Jezus voor het Sanhedrin
Matth. 26 vs. 57 en 59 — 64. Die nu Jezus gevangen hadden, leidden hem henen tot Kajaphas den hoogepriester, alwaar de schriftgeleerden en de ouderlingen vergaderd waren. En de overpriesters en de ouderlingen en de geheele groote Raad zochten valsche getuigenis tegen Jezus, opdat zij hem dooden mochten en vonden niet; en hoewel er vele valsche getuigen toegekomen waren, zoo vonden zij toch niet. Maar ten laatste kwamen twee valsche getuigen, en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik kan den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen. En de Hoogepriester opstaande, zeide tot Hem: Antwoordt gij niets? W a t getuigen dezen tegen U? Doch Jezus zweeg stil. E n de Hoogepriester antwoordende, zeide tot Hem: Ik bezweer U bij den levenden God. dat gij ons zegt of gij zijt de Christus, de Zone Gods. Jezus zeide tot hem: Gij hebt het gezegd. Doch ik zeg ulieden, van nu aan zult gij zien den Zoon des menschen zittende ter rechterhand der kracht Gods en komende op de wolken des hemels.
Zoo had Judas den kus des verraads op Jezus' aangezicht gedrukt. Petrus wilde den Meester nog verdedigen toen de bende aandrong om Hem te grijpen en hij hieuw den dienstknecht des hoogepriesters het oor af. Maar de Heere Jezus herstelt aanstonds de fout van Petrus en heelde het oor van Malchus. Immers zelfs de schijn moest worden vermeden als ware Hij het hoofd van een oproerige bende.
Thans kunnen de vijanden toetasten en Jezus grijpen en binden, want Hij laat zich binden. Zie daar hoe zijn handen worden geboeid. Hij biedt ze aan. Zeker, hij had, als Simson weleer, ze kunnen verbreken als verzengde draden door het vuur, maar Hij geeft zich over. Hij is gebonden door Zijne eeden en wordt vastgehouden door het raadsbesluit Zijns Vaders. Hij is geboeid door de eeuwige liefde, waarmede Hij Sion bemint. Zoo moet dan Gods Kerk zeggen: omdat wij God hebben verraden, zijt Gij verraden, omdat wij God hebben beoorlogd wordt Gij bestreden. Mijne zonden hebben die fakkels ontstoken; onze ongerechtigheden die zwaarden gesmeed. Wee onzer, dat wij zoo gezondigd hebben. Zoo slaan de onheilige menschen hun bezoedelde handen aan den reinen Jezus. Hoe huiveringwekkend was de Judaskus, maar ook die aanraking van onheilige menschenhanden om Hem te binden. Als een insect over onze hand kruipt, haasten we ons het te verwijderen en gruwen vaart door onze leden, maar wat moet het dan geweest zijn voor den reinen Jezus zóó te worden aangegrepen. Den adem zijner binders strijkt als een doodelijke damp langs Zijn aangezicht. Heidenen en Joden grijpen en binden die handen, waarmede Hij de kinderkens had omvangen, de oogen der blinden had aangeraakt. Hij, die gevangenen vrijheid uitriep, wordt in banden geklonken. En toch de gebondene was vrij en zijne binders waren gebonden.
Hij gebonden, opdat Hij den gevangenen vrijheid zou kunnen schenken en den gebondenen opening der gevangenis. Het gerechtshof des hemels vaardigde het bevel der gevangenneming uit. Zij namen Hem gezamenlijk, zegt Johannes. Hier is nu de gemeenschap des doods in de vijandschap tegen Jezus, den Zone Gods. Eendrachtig omsingelen de mannen van Sodom het huis, waar Lot een onderkomen had gevonden, van hunnen jongste tot hunnen oudste toe. Eendrachtig vielen zij aan op Stephanus en steenigden hem.
Zelfs Herodes en Pilatus zullen vrienden worden als het gaat om Jezus uit den weg te ruimen. De verdeeldheid der wereld is groot en de zonde-banden dragen het beginsel der ontbinding in zich, maar toch is de wereld als een aaneengesloten machtige phalanx om een stormaanval uit te voeren tegen Gods gemeente.
Dan vertoont de Kerk onzer dagen wel een zeer droevig beeld in hare verscheurdheid en verdeeldheid! Diep beschamend! En toch, zelfs in hare verdeeldheid en zondige verwijdering van elkander draagt zij een eenheidsbeginsel in zich, dat zich zal openbaren als de gemeenschap met Christus zich baanbreekt.
Ziedaar de Koning gebonden.
Zij deden dit, opdat zij Hem goed in hun macht zouden hebben. Tevens om Hem gemakkelijk te kunnen wegleiden. Dit was gewoonte den gevangene te binden. Zoo lezen we van Paulus, dat de overste hem bond met twee ketenen.
Toch waren deze banden onnoodig om Jezus de vlucht te beletten en tegelijk onvoldoende, indien Hij had willen vluchten. De almacht in boeien, de schepper gekneveld door het schepsel. De Koning gevangene van zijne onderdanen. Hij is gebonden krachtens bevel van inhechtenisneming des rechtvaardigen Gods. Daarom laat Hij zich wegleiden;daarom verbreekt Hij zijne touwen niet. Toch is Hij de Vorst, die de banden zal losmaken van Paulus en Silas in den kerker. Hij had hunne handen kunnen doen verdorren, gelijk aan Jerobeam weleer was geschied. Hij had hen allen met vuur van den hemel kunnen verteren, gelijk Elia weleer, toen men hem wilde vangen. Zijne vijanden waren geklonken in de boeien der zonde, slaven van den vorst der duisternis. Lezer, hebt gij zoo uzelven leeren kennen? Zucht gij om slaking uwer banden? Hij zal ontbinder zijn van degenen, die gebonden zijn door banden des doods, getroffen door de angsten der hel, door benauwdheid en droefenis verslagen.
Zoo zijn deze banden voor des Heeren Kerk liefdekoorden; de gewisse waarborgen hunner ontbinding. Alles wat keten, strik en boei wordt geheeten moet breken. Daarom, heft uwe hoofden opwaarts, gij gebondenen, die daar hoopt. Uw heilzon zal dagen. Zie dan in dien van schrik vervulden nacht Jezus heengeleid uit den hof terug naar Jeruzalem. Zwaar was Zijn gang uit de Paaschzaal in den laten avond naar den hof der olijven, maar — al gaat Hij gewillig — ook in het nachtelijk uur, nog vóór het eerste hanengekraai, is zijn pad vol doornen en wordt zijn ziel verwond. De last is zwaar en de toorn brandt. En dat voor mij... voor mij! Die mij heeft lief gehad en zich voor mij heeft overgegeven.
Welk een droeve optocht beweegt zich daar voort. Nog kort geleden trok Hij ook op naar Jeruzalem; nog slechts vóór vier dagen. Toen werd Hij als Sions Koning begroet, gezeten op het veulen der ezelin, palmtakken werden geworpen op den weg. Toen bij dag; hedennacht bij fakkellicht en lantaarnen. Toen ging het in feestelijken optocht naar den Tempel en weerklonk het: Hosanna den Zone Davids, gezegend is Hij die daar komt in den naam des Heeren. Nu gaat het naar de rechtszaal, geeselstriemen en vloekdood wachten Hem. Toen... leven en lof... nu dood en schande!
Zij hebben gejuicht als de Filistijnen weleer toen Simson voor hen zou spelen in den tempel van Dagon. Maar... het zal hen slecht bekomen. Deze Simson zal er in zijn sterven meer behouden dan in zijn leven, ja ook die Hij behield in Zijn leven zal Hij redden door Zijn dood. Wat Hij gestorven is, is Hij der zonde éénmaal gestorven. Hij draagt nu de sleutels van hel en dood aan Zijn gordel.
Terwijl Hij wordt weggeleid naar Jeruzalem wordt met haast de Joodsche raad bijeengeroepen. Boden spoeden zich door de straten van Jeruzalem om met blijden nachtgroet aan de Sanhedrinisten aan te kondigen, dat er een belangrijke rechtszitting zal zijn. Zeventig in getal worden er geroepen ten huize van den hoogepriester, die ambtshalve voorzitter is van het sanhedrin of Joodschen raad. Dit is de geestelijke rechtbank van Israël.
Anders vergaderde de Joodsche raad op den tempelberg, maar de gebouwen aldaar waren des nachts gesloten en daarom komt men bijeen ten huize van den hoogepriester. Bovendien wilde men ook Annas het genoegen verschaffen Jezus te verhooren en dan gaat het naar een ander gedeelte van het gebouw, waar inmiddels het sanhedrin bijeen is, voltallig genoeg om de officieele rechtszitting te beginnen. Het is wel een zeer ongewoon uur, maar er is ook haast bij deze zaak. Het is een hooge vergadering, naar hare bediening gezeten op den stoel van Mozes. In Gods naam moet dit college recht spreken naar het wetboek Gods.
De voorzitter zetelt op een soort troon. Zie daar zit Cajaphas. De hoogepriester moest een afstammeling van Aaron zijn en was geroepen de sardonixsteenen te dragen op zijn borst en schouders, vertolkend hoe Jehovah de stammen Israëls draagt op Zijn liefdehart en op Zijn almachtigen schouder. Maar hoezeer is het ambt in achting gedaald. Het was in dezen tijd koopwaar geworden. De hoogepriesters wisselden telkens. Deze heette Jozef Cajaphas en was door den Romeinschen landvoogd Valerius Gratus aangesteld omstreeks 18 na Christus. Door den opvolger van Pontius Pilatus, Vitellius geheeten, werd hij in 36 na Christus weer afgezet. In vergelijking met voorgangers en opvolgers heeft hij zijn ambt vele jaren bediend. Dit zal wel het gevolg zijn van zijn plooibaarheid tegenover het Romeinsche gezag en zijn slimheid, want als niemand raad wist dan gaf hij aanwijzing hoe men uit den nood kon komen. Hij was daarbij ruw van aard. Gij verstaat niets... en gij overlegt niets... zoo riep hij op een vergadering uit. Hij deinsde voor geen gruweldaad terug. Dit bleek ook in zijn houding jegens den Heere Jezus. Hij wist met sluwe listigheid een schijn van noodzakelijkheid te geven aan hetgeen hij wilde. Zoo stelde hij den dood van Jezus voor als onvermijdelijk in het belang van het volk. Wij zullen gelegenheid hebben nog nader kennis te maken met zijn listen en lagen, goddelooze praktijken onder vromen schijn. Zegt nu Johannes in zijn evangelie, dat deze Cajaphas in dat jaar Hoogepriester was, dan wil hij daarmede niet zeggen, dat de hoogepriesters jaarlijks wisselden, doch slechts met nadruk uitspreken, dat in dat allerbelangrijkste jaar deze Cajaphas hoogepriester was. Zijn doen als hoogepriester stond onder het voorzienig bestel des Heeren, ook al wist hijzelf van die goddelijke leiding en bedoeling niets af. Tevens verhaalt Johannes nog, dat hij de schoonzoon was van Annas, die ook eenige jaren hoogepriester was geweest en nog groote macht bezat door zijn geld en zijn handel. Blijkens de Handelingen der apostelen heeft Cajaphas ook de discipelen benauwd en vervolgd. Hij was een Sadduceër, een vrijdenker onder de Joden. Zij geloofden aan engelen, noch geesten, noch opstanding.
Zoo zal dan de Hoogepriester Jezus staan tegenover dezen man des bedrogs en des gewelds. Diep zal de krenking zijn, die Hem in de rechtszaal te beurt valt, maar Hij zal om Sions wil zwijgen en spreken, opdat zij in het hof des hemels zullen hooren: Dochter Sions, sta op, uwe zonden zijn u vergeven. Daar zijn verder de gewone leden van het sanhedrin, overpriesters, leden van de voornaamste priesterlijke geslachten. Ook zijn verscheidene schriftgeleerden aanwezig, de kenners der wet bij uitnemendheid, maar zij hadden niet verstaan dat de wet geestelijk is en zij zelf vleeschelijk verkocht onder de zonde. Rechtsgeleerden en godgeleerden en toch... God noch het recht kennend. Zij behooren meest tot de secte der Farizeën. Hun invloed in den hoogen raad is zeer groot, zoodat de Sadduceën zich vaak schikken naar hun inzichten, omdat het volk op de hand der Farizeërs derde groep zien we daar zitten de oudsten. Dit rin nu mocht iemand laten gevangen nemen en straf bepalen. Doch, wanneer het college de doodstraf uitsprak, moest het vonnis door den procurator worden bekrachtigd. De rechtspraak nu van het sanhedrin was beperkt tot de landpalen van Juda. Gewoonlijk vergaderden zij op den tempelberg, maar om redenen, die we reeds noemden, treffen wij hen heden in het paleis van Cajaphas aan. Als regel moest de aangeklaagde in deemoedige houding, in treurgewaad voor de rechters staan. Een vrijsprekend vonnis werd denzelfden dag uitgesproken, maar een veroordeelend vonnis mocht pas den volgenden dag worden uitgesproken en met een meerderheid van minstens twee stemmen worden geveld.
Doch genoeg over de uitwendige omstandigheden. Wie treedt daar binnen tusschen krijgsknechten gebonden? Dat is Jezus van Nazareth, neen... zeg het zóó niet, dat doet ons hart pijn... spreek nooit kwalijk van Hem, die goed voor mij sprak bij den Vader; die Zijn ziel gaf tot een rantsoen. Hoe moet ik Hem dan noemen? Ach, de bijkans twee honderd namen die Hem in het Woord worden gegeven kunnen tesamen niet uitdrukken wie Hij is en wat Hij geeft aan degenen, die de Vader Hem gaf en die Hij draagt op Zijn Middelaarshart. Hij is de schoonste der menschenkinderen, genade is in Zijne lippen uitgestort. Wie is Hij? Hij is degene, die van eeuwigheid was in den schoot des Vaders, dien de engelen aanbidden, het Woord dat vleesch werd. Dit is Immanuël, de beminde onzer ziel, de gezegende des Vaders!
Daar is Hij. Ziet ge Hem niet, aanschouwt ge Hem niet? De bruid teekende Hem aldus: Mijn Liefste is blank en rood, Hij draagt de banier boven tien duizend. Zijn hoofd is van het fijnste goud, zijne haarlokken zijn gekruld, zwart als een raaf. Zijne oogen zijn als der duiven oogen bij de waterstroomen, met melk gewasschen... Zoo gaat zij verder Hem te teekenen totdat zij eindigt in het onuitsprekelijke... Zijn gehemelte is enkel zoetigheid en... al wat aan Hem is is gansch begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste, ja zulk een is mijn vriend, gij dochters van Jeruzalem.
Maar hoe kan dat toch zijn, dat deze onschuldige, in wiens mond nimmer bedrog was, noch onrecht op Zijne lippen, hier voor den rechter staat? Door list en bedrog, als een onschuldige zal Hij worden veroordeeld door de menschen. Ja, door de menschen, doch ge moet hier hooger opklimmen dan de menschen. Zie, achter de schouwplaats dezer aarde staat de Hooge Raad van den levenden God, de vierschaar des Almachtigen. Door dat sanhedrin heen ziet Jezus de rechtbank Gods. De onrechtvaardige beschuldigingen dezer lieden doen Hem bitter lijden en zetten zich door in gegronde en rechtvaardige vonniswijzingen van het gerechtshof des hemels. Zie, de troon van den Rechter staat vast en onbewogen en op recht en gerechtigheid gegrond . Zijn troon is enkel vuurvonken en deszelfs raderen een brandend vuur. Onze God, zoo roept Mozes uit, maar ook de apostel Paulus, onze God is een verterend vuur. Ja, vreeselijk zal het zijn te vallen in de handen van den levenden God. O. die rechtszaal des hemels! Die gerichtstroon des Almachtigen! Hier is een Sinai in heiligheid, omringd van bliksemstralen. Hier wordt naar het strenge recht gericht. Hoort, vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet om dat te doen. En wederom: wie in een struikelt is schuldig aan de gansche wet. Het is lichter dat hemel en aarde voorbijgaan dan dat één tittel of jota der wet valle. Zoo staat Hij in het gericht om Sions zonde. Hij had immers de Borgtocht aanvaard, nog pas in den hof ten volle aanvaard. Hij wilde toch den drinkbeker van Gods toorn drinken tot de God-verlatenheid toe. Daarom staat Hij hier voor het Joodsche gerechtshof, daarom staat Hij voor het gerechtshof des hemels. Ons schuldboek wordt voor Hem geopend als plaatsbekleedende Borg. Hem zijn de zonden toegerekend; op Hem is geladen de vloek, waaronder Hij gewillig buigt.
Wat gaat hier toch om tusschen Rechter en beklaagde? De sluier der eeuwigheid houdt dit voor een groot gedeelte bedekt. In het geloof hebben wij eenig vermoeden van dezen rechtshandel tusschen Vader en Zoon, gelijk we ook eenig besef hebben van hetgeen geschiedde in de stilte der eeuwigheid toen de Vader onderhandelde met Zijn Zoon: Eisch van Mij en Ik zal U geven de heidenen tot Uw erfdeel en de einden der aarde tot Uwe bezitting. W e duizelen, bewonderen, aanbidden. Ook gij, mijn lezer?
Dat zult ge alléén kunnen als ge in de rechtszaal zijt geweest. En de vierschaar werd gespannen en de boeken werden geopend. In die strenge rechtsgedingen valt niets te verbergen of te bemantelen. Voor verontschuldigingen is hier geen plaats. Gij zijt die man, die vrouw, die jongeling, die jongedochter, gij zijt een overtreder van den moederschoot aan; gij hebt gedaan wat kwaad was in mijne heilige oogen; gij zijt Mijn gramschap dubbel waardig. Gij moet sterven. U moet Ik verdoemen. Gij moet verloren gaan naar verdienste... Alles verdiend o God! En wij zwegen! Het oog des Rechters is als een vlamme vuurs en toch... wonderlijk een welgevallen te krijgen aan de straf onzer ongerechtigheid, uit liefde tot Gods deugden, ja uit liefde tot God. Met weenen of zuchten kan hier niets worden gewonnen. Het recht vraagt niet naar tranen, maar naar gehoorzaamheid en gerechtigheid. Naar volkomen wetsvervulling. Ik had geen van Gods geboden gehouden. Ik vond benauwdheid en droefenis, maar ik zag mijn tranen niet.
Misschien moogt ge wel eens verademing scheppen als ge na een bang stil verhoor moogt uitweenen aan des Heeren voeten en meent dat ge nu geschikter zijt om zalig te worden dan gisteren, toen het angstzweet u uitbrak, omdat gij niet weenen kondt en vreesdet dat ge als een huichelaar zoudt openbaar worden. Toch is dit niet zoo. Weet ge wel, wat ge gisteren waart? Een goddelooze en anders niemendal en dat zijt ge vandaag ook. Jezus het een en het al! Toch is zuchten zoet en weenen van droefheid naar God en verlangen naar Jezus wel zalig en een vrucht des Geestes, die het uit Christus neemt.
Maar in het stil verhoor wordt uw zaak niet beslist. De zaak moet dienen voor het hof des hemels. Daar doet een vriendelijke blik van den Advocaat ons niet hopen, want wij zien Hem daar niet zoolang het vonnis niet is gestreken en wij onzen ondergang hebben aanvaard. Niet slechts beleden dus, dat wij het verdiend hebben. Ge krijgt nog wel eens hoopvolle tijdingen van den Advocaat, die hier voor het sanhedrin staat, en de Geest wijst U op Hem telkens weer. Gij hoordet van Zijn rantsoen; de Geest sprak u van Zijn dierbaarheid en bloedig sterven. Hij was zeer begeerlijk in uw rood geschreide oogen en ge zuchtet: Ach, werp mij in dien oceaan en ik zal voor eeuwig behouden wezen. Deze bloedfontein echter ligt onder de wateren des toorns. Daarin geworpen vielen we juist in de fontein des bloeds en de wateren boven ons, die ons hadden moeten verzwelgen, die zwart waren door den onstuimigen toorn, werden helder en klaar als kristal. Sion wordt door recht verlost. Het is bang in het gericht, maar er was een oogenblik slechts in Zijn toorn, doch een leven in Zijn goedgunstigheid. Gerechtigheid en gericht zijn de vastigheden Zijns troons, goedertierenheid en waarheid gaan voor Zijn aanschijn henen. Hooger beroep is in deze rechtspraak niet mogelijk. Het vonnis verkeert onmiddellijk in staat van gewijsde. Maar bij den Heere, den Heere Heere, zijn uitkomsten tegen den dood. O, als nu deze Borg in de vierschaar verschijnt om zich één te verklaren met dien schuldigen zondaar, dan neemt de Vader een welgevallen in het offer van den Zoon voor den enkelen zondaar, gelijk Hij dit deed voor de gansche Kerk in het rechtsgeding van Golgotha's kruis. In Hem stond Sion in het verhoor, vernamen wij ons vonnis; zijn in Hem voor den Rechter verstomd en hebben in Hem de bloedige bezoldiging betaald. Zalig, wie daar werd gebracht; zalig zoo een met Hem te zijn in nood en dood. Dan schiet de hemel geen vuurvlammen meer maar beluisteren wij het vredesgeluid en vaderlijk ontfermen en vrede vervult ons hart.
Strafbaar voor het gericht, strafbaar door het helsche vuur! Werd dat waarheid voor u en is Hij de waarheid ook in het gericht geworden, de weg en het leven? —
Wat zullen ze met Hem beginnen? Men kan toch maat niet zeggen: wij veroordeelen u ter dood! Neen, men wil den schijn des rechts bewaren en er althans den vorm van een proces aan geven. Hoort maar:
„En de overpriesters en de ouderlingen en de geheele groote raad zochten valsche getuigenis tegen Jezus, opdat zij Hem dooden mochten en vonden niet; en hoewel er vele valsche getuigen toegekomen waren, zoo vonden zij toch niet. Maar ten laatste kwamen twee valsche getuigen en zeiden: Deze heeft gezegd: Ik zal den tempel Gods afbreken en in drie dagen denzelven opbouwen."
Hadden zij reeds vroeger tesamen beraadslaagd hoe zij Jezus met listigheid vangen en dooden zouden, thans komt het er op aan hun plan uit te voeren. Zij willen den schijn des rechts bewaren en drijven een huichelspel, dat bewijst het diepe verderf van het menschenhart. Juist ten opzichte van Jezus wordt de mensch openbaar wie hij is in het diepst van zijn wezen. Hatelijk zijnde en elkander hatende.
Wat ze deden? De geheele Hooge raad zocht valsche getuigen tegen Jezus. Ze wilden dus, dat men beschuldigingen zou inbrengen om hem zoo te kunnen veroordeelen. Nu, valsche getuigen die zijn ook in den nacht wel te verkrijgen en zeker wel als het gaat tegen Jezus, die de waarheid is. Zij staan vroeg op om kwaad te doen en zelfs des nachts hebben zij geene rust. Hunne voeten zijn snel om bloed te vergieten en den weg des vredes hebben zij niet gekend. Dat zijn wij!
Welke diepe vijandschap tegen God en Zijnen Gezalfde openbaart zich hier.
Van nature haat de mensch de waarheid omtrent God en zichzelven. Door genade zalig worden, daarvan is hij een bittere vijand en toch, dat had Jezus met grooten nadruk gepredikt. Hij had hun ongerechtigheid en eigengerechtigheid ontdekt. Daarom was hun vijandschap zoo ontstoken en sloeg in dezen nacht de vlam van den haat uit. Bovendien, dit was hunne ure en de macht der duisternis; dit was de nacht van Gods wrake. Hij moest dragen al het bedrog en de list, de boosheid en vijandschap der Zijnen, die Hem hier in deze vergadering wordt voorgesteld. Hij moet dat alles doorvoelen en Zijn doorwonde hart vindt geen Heelmeester in den Vader, integendeel het zwaard is ontwaakt tegen den herder en den Man, die Zijn metgezel was.
Valsche getuigen. Tegen valsch getuigenis heeft de wet een afzonderlijk gebod. Gij zult geen valsch getuigenis spreken tegen uwen naaste. Maar lezer, zoudt gij een waar getuige van den Messias kunnen zijn?
De Vader gaf getuigenis uit den hemel bij Zijn Doop: Deze is mijn geliefde Zoon in denwelke Ik al mijn welbehagen heb. En andermaal, toen Hij Hem opnam in de lichtende wolk met Mozes en Elia, hoorde het bevoorrechte drietal discipelen de sprake uit de hoogwaardige heerlijkheid, gelijk Petrus zegt: Deze is mijn geliefde zoon in denwelke ik mijn welbehagen heb: hoort hem.
Ook de discipelen hadden getuigd van Jezus naar waarheid in de deelen van Caesarea Filippi: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. Daarom had Hij ook gesproken in dezen nacht: Ja Vader, dezen hebben waarlijk bekend, dat Gij mij gezonden hebt.
Wederom vraag ik u: kunt gij een getuige van Jezus zijn? Indien Zij Hem gekend hadden, zoo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruisigd hebben. Zij zochten valsche getuigenis tegen Jezus.
Of men redenen vinden kan
Om den Heer' te binden?
Kajafas die wijze man
Wist ze niet te vinden.
Ik heb Hem dat leed bereid
Dat zijn aanklacht grondde.
Ik werd Christus' heiligheid,
Hij werd mijne zonde.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 maart 1936
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 maart 1936
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's