Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 2e serie VII

Bekijk het origineel

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 2e serie VII

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Calvijn's uitgangspunt bij de beschouwing van het staatkundig leven is dus de innerlijke gegevenheid van het zielsbestaan des menschen, zooals dit onder de belichting van Gods Woord en Geest verschijnt. Er is in den mensch onder dien invloed een naar God en het goddelijke gekeerd levensbewustzijn, gedragen door het eeuwige leven en daarbenevens een wereldbewustzijn, dat gekeerd is naar de verschijnselen en de menschen rondom ons. In het eerste heerscht de vrijheid, want hetgeen er omgaat in de consciëntie is onaantastbaar voor andere menschen. Tusschen de ziel en haar God is er een voor ieders oog verborgen omgang. In het tweede echter verkeert de mensch in de wereld der menschen, treedt hij in contact met anderen, heeft hij dus van doen met wat er aan levensnormen zich in de maatschappij openbaart, met de burgerlijke gerechtigheid. En ook deze laatste sluit Calvijn niet buiten het gebied zijner beschouwing, want zij is Gods schepsel en dus aan Zijne ordinantie onderworpen. De Overheid staat niet op zichzelve, heeft evengoed van doen met Gods openbaring, verschijnt evenzeer onder haar licht, is aan Gods bestel even goed gehoorzaamheid schuldig als de individu. Zij kan er zich niet afmaken met te zeggen, dat zij geen orgaan heeft gehad om Gods wil te kennen en geen plicht dus zou hebben dien te gehoorzamen, zooals de moderne antirevolutionaire Staatkunde leert. God is God en de Overheid heeft dit in de eerste plaats te aanvaarden als de primordiale voorwaarde, zonder welke er niets, dus ook geene Overheid zou zijn. Dus kan er geen sprake van zijn in het Gereformeerde Protestantisme, dat de belijdenis van Gods Naam zou kunnen vervangen worden door godsdienstige gevoelens, zooals de onder evolutionistischen druk staande moderne religionsphilosophie leert en in de zoogenaamde wet op de Godslastering werd toegepast. God is en de Overheid is Zijn creatuur en daarom aan Gods ordinantie onderworpen.
Hoewel het dus van zelf spreekt, dat de Overheid geen geweld kan en mag oefenen over de consciëntie, daar deze zich aan hare machtsspheer krachtens Gods scheppende daad zelve onttrekt, beteekent dit toch allerminst, dat de Overheid niet van doen zou hebben met wat zich uit die consciëntie naar buiten openbaart. Uit het hart komen ook verkeerde dingen op en het verkeerde geestelijke leven kan leiden tot velerlei, dat goddeloos is en de samenleving bedreigt. Daarom keert zich Calvijn met kracht tegen al die bewegingen in zijn tijd, die de Overheid trachtten omver te werpen, hoewel hij ook anderzijds er op wijst, dat diezelfde Overheid geheel verkeerd handelt, wanneer zij zich er toe laat verleiden zich boven Gods gezag te stellen. De Overheid heeft, dewijl zij door God verordend is, de bevoegdheden, die haar uit Gods ordinantie toekomen. Niet minder, maar ook niet meer. Hare instelling is de vrucht van Gods goedertieren heid, bewijs, dat Hij bemoeienis der genade met ons houdt. Dus betaamt ons daarvoor dankbaarheid.
Volgens Calvijn is dus voor een juist inzicht volstrekt noodig onderscheid te maken tusschen het geestelijk en het burgerlijk regiment en niet uit het oog te verliezen het principieele verschil tusschen deze beide levensspheren. De Christelijke vrijheid heeft niets van doen met alle vooze idealisme en met anarchistische aandriften, die er in zijn tijd even goed waren als heden ten dage. ..Kerk en Vrede"-menschen waren er destijds, natuurlijk in de vormen van dien tijd, ook. Maar wel bewust snijdt Calvijn dit alles af, evenals Luther. Het feit, dat een mensch in zijne consciëntie alleen met God van doen heeft, beteekent dus niet, dat er geen ander gezag over ons gesteld zou kunnen zijn. Het leven in de tegenwoordige wereld is van andere orde dan het eeuwige leven, hoewel ook dit hier aanvangt. De burgerlijke orde draagt een ander karakter dan die van Gods Koninkrijk. Wij hebben daarbij van doen met twee onderscheidene levensgebieden. Toch worden deze dikwijls met elkander verward. De Schrift geeft zelfs een leerzaam voorbeeld daarvan en laat ons zien, hoe geheel verkeerd het van de Joden is geweest het aardsche Davidische koninkrijk als een ideaal te stellen, dat de Messias, de ware Davidszoon, moest vervullen. De oprichting van een aardsch koninkrijk was de verwachting van het vleeschelijke Israël, dat zij dus verwarden met het geestelijke Rijk van Christus. Welnu, het geestelijke Rijk van Christus is de vrucht van Zijne verschijning en kan zeer wel bestaan met eene „politica servitute". met eene politieke onderworpenheid. In het Rijk Gods is er geen onderscheid tusschen man en vrouw, dienstknecht en vrije, doch dit is geheel iets anders dan de ook door God gewilde verhoudingen, waarin wij in de menschelijke samenleving verkeeren. Die menschelijke samenleving heeft een eigen, zelfstandig bestaan. In haar openbaart zich het Koninkrijk Gods. De burgerlijke regeering heeft een eigen grond in de samenleving, zooals Gods Koninkrijk gegrond is in de openbaring van Gods verkiezende genadedaden. De eene maakt de andere niet overbodig. De Christelijke vrijheid is in het leven in Gods Koninkrijk een kostelijke gave der genade, die echter de burgerlijke regeering niet slechts niet uitsluit, maar omgekeerd veeleer voor hare instandhouding vordert. Deze beide regimenten, hoezeer zij ook van elkander verschillen, sluiten elkanders bestaan niet uit. Zij strijden dus niet met elkander, doch bestaan naast elkander en onafhankelijk van elkander.
God wekt in Zijne kinderen het beginsel des eeuwigen levens en Hij verordent de burgerlijke regeering voor het menschelijk leven op deze aarde met het bepaalde doel, dat eene samenleving in stand zal worden gehouden, waardoor de uitwendige dienst Gods, ,,externus Dei cultus" wordt gewaarborgd, Gods gemeente zal worden beschermd en de vrije doorwerking der gezonde leer zal worden mogelijk gemaakt en bevorderd. Daarom heeft de burgerlijke regeering de taak er voor zorg te dragen, dat het maatschappelijk leven mogelijk blijve. De zondestaat des menschen is de oorzaak, dat de burgerlijke regeering absoluut onmisbaar is.

Calvijn behoort dus niet tot de vooze idealisten van zijn tijd en van dezen tijd. Hij plaatst zich in de werkelijkheid des levens, zooals zich dit aan ons voorstelt. Hij waardeert het ook niet naar philosophische theorieën, maar stelt het voor ons in het licht van Gods Woord. Dat Woord teekent ons dien zondestaat en de werkelijkheid bevestigt deze teekening. Het blijkt, dat alleen met strenge wetten de ongebondenheid der boozen kan worden bedwongen. Het ware te wenschen, dat de tegenwoordige regeeringen der democratische landen tot deze gezonde, nuchtere grondbeschouwingen terugkeerden, want de oorzaak van de geweldige tuchteloosheid, waarvan zij blijk geven, van de sociale verwording, waaronder zij lijden en waaraan zij dreigen ten onder te gaan, ligt daarin, dat zij niet slechts de eerste tafel der Wet, maar met die eerste tafel ook de tweede hebben losgelaten. Het recht Gods hebben zij verworpen, ja, wat meer zegt, de wet op de Godslastering wijst het uit: God zeiven. Hoe kan het anders, dan dat er eene uitbreking der ongerechtigheid openbaar wordt! Eene regeering, waarvan geene wezenlijke regeerkracht uitgaat, is de oorzaak, dat de ongebondenheid der boozen niet meer bedwongen wordt. Daarom achtte Calvijn het absoluut verwerpelijk naar eene ondermijning der burgerlijke regeering te streven en als ideaal een toestand zich voor te stellen, waarin de burgerlijke regeering geheel zou verdwijnen. Hij noemt het eene reusachtige ..barbaries" de regeering te willen wegdringen, die de mensch evenmin kan missen als brood en water, als zon en lucht. De regeering waardeert hij als van hoogere orde, want zij heeft niet alleen de strekking er voor te zorgen, dat de menschen kunnen leven, eten en drinken. Ook daarvoor heeft de regeering eene roeping, want ook dit is voor de instandhouding der samenleving onmisbaar. Doch dit is niet hare eenige verplichting. Naast deze sociale taak heeft zij ook eene geestelijke-zedelijke functie te volbrengen ten bate van het volk. Zij heeft acht te geven op wat er onder het volk aan wereld- en levensbeschouwing wordt uitgedragen. Onder hare bescherming mag geene afgoderij, geen lastering tegen Gods Naam en tegen Gods waarheid worden geduld. Zij heeft toe te zien, dat er geene ergernissen der religie openlijk onder het volk gezaaid worden. En waarom behoort dit tot de taak der Overheid? Niet omdat de Overheid het werk der Kerk heeft te doen, maar opdat de maatschappelijke orde niet zal worden verstoord, opdat de menschen hunne rechten zullen behouden, opdat zij elkander niet met bedrog zullen behandelen, elkanders vrijheid niet belagen en de zedelijkheid zal worden gehandhaafd, opdat onder Christenen er zij eene „publica religionis facies", dus dat de Christelijke religie haar stempel zal zetten op het maatschappelijk leven en er „humanitas", dus redelijke menschelijke verhoudingen zijn onder het volk.
En als dan Calvijn met grooten nadruk deze taak der Overheid met betrekking tot de religie in het licht stelt, dan Snijdt hij terstond al die bedenkingen af, die men soms van anti-revolutionaire zijde ook in onze dagen kan vernemen en die alleen bewijzen, dat de norm van Gods Woord is losgelaten. Daarom voegt Calvijn er aan toe, dat uit het feit, dat hij die zorg voor de religie aan de Overheid oplegt, niemand nu de conclusie mag trekken, dat hij aan „hominum politiam", dus aan het burgerlijk gezag, de zorg overgeeft orde te stellen op de religie. Dit toch ligt boven de macht der Overheid. Het is geen menschentaak wetten te maken voor de religie of den dienst Gods. De Overheid heeft geen cultus voor te schrijven, noch over het innerlijke leven wetten te geven, maar zij heeft daarop te letten, dat de ware religie, die in Gods Wet ligt opgesloten, niet openlijk door openbare goddeloosheid worde geschonden en besmeurd. Het behoort dus tot de sociale taak der Overheid, dat zij met betrekking tot het publieke leven eene orde schept en in stand houdt, die ruimte laat voor den godsdienst, aan Gods ware Kerk niet alleen het leven en het bestaan mogelijk maakt, maar haar ook in staat stelt hare roeping te vervullen, De Overheid heeft dus slechts de voorwaarden te scheppen, waardoor de Kerk hare functie in de komst van Gods Koninkrijk vervullen kan. Zij heeft niet te doen, wat der Kerk is, doch slechts zoo te regeeren, dat de Kerk in het maatschappelijk leven hare zending kan nakomen. En wie kan nu ontkennen, dat het voor de gezonde volksontwikkeling van het grootste gewicht is. dat de Staat dezen plicht volbrengt? Als er één ding door de geschiedenis bevestigd werd, dan zeker dit, dat de geestelijke verwording der Westersche volken de wrange vrucht is van de nalatigheid en plichtverzaking der Overheid met betrekking tot deze haar door Calvijn toegewezen taak. Het cultureele leven der Christenvolken neigt daarom juist tot den ondergang. De geweldige verwarring, die ons moderne leven typeert, is er het gevolg van. En deze verwarring is een vloek, die opkomt uit de teugelloosheid, die de moderne Staat op geestelijk gebied karakteriseert. En daarom is er ook de drang om in het tegendeel om te slaan. Fascisme, nationaal-socialisme zijn bewegingen, geboren uit de diepe sociale behoefte aan orde. En de wanorde, die deze hedendaagsche democratie kenmerkt, is mede een gevolg daarvan, dat de Christelijke politieke partijen wezenlijk Gods souvereiniteit over den Staat loochenen. Met name de A.R., die pretendeert Calvinistisch te zijn, heeft meegewerkt aan de geestelijk zedelijke ontwrichting van ons volksleven. Hier geldt het woord van Jezus: Als het zout smakeloos wordt, waarmede zal het gezouten worden? Zij heeft, verblind door de heerlijkheid der revolutie, die zij afgezworen beweerde te hebben, den eisch van Gods Woord aan de Overheid, gezet onder de korenmaat van eer en heerschzucht en begeerte naar stoffelijke belangen. Zoo werd zij mede schuldig aan het verderf, dat nu ons volk bedreigt niet alleen, maar indien er niet een wederkeer komt, voor de deur staat. De ongerechtigheid baart hare vruchten even onverwacht als uit de stilte de storm opkomt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Van art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis, 2e serie VII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's