Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Een gebed des Verbonds I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een gebed des Verbonds I

Psalm 28 vers 9. Verlos Uw volk en zegen Uwe erve. en • weid ze en verhef ze tot in der eeuwigheid.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Eenigen tijd geleden stonden we met elkander stil bij het zevende vers van dezen Psalm. De Heere is mijne sterkte en mijn schild, op Hem heeft mijn hart vertrouwd en ik ben geholpen, dies springt mijn hart van vreugde en ik zal Hem met mijn gezang loven. Davids hart was verblijd door de daden des Heeren en hij mocht rusten in zijnen God, die Zijne goedertierenheid over hem had uitgebreid.
Nu is de hemelsche ervaring van den eenen geloovige een voorbeeld van het leven van allen. Want, wel is het waar, dat de wegen waarlangs de Heere de Zijnen leidt, verschillend zijn, maar evenzeer is het juist, dat aller weg,- in sommige opzichten, de weg is van één en de weg van één aller weg. Voor de gansche strijdende Kerk op aarde is de Heere ook op dezen dag nog die Hij was voor den kleinen David, den man naar Zijn hart. Zouden wij dan Zijne goedheid niet verstaan, dat Hij David het ons liet meedeelen wie Hij is en immer zal wezen. Uw Woord is een lamp voor mijnen voet en een licht op mijn pad. In Uw Woord is al mijne vermaking. Gods kinderen van deze eeuw behoeven dezelfde hulp en zullen die ook ontvangen, want zij worden bemind met dezelfde liefde. De wereld is niet veranderd in hare gezindheid jegens de Kerk; de duivel is even verwoed, ja nog verwoeder dan weleer en... Gods kinderen zijn ook niet veranderd, althans niet ten goede. Ze zijn nog even dwaas en ongeloovig als in de dagen van David, die zeide, hoewel hij de gezalfde des Heeren was: Ik zal een dezer dagen door de handen van Saul omkomen. Hoort, hoort: Ik de Heere worde niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd.
De Heere is hunlieder sterkte, zoo spreekt, ja zingt David verder. En Hij is de sterkheid der verlossingen Zijns Gezalfden. Zoo gaat David door den Messias tot God. God maakt bovenal de kracht Zijner genade groot in Sions gezalfden Koning, van wien David een type was. Hem heeft de Vader gezalfd om Zaligmaker te zijn.

Nu wezen we er reeds bij de bespreking van vers 7 op, dat de ware lover weldra weer bidder wordt, zal hij zijn kracht om te loven niet verliezen. Zoo is het nu ook hier bij David. Hoor maar naar onzen text: ..Verlos Uw volk en zegen Uwe erve, en weid hen, en verhef hen tot in eeuwigheid."
Des Heeren volk is sterk, omdat hun Koning sterk is en zij zich door het geloof mogen inwikkelen in Zijne kracht. Hij is de kracht van hunne kracht.
David nu bidt voor Gods Kerk. Dit is een gebed voor alle eeuwen en de meerdere David. van wien de apostel Johannes gewaagt, nam het over als voorbidder. Kinderkens, wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den rechtvaardige. In Davids gebed hooren we den grooten Voorbidder pleiten bij den Vader. Dit gebed is in vier deelen verdeeld. Gelijk zijn lied harmonisch en welluidend was, is het ook zijn gebed. Nu bidt Jezus voor den troon verheerlijkt. In de dagen zijns vleesches heeft Hij gebeden en tranen geofferd en gered uit de vreeze is Hij gezeten aan de rechterhand des troons van God. Nu kan het niet anders of de Zijnen bidden krachtens de gemeenschap der heiligen nooit voor zichzelf alleen. Paulus vraagt: Meteen ook biddende voor ons, dat God ons de deur des Woords opene om te spreken de verborgenheid van Christus. Zalig, wie een ruim gebedsleven mag kennen, niet vormelijk met het verstand, maar wezenlijk in het geloof. Geen zaliger werk dan aan den troon Zijner genade te mogen verkeeren met een ontsloten hart. Dan behoeven we onzen voet niet te zetten tusschen de deur om gehoor te vinden, want de deur is wijd open. In de gemeenschap met Christus wordt geboren een teeder gebedsleven, dat ingaat in Gods aanbiddelijken raad. Want, ook in de regeering der wereld betrekt Hij Zijn volk door het Woord onder de toepassing van Zijnen Geest.
Juist als het hart in dankzeggende aanbidding verkeert, doet zich de meest geschikte gelegenheid voor om veel te vragen, te vragen wat Hij zelf met eede beloofde, want Hij zal hierom van den huize Israëls gebeden zijn, dat Hij het hun doe. Soms is het zóó, dat de deur des hemels gesloten schijnt en we de klopper laten vallen, een en andermaal om gehoor te vinden... de belemmeringen zijn weg... Hij hoort... onze gebeden vloeien weg en voeren onze nooden mee, gelijk zij ook onze begeerten brengen voor den troon. De afstand is niet van den hemel tot de aarde, o neen, hij is niet verre van een iegelijk van ons. Wel verheft zich het hart naar den hemel, omdat daar de vaste plaats Zijner woning is en Zijn troonzetel staat, maar tegelijk doet Hij zich kennen in het verborgene der ziel, door Zijnen Geest, die als Geest der genade en der gebeden bedienend werkzaam is in het hart. Zie, Gods volk over het rond der aarde behoeft steeds elkanders gebed, gelijk Christus immer hun aller Voorspraak is bij den Vader. Lezer, toets nu uw leven eens aan dezen maatstaf des gebeds. Hoe is het dan? Het is ook aanstonds duidelijk, dat ons gebedsleven breeder en dieper wordt naarmate wij meer van God mogen kennen en onze ziel met Goddrieëenig bevredigd, mag leven in Zijne gemeenschap.
De Kerk verkeert altijd in nood en is toch steeds veilig. Maar om haar veiligheid te beleven, moet zij haar nood recht kennen. Daarom mag het vuur op het altaar des gebeds niet verdooven. Vraag ook niet om ééne zaak als de Kerk er vele behoeft. Wees zelfs de bidder en dankzegger voor de vogelen des hemels en de visschen der zee. Indien gij moogt weten voor eigen ziel, dat de Heere voor u een verbond heeft gemaakt met de steenen des velds en het gedierte der aarde, dan zult gij weten, wat die oproep beduidt. Alle Uwe werken, Heere, zullen U loven en Uwe gunstgenooten zullen U prijzen. David zeide veel in weinig woorden. Niet het kaf der vele woorden is het wezen des gebeds, maar de graankorrel der waarachtige ingeleefde behoefte. W e mogen voor den Heere geen verhaal van woorden bijbrengen; we mogen God nog minder bepreeken (helaas, dat geschiedt niet weinig; het ware gebed is schaarsch!) Vermoei den Heere niet met uwe vele woorden; bezwaar uwe hoorders niet, zoodat zij verlangen naar uw „amen" zonder dat geldt: ,,het zal waar en zeker zijn, want mijn gebed veel zekerder van God verhoord is dan ik in mijn hart gevoele, dat ik zulks van Hem begeer." Zoo antwoordt onze oude Heidelberger en brengt met dat antwoord een vernietigenden slag toe aan veel, wat zich met den naam van gebed siert maar het niet is.
De zekerheid, dat de Heere om Zijns naams wille verhoort, gaat echter uit boven het gevoel des harten in het geloof, dat wij waarachtig van God hebben begeerd. Hij geeft boven bidden en denken.
Kom, gaan we nu de vier beden van Davids smeeking met elkander na.
De eerste bede is: Verlos Uw volk.
Zoo bidt de man naar Gods hart David, type van den Heere Jezus. Heere, bevrijd hen van hunne vijanden, verlos hen van hunne zonden, ondersteun hen in hunne benauwdheden, kom hen te hulp in verzoeking en weer van hen alle kwaad of wil het te hunnen beste keeren.

De bidder heeft een sterke pleitgrond in het woord, dat hij gebruikt. Uw volk. Want. wees verzekerd, dat de Heere Zijn volk lief heeft en draagt op Zijn hart. Het is Zijn eigen deel, daarom zal Hij het zeker behoeden voor ondergang en verderf.
Dit woord ..verlos" kan in meer dan één zin worden uitgelegd. Het kan invloeien in het gebed voor onbekeerden; voor gebondenen, die hopen, want het is toch waar: u ook aangaande o Sion, Ik zal uwe gebondenen door het bloed des verbonds uit den kuil, waarin geen water was, uitlaten. Uwe gebondenen. Zeg dus niet: Hoe, verlos Uw volk en dan bidden voor onbekeerden? Zeker, ook in verbondslicht moet dit zoo zijn in het levende gebed.
Immers de Kerk leeft uit het verbond, gelijk dit in den schoot der Kerk is neergelegd. De verbondszegeningen worden hun meegedeeld. Doch, nu is hun ook bekend gemaakt, dat de Heere er zal roepen ten leven, dat Hij Zijn verbond bevestigt van geslacht tot geslacht. In de plaats der vaderen zullen de zonen zijn; de most zal de jonkvrouwen sprekende maken. Er is een deel der Kerk, dat wel in het verbond is maar toch niet van het verbond, zooals de vaderen het uitdrukten, hoewel besloten onder het zegel der verkiezing. Van nature waren wij vijanden, gelijk ook de anderen. En toch zijn zij in Gods raad gebonden in het bundelke der levenden. Hij moet ook voor hen instaan. Hij moet ze verlossen, brengen uit de donkerheid van het dal der dooden in het licht van de Zonne der gerechtigheid. De Vader moet trekken die Hij den Zoon heeft gegeven. Zie, wij weten, dat de eeuwige liefde ons heeft vervolgd door de poelen der zonde, van eeuwigheid in liefde gekend. Zie, voor dat volk, dat nog als vijand van God leeft, maar geschreven staat in het Boek des levens des Lams, gaat het gebed op. Het gebed van Jezus den Voorbidder en des Geestes den bidder in het hart! Heere, verlos Uw volk... ook daarin dat hun getal worde vermeerderd; dat er in Sion geboren worden want wij zijn in nood als eene die baart, wij moeten voortbrengen ten leven. Zalig, wie veel mag worstelen aan Zijn troon om die verlossing. Wie alléén ten hemel wil gaan, komt er zeker niet. Zouden wij niet uitzien naar Zijne daden? Velen hebben van noode bekeering van hun natuurlijken staat der zonde en der duisternis en des doods. Anderen zijn in diepen nood, het ontdekkend licht des Geestes ging op over hunne zielen, Christus werd dierbaar. Hij werd hun gepredikt door den Heiligen Geest als algenoegzame Zaligmaker. Verlos Uw volk. Gij hebt beloofd, dat de omzwevende gevangene haastig losgelaten zou worden en dat hij in den kuil niet zou sterven. Gij hebt getoond wat Gij ook hebt toegezegd: Zijn brood zal hem niet ontbreken. Heere, breng nu het bloed van het Lam aan de posten hunner harten en maak U een eeuwigen naam. Verlos Uw volk. Ja, we ontmoeten hen in het gebed als van hetzelfde Huisgezin. Wij treffen reeds maatregelen om hen op te nemen en te begroeten als in den Heere met ons één voor tijd en eeuwigheid. Heere, ze zijn toch van U, Gij staat toch voor hen in! O God, gedenk Uws verbonds.
Uw volk. Heere. leer hen spreken: Mijn God!
Uw heil worde bekend onder de volkeren. Heere Jezus, Gij hebt den prijs uws bloeds voor hen betaald, zij zijn door bloed gekocht. Gij zult ze ook door bloed lossen en vrijmaken, en Uw gebed is voor den Vader, dat Hij hen trekke en tot den Geest, dat Hij het deel des Verbonds Hem toegewezen en door Hem aanvaard, uitvoere. Mogen wij ingaan in Uw Middelaarsbede:
Verlos Uw volk! W e pleiten hier met sterke gronden, met onwederstandelijke wapens bekampen wij den troon. Heere, verlos Uw volk. Sommigen versmachten van dorst en zoeken naar water en daar is geen, Gij hebt beloofd: Ik de Heere zal ze verhooren, Ik de God Jacobs zal ze niet vergeten. Verlos wat Gij hebt opgezocht. Zet Uw werk door in het midden der jaren. Maak het bekend in het midden der jaren. Dat de misdaad der zonde hen benauwe tot stervens toe. Heere, schenk Uwen Christus als Uwe onuitsprekelijke gave. Wasch ze door bloed, bekleed hen met gerechtigheid, opdat wij hen ontmoeten als zonen en dochteren in Uw Huis en tot hen zeggen: welkom in den strijd. Verlos anderen door hen met U te bevredigen en te verzegelen met den Geest, die het onderpand is onzer erfenis. Verlos Uw volk, want wij zijn gedurig in nood, en wij struikelen allen in vele. Ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen — verlos Uw volk — uit het lichaam dezes doods, ik danke God door Jezus Christus onzen Heere.
Heere, Gij hebt hen uitgevoerd uit Egypte, leidt hen toch door de huilende wildernis, totdat zij in Kanaan zijn. Verlos hen uit nooden, angsten en gevaren, ondersteun hen in benauwdheden. Heere, sommigen wankelen ten doode, verlos ze. Anderen zitten in de strikken van den ouden vogelaar: laat den strik breken, opdat zij ontkomen. Weer anderen wandelen in hunne kromme wegen, verlos hen van eigen dwaasheid en breng hen weder, dat zij zeggen: Heere, hier zijn wij, wij komen tot U.
Toen Petrus in de gevangenis zat, ging er een gedurig gebed op en de deuren sprongen open en hij ging uit, verlost van banden.
Daar is „Vreesachtig" die den poel „Mistrouwen' draagt in eigen hart, verlos hem van zijn vreeze; vervul hem met Uwe liefde, die de vreeze uitdrijft. Verlos degenen, die in de vuurlinie staan en op wien het geschut der hel in het bijzonder wordt gericht. Heere, de roede der goddeloozen zal toch niet rusten op het lot der rechtvaardigen. Daar zijn de geschoren schapen — de wol is voor den herder — maar de koude Noordenwind doet hen beven. Opperste herder, temper den wind, laat hem nu uit het Zuiden waaien. Verlos Uw volk...
De Kerk over het rond der aarde verspreid, heeft dat gebed noodig in den hemel en op de aarde. In de troonzalen is het gebed van Immanuël, in het ondermaansche zij het gebed van allen, die naar Zijnen naam zijn genoemd. Alom dreigen gevaren, benauwdheid is nabij. Donkerheid en duisternis bedekken de aarde. Maar toch. wij sidderen niet voor het lot der ark, want het zal den Filistijnen kwalijk gaan. Hij heeft gezegd en wat uit zijn lippen is gegaan, blijft vast en onverbroken... de poorten der hel zullen Mijne gemeente niet overweldigen. Zeker zouden zij, indien het mogelijk ware, ook de uitverkorenen verleiden, doch Hij heeft de wereld overwonnen en bidt dat hun geloof niet ophoude.
Verlos Uw volk . . . .
De Heere heeft een volk. Maar. zijn dan de inwoners der wereld niet van Hem, wiens ook is de zee en het vee op duizend bergen? De gansche wereld, ja het gansch heelal heeft Hij toch het bestaan gegeven. Hij is de souvereine bezitter van alles. Maar wanneer David spreekt van Uw volk bedoelt hij het volk Zijner verkiezende genade, het volk van Zijn bijzonder eigendom. Het is Zijn verkoren volk. In Christus verkoor Hij hen van voor de grondlegging der wereld. Het is een gekocht volk. Gekocht met het bloed des Lams uit alle volk en taal en natie.
Het is een herboren, geroepen volk uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Geboren niet uit den wil des vleesches. maar uit God. W a t uit vleesch geboren is, dat is vleesch, maar wat uit den Geest geboren is, dat is geest.
Dat volk spreekt dezelfde taal van vrije genade en stervende liefde. Zij dragen hetzelfde kleed van de gerechtigheid van Christus, waardoor ze bedekt zijn en waarin ze recht ontvangen ten eeuwigen leven. Hun voet is gedekt door hetzelfde schoeisel: de bereidwilligheid des evangelies. In den krijg gebruiken ze allen hetzelfde zwaard: het Woord Gods. Ge hoort hen hetzelfde reislied zingen: Uwe inzettingen zijn mij gezangen geweest ter plaatse mijner vreemdelingschappen. Daarom geen wonder, dat Mozes, toen hij het verkoren volk zag gelegerd in zijne tenten, uitriep: welgelukzalig zijt gij. o Israël, wie is u gelijk, een volk verlost door den Heere.
Allen deelen in de gemeenschap van denzelfden Koning. Onze Koning is van Israëls God gegeven, terwijl de wet uitgaat van Sion.
Alle onderdanen van dit Rijk. alle leden van dit volk hebben hetzelfde levensdoel: om te verkondigen de deugden desgenen, die hen riep uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Op dat volk heeft de Heere Zijn hart gezet en daarop is Zijn oog gericht. Hij kende hen van eeuwigheid met eene kennis der vrije, rechtvaardige liefde. Behoort gij tot dat volk? Zijt gij in Sion geboren? Loop ook nu over die vraag niet heen. Ruth kon getuigen: uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.
Werd het voor u Lo-Ammi, dat is: niet mijn volk? Zijt gij er buiten gezet? Dat is toch de eenige weg om te vernemen: Gij zijt kinderen des levenden Gods. En de verwonderde uitroep: o mijn God, ontsnapt uit het ontroerd gemoed.
Verlos Uw volk. Heere, dit volk is U niet vreemd. Hoe sterk is deze pleitgrond aan den troon der genade. De Kerk van oude dagen maakte er gebruik van: Denk aan Uw volk door U van ouds verkregen. Gedenk, zoo sprak Mozes, dat deze natie Uw volk is. Als in de vierschaar de satan Jozua beschuldigt, dan treedt de Borg in en spreekt: de Heere schelde u, gij satan, ja. de Heere schelde u, die Jeruzalem verkiest.
En zegen Uwe erve, zoo vervolgt David in zijn gebed.

Nadat de Zijnen gered zijn, hebben ze nog vele behoeften. Feitelijk zijn ze enkel nood. Of. is het niet waar. wat de mond der Waarheid sprak: zonder Mij kunt gij niets doen? Ze mogen dan ook niet tevreden zijn met hun redding en verlossing. Daar is een schip vergaan. Een bootsman is gered. Wat nu? Die man heeft droge kleeren noodig, een hartsterking is onontbeerlijk. Dit gebed omvat veel meer dan we kunnen uiteenzetten. Heere, schenk ons stellige, zeer blijkbare zegeningen: vrede, blijdschap, overvloed van genade, vergenoeging in hetgeen wij zijn, onderworpenheid. Schenk ons de vertroostingen des Geestes en vrede in Uwe gemeenschap. Laat ons mogen opwassen in de kennis des Geestes en de genade van onzen Heere Jezus Christus. Geef ons den zegen van teederheid des harten en oprechtheid en voorzichtigheid van wandel temidden van een krom en verdraaid geslacht. Zegen ons met alle geestelijke zegeningen van boven in Christus Jezus. Bij U. Heere, is de fontein des levens. Gij wordt niet armer door mij rijk te maken. Gij kunt er slechts Uw rijkdom door openbaren.
En zegen Uw erve. Wat is eigenlijk zegen? Die vraag komt onwillekeurig op als we letten op Davids bede. Zegen is alles, waarin God meekomt, waarin Hij zich in Zijn liefde openbaart. Waarlijk, zegenende zal Ik u zegenen, sprak Hij tot onzen vader Abraham, wiens kinderen wij zijn geworden door het geloof. Onder den eed Gods liggen de zegeningen voor de Kerk gereed. Zegen, o Heere, het volk, dat naar Uwen naam is genoemd. En... dien de Heere zegent, die zal gezegend zijn. Als Ezau van de jacht komt en misbaar maakt wanneer hij bemerkt, dat Jacob den eerstgeboortezegen had ontvangen, dan jammert hij: Zegen ook mij. mijn vader. Hebt gij dan niet meer dan éénen zegen? Maar dat alles baat niet voor den onheiligen Ezau, want Izaak moet hem zeggen: ik heb hem gezegend en ook zal hij gezegend zijn. Bileam. die gaarne Israël had gevloekt, kon dit niet doen, maar moest het zegenen: Hoe zal ik vloeken dien God niet vloekt? en hij zegende hen aldaar.
Gelijk God is is zijn zegen. W i e dien zegen geniet, is rijk, al leeft hij in armoede; getroost, al verkeert hij in druk. Die leeft in eere, al is schande zijn deel; ja, die leeft, al ligt hij op sterven. Zijn zegen is over Zijn volk. Zalig te mogen weten een gezegende des Heeren te zijn in al den omvang van dat woord, voor tijd en eeuwigheid. Die zegen kostte Immanuël den vloek. Vervloekt is een iegelijk, die aan het hout hangt. Ja, Hij heeft den zegen verworven door Zijn bloedig lijden en sterven.
Als Hij opvaart ten hemel, lezen we: En als Hij hen zegende, werd Hij van hen opgenomen daar zij het zagen. Gezegend volk: Het voornaamste der oude bergen en het uitnemendste der eeuwige heuvelen is hun ten deel geworden. Ja, de snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen, eene schoone erfenis is mij geworden.

Zegen, overvloedig en van elke soort is hun deel. Zeker, zij hebben den Zoon het leven gekost en den Vader Zijn Kind, daarom zijn ze duur betaald. Zegen, altijd weer zegen: wie ben ik en wat is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? Het is een blijvende zegen, want dit deel wordt nooit weggenomen.
De eerste zegen was liefde. Openbaar U aan ons, gelijk Gij u niet openbaart aan de wereld. Ja, de Heere zal Zijn volk zegenen met vrede. W i e zal de zegeningen opsommen in een zoutverbond der Kerk vermaakt in Christus? Ook voor voedsel, kleeding en deksel zal de Heere zeker zorgen, want Hij heeft beloofd: Ik zorg voor u. Werp al uwe bekommernissen op Mij. Hij, die den hemel schenken wil met al zijn geneugten, zal het op den weg derwaarts niet aan het noodige laten ontbreken. Ook de vladen met olie bestreken staan bij het altaar in den korf en worden bewogen, gelegd op het offervleesch van den hefschouder en borst. Alle goede gave en volmaakte gifte is afdalende van boven van den Vader der lichten, bij Wien geen verandering, noch schaduw van ommekeer is.
Zegen Uwe erve. Dat wil, dat zal Hij doen. Hij wil hen zegenen ook door de bediening van Zijn Woord en door Zijn Sacrament; Hij zal inkomen en Avondmaal met hen houden en zij met Hem. Hij laat hen ook ambtelijk zegenen. Onder het Oude Verbond legde de priester den zegen van Jehovah op het volk, verzameld bij het brandaltaar: De Heere zegene u en behoede u, de Heere doe Zijn aangezicht over u lichten en zij u genadig, de Heere verheffe Zijn aangezicht over u en geve u vrede... Alzoo zullen zij Mijnen naam op de kinderen Israëls leggen en Ik zal hen zegenen. Maar, niet minder rijk laat de Heere de Zijnen zegenen onder den Nieuwen dag. Zij worden met genade, barmhartigheid en vrede ontvangen en gaan heen, overspreid met genade van den Heere Jezus Christus, de liefde Gods en de gemeenschap des Heiligen Geestes.
Kent gij deze bediening van den zegen des Heeren? Als gij ambtelijk dien zegen legt op Gods Gemeente, gaat dan die zegen door uwe ziel heen, en weet gij u voor eeuwig gezegend door den God aller genade? Is er dan verbinding met den Koning der Kerk, die wandelt temidden der zeven gouden kandelaren en die de zeven sterren in Zijne rechterhand houdt? Dat hebben we van noode te weten. Zalig te weten een gezant van Christus te zijn, die het woord der verzoening in ons heeft gelegd, zoodat wij bidden alsof God door ons bade, maar ook zegenen in Zijnen naam.
Kent gij de kracht van dien opgelegden zegen in des Heeren naam? Is dat een stuk van uw leven in Zijn Huis? Het is te vreezen, dat hier meer vorm is dan wezen en daarom de zegen wordt ontbeerd. Ook daarin moet Gods gemeente worden onderwezen, opdat zij leere hare zegeningen te zien en te genieten. Dan kan ook niet onopgemerkt blijven, dat Zijn zegen alleen is over Zijn volk en daarom de massa wel weenende de Kerk mocht verlaten bij het besef, — wijl nog vijand zijnde van God — niet in Zijne gunst te deelen. Vervloekt zij uw ingang, uw opstaan en nederliggen. Als die vloek over den schender Zijner wet in onze ooren dreunt, dan wordt een menschenhart vervaard... Dan wordt met heilige jaloerschheid beleden: Hoe zalig is het volk, dat naar Uw klanken hoort.
Door Christus van den vloek ontheven, leeren we ons kennen als voorwerp van Zijn zegen, ingelijfd bij het volk Zijner keuze. Gezegend in Christus Jezus. Zegen Uwe erve... Behoud, o Heer', wil bijstand zenden, Verlos, bewaar, verschoon, Die Koning hoor', als w' in ellenden Aanbidden voor Zijn troon.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Een gebed des Verbonds I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 juni 1936

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's