Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den Woorde Gods (6e serie)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Woorde Gods (6e serie)

Uit het ongeschreven Woord IX

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 9 : 5 en 6. En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen, eischen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eischen; ook van de hand des menschen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des menschen eischen. Wie des menschen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mensch vergoten worden, want God heeft den mensch naar Zijn beeld gemaakt.

Zoo wordt dus de kostbaarheid van het leven duidelijk voorgesteld en blijkt reeds in deze vroege tijden onmiddellijk na den vloed, hoe Gods openbaring eene levensbeschouwing in het bewustzijn van Gods Kerk indraagt, die uit cultureel oogpunt van zeer groot belang moet worden geacht. Tegenover de dieren wordt de mensch gedrongen tot barmhartigheid. Hij mag vleeschvoeding genieten, de dieren dus, zelfs waar het hun leven geldt, aan zich dienstbaar maken; hij mag ze gebruiken, zelfs hun leven voor zich opeischen, maar hij mag ze niet misbruiken. De wreedheid, die den mensch van nature eigen is, wordt alzoo getemperd door het licht, dat Gods Geest laat opgaan over de schepping der dierenwereld. ,,Het vleesch met de ziel, dat is zijn bloed", mag niet gegeten worden. Al is het vleesch als voedsel den mensch geschonken, de mensch mag het niet eten, tenzij het dier den dood is gestorven en daaraan geen twijfel overblijft. Het was dus bekend, dat de dood in den grond der zaak niet plotseling intreedt, maar een proces is van eenigen duur. Dat proces moet volkomen geëindigd zijn, opdat het vleesch geheel bestorven zij en dus het leven absoluut zal zijn geweken.
Het behoeft geen betoog, dat deze voorstelling van het bloed als drager der ziel en dus van den levensgeest, van groote beteekenis moet zijn in de Schrift. Het bloed des verbonds gaat door het geheele Oude Testament als een schaduwbeeld, dat zijn vervulling erlangt in het lijden en sterven onzes Heeren Jezus Christus, die daarom, dat de schepping des levens in dit licht verschijnt, kan zeggen; „Die mijn vleesch eet en mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven." Zijn vleesch is waarlijk spijze, zijn bloed is waarlijk drank. De Zoon des menschen is gekomen om zijne ziel te geven tot een rantsoen voor velen en daarom gaat door het gansche Nieuwe Testament de boodschap Gods, dat het bloed van Jezus Christus reinigt van alle zonde.
Zoo blijkt dus, hoe reeds in de Noachietische geboden door Gods openbarende daad de grond wordt gelegd voor hetgeen in Christus in de volheid des tijds werkelijkheid worden zal. Het leven is het kostelijkste gewrocht Gods en de Heere laat er van stonde aan na den zondvloed nogmaals het licht der openbaring op volgen, opdat de komende geslachten de waardij, die het heeft in Gods oogen, zullen beseffen niet alleen, maar daaruit ook in hun cultuur en dus in hunne wetgeving er de vruchten uit zullen deelachtig worden. Hieruit wordt het dus duidelijk, welk een gewichtige beteekenis de openbaring heeft voor de volken, hoe zij de in de gevallen natuur des menschen gewortelde zonde, de niets ontziende zelfzucht aan banden legt. Want de val bracht den mensch in eene zedelijke verdorvenheid, die reeds door Salomo geteekend werd, toen hij zeide: ,.Zij haasten zich om bloed te storten". Ja, vernieling en ellendigheid is in hunne wegen en den weg des vredes kennen zij niet. In de geschiedenis van Kaïn en Abel was dat terstond na de uitdrijving uit het paradijs reeds openbaar geworden en ook de oude wereld had in Kaïns voorbeeld het onroerend recht Gods aanschouwd. Doch nu na den vloed, onmiddellijk voordat de nieuwe menschheid in veelheid uitbreken zal, geeft God op bijzondere wijze het licht der openbaring over de waardij van het leven, opdat zij tot aan het einde der eeuwen zullen kennen de groote zedelijk norm, die het leven des menschen beschermen zal. Dat is van des te meer belang, omdat de geschiedenis leert, hoe weinig het menschelijk leven wordt geacht, dikwijls het verlies van een menschenleven niet meer werd geacht dan een klein materieel verlies, dat de familie had getroffen. Maar het wezenlijke daarin als een vergrijp aan het door God geschapen leven werd niet erkend. Daarvoor waakt nu de Heere door den mensch te leeren, hoe het leven in het algemeen en het menschelijk leven in het bijzonder onder Gods recht staat, door Gods recht meer dan iets anders wordt beschermd. Het dier mag worden gegeten, doch niet dan nadat het leven volstrekt geweken is.
En wat het menschelijk leven betreft, spreekt Hij aldus: „En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eischen." Hij zal het eischen van den mensch met betrekking tot zichzelven, met betrekking ook tot zijn medemensch. God eischt het bloed des menschen, want het is de kostelijkste schepping Gods. En om de onafwijsbaarheid van dien eisch ons te doen verstaan, de volstrektheid daarvan in het licht te stellen, wordt er aan toegevoegd: „van de hand van alle gedierte zal Ik het eischen". Daar wordt dus een dier voorgesteld als een handelend wezen, dat verantwoordelijk is voor zijne daden en dat, wanneer het een mensch doodt, aansprakelijk wordt gesteld voor het onheil, dat het heeft aangericht. Van de hand van alle gedierte zal God het bloed eischen, dat door het dier vergoten is. Heeft dan het dier een zedelijk bewustzijn, zoodat het verantwoordelijk wezen kan? Neen, dat volgt daaruit allerminst. De Schrift kent aan het dier geene rede, en dus ook geene verantwoordelijkheid toe. Zeer duidelijk treedt dit aan den dag in Nebucadnezar's geschiedenis als de koning in Daniël 4 op het koninklijk paleis het Babel zijner heerlijkheid overzag en zeide: ,,is dit niet het groote Babel, dat ik gebouwd heb tot een huis des koninkrijks door de sterkte mijner macht en ter eere mijner heerlijkheid?" Dan wordt hij nedergeworpen in zijn waanzin, wordt verstooten van de menschen en zijne „woning zal zijn bij de beesten des velds". En dan verdierlijkt de koning. Zijn lichaam wordt nat gemaakt door den dauw des hemels, zijn haar wies als der arenden, zijne nagels als der vogelen. En dan komt het oogenblik, waarin de tegenstelling tusschen het dierlijke levensbestaan en het menschelijke ons voor oogen treedt in het woord van Nebucadnezar zeiven: „Ten einde dezer dagen nu, hief ik, Nebucadnezar, mijne oogen op ten hemel, want mijn verstand kwam weder in mij." Dat ontbrak hem in dien staat van vernedering onder den waanzin, die over hem gekomen was. En zoodra die waanzin is verdwenen, komt zijn verstand weder in hem en met dat verstand ook het bewustzijn van zijne verantwoordelijkheid voor God. Hij krijgt weder besef van zijne diepe afhankelijkheid, maar ook van zijne zedelijke roeping als vorst, want zoo zegt hij: „Ook kwam de heerlijkheid mijns koninkrijks, mijne majesteit en mijn glans weder op mij en mijne raadsheeren en mijne geweldigen zochten mij." En dus dan regeert de koning weder. Daar wordt dus al heel duidelijk ons geteekend, hoe aan het dier de rede ontbreekt en daarom leeft het geheel anders dan een mensch. Het staat dus ook anders in het licht Gods over de schepping, want het kent niet zichzelven, heeft in den grond van zijn zielsbestaan geene ikheid, dus kent God niet, omdat het geen klaar zelfbewustzijn heeft. Het dier kan dus ook niet zedelijk aansprakelijk zijn, verschijnt niet voor Gods recht. Zoo wordt dan ook Bileams ezel door Petrus genoemd „het juk dragende stomme dier".staat er in Exodus 21 : 28, 29: „En wanneer een os eenen man of eene vrouw stoot, dat hij sterft, zal de os zekerlijk geesteenigd worden en zijn vleesch zal niet gegeten worden, maar de heer van de os zal onschuldig zijn. Maar indien de os van te voren stootig is geweest, en zijn heer is daarvan overtuigd geweest, en hij hem niet bewaard heeft en hij doodt eenen man of eene vrouw, zoo zal die os gesteenigd worden, en zijn heer zal ook gedood worden."
Maar nu zegt toch hier de Heere, dat Hij het bloed des menschen eischen zal van de hand van alle gedierte. En in aansluiting daarbij is dan ook later bij voortgaande openbaring dit beginsel in de wet ontwikkeld en dus in het recht, zooals Israël dit kende, opgenomen. In Exodus 21 wordt niet slechts het recht der dienstbaren afgekondigd, maar ook gehandeld over de schade, die de dieren kunnen veroorzaken en de gevaren voor het leven van den naaste. Zoo In het licht van deze latere wetgeving wordt dus duidelijk de beteekenis van dit Noachitisch gebod. God zal eischen, ook „van de hand van alle gedierte", het vergoten bloed des menschen, niet omdat het redeloos dier op zichzelf voor zijne bewegingen aansprakelijk is, niet omdat een dier verantwoordelijk kan worden gesteld, maar omdat de mensch. die er de bezitter van is, ook voor zijne dieren aansprakelijk wordt gesteld. Daarom wordt dan ook onderscheid gemaakt tusschen de twee gevallen, niet omdat er onderscheid is tusschen de dieren in die beide gevallen, die de wet noemt, maar tusschen de eigenaars. Als de eigenaar weet, dat zijn dier een gevaar kan zijn, dan wordt ook hij des doods waardig geacht. En als de eigenaar het niet wist, dan verliest hij wel het dier, dat een gevaar oplevert voor het leven van anderen, maar hijzelve wordt onschuldig verklaard.
Zoo wordt dus wel het dier gedood, niet omdat het een misdaad heeft begaan, maar alleen, omdat het een gevaar oplevert voor de menschen. En zijn vleesch mag niet gegeten worden, omdat de eigenaar zal worden gedrongen door het verlies, dat er uit voortkomt, zich te vergewissen aangaande het karakter zijner beesten. En als hij dit nalaat en door die nalatigheid het leven zijner medemenschen in gevaar brengt, dan wordt hij aansprakelijk gesteld voor de gevolgen en zelfs des doods schuldig verklaard, wanneer zijn beest een mensch heeft gedood. En zoo wordt het nu ook gesteld voor Noach's geslacht. Het algemeene beginsel wordt hem onthuld, dat later, als het volk zal gevormd zijn, nauwkeurig in zijne toepassing wordt ontwikkeld.
Zoo blijkt dus ook hier weder, hoe er in Gods openbaring een voortgang valt op te merken en hoe het van Gods volk onder de leiding des Heiligen Geestes ook gezegd kan worden: Zij gaan van licht tot licht steeds voort. Doch dit wordt eveneens duidelijk, dat na den zondvloed de Heere een openbaringslicht over de nieuwe, opkomende menschheid heeft doen opgaan, waarin zedelijke beginselen worden onthuld, die haar begeleiden zullen op den weg harer ontwikkeling en die in hunne algemeenheid betrekking hebben niet slechts op Israël, maar op alle volken, alle talen, natiën en geslachten en die dus ook voor onzen tijd nog volkomen van kracht zijn, al blijkt ook, hoe in onzen tijd het gif der zonde nog even diep door te werken als het zulks alle eeuwen voor ons heeft gedaan. De waarde van het menschenleven is zelfs onder eene menschheid, die zich beroemt op hare cultuur, die bovendien groot werd onder Christus' Evangelielicht, nog zoo gering, dat aan de hebzucht en roofzucht van individuen en volken millioenen, meestal straffeloos, worden geofferd, terwijl ook de zedelijke aansprakelijkheid, die de Schrift stelt voor hetgeen er met en door het onze geschiedt, blijkbaar ten zeerste is verzwakt in onze hedendaagsche rechtspraak.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 september 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Van den Woorde Gods (6e serie)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 september 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's