Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De onveranderlijke trouw des Heeren  II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De onveranderlijke trouw des Heeren II

Maleachi 3 : 6. Want Ik de Heere, word niet veranderd: daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zoo spreekt de Heere dan de Zijnen aan met een naam, die hen herinnert aan hun afkomst eenerzijds, maar aan den anderen kant wordt de nadruk gelegd op het feit, dat zij kinderen des verbonds zijn, en door krachtdadige roeping ingeleid in het verbond, dat alle weldaden aan de bondgenooten vermaakt, omsluit.
Op den voorgrond staat de genadedaad Gods. O, kinderen Jacobs!
Gods trouw aan een ontrouw volk! Maar, al zijn zij ontrouw, Hij blijft getrouw, want Hij kan zichzelven niet verloochenen. Ook zal Hij zorgen, dat hun werk in der waarheid zal zijn. W a n t hoe ontrouw telkens weer, toch zijn de echte kinderen Jacobs, het geestelijk zaad Abrahams oprecht; een volk, dat niet liegen zal.
O kinderen Jacobs. De aanspraak wijst op bijzondere rechten en aanspraken des verbonds. De verbondmaker toch zal niet feilen in het vervullen van Zijne beloften. Jacob had geen rechten door geboorte. In het natuurlijke kwamen bijzondere rechten toe aan Ezau zijn broeder, die als eerstgeborene moet worden aangemerkt. Tientallen van jaren gingen voorbij, zonder dat naar het uitwendige hierin verandering kwam. Maar zeker heeft zijn moeder Rebecca niet nagelaten met hem te spreken over hetgeen de Heere had gezegd toen zij beide kinderen onder haar hart droeg. De meerdere zal den mindere dienen. Hij zou als de eerstgeborene den eerstgeboortezegen zijns vaders ontvangen, die dieper reikte dan den zegen der natuur. Gij kent de geschiedenis, hoe Jacob, toen zijn broeder Ezau eenmaal vermoeid van de jacht thuis kwam, hem aanbood een schotel linzenmoes als hij afstand deed van zijn recht der eerstgeboorte. Ezau gaat op dat voorstel in en Jacob koopt de rechten der eerstgeboorte voor een schotel linzenmoes, gelijk Ezau ze daar voor verkoopt. Wij rechtvaardigen de middelen niet, maar wijzen op het feit, dat hij daarna den zegen verkreeg, toen hij ook nog, 77 jaar oud (willen de jongeren dat eens uitrekenen) zijn vader Izaak bedroog op aanstoken van zijn moeder Rebecca. Hij verkreeg den zegen, dien de Heere hem had toegedacht.
Zoo moest de Heere wel met hem afrekenen, doch de rekening was betaald in den Man, die te Pniël met hem zou worstelen. Zie, Jacob is voorwerp van goddelijk erbarmen, dat hij niet verdiend, maar wel verbeurd had, ook nadat het hem was toebedacht.
Want, als hij moet vluchten voor Ezau, die zich overigens niet had te beklagen, omdat hij zijn recht had verkocht, dan verschijnt hem de Heere in den droom, als hij eenzaam neerligt op de vlakte des velds in Bethel, in den droom. Een steen was zijn peluw, het veld zijn bed en de hemelen gordijnen. Daar ligt nu de vervolgde bedriegelijke Jacob. En toch is hij voorwerp van eeuwig ontfermen. Hij heeft niets verdiend, en toch, terwijl Ezau de onheilige, wrokte, ziet de Heere op Zijn gekenden Jacob neer en verschijnt hem in de ladder Jacobs om hem te toonen, dat een verbinding tusschen hemel en aarde bestaat, die haar oorsprong neemt van boven en dat de engelen in dienst staan van Jacob en zijn ware zaad. Toen, hij was 77 jaar, was de erfgenaam nog kinderloos, had zelfs nog geen uitzicht op een huwelijk. Zie daar dan dien Jacob, dien hielhouder, bedriegelijk in zijn bestaan, niet beter als Ezau!... Maar... door Jehova gekend.
Zie, zóó vergezelt de Heere hem, worstelt 20 jaren later met hem in den engel des verbonds en noemt zijn naam Israël. Zijn heup is verwrongen, zijn oude natuur geknakt, en na een leven vol moeite en verdriet, vol spanning en ontbering, ligt hij op zijn sterfbed, zegent zijn talrijk nakroost en mag zeggen: op uwe zaligheid wacht ik, o Heere. Wie zal de voorrechten van de kinderen Jacobs tellen? In dien Man, die met vader Jacob worstelde, in dien geheimzinnigen man is de Fontein des levens.
Jacobs zaad is hoog bevoorrecht, ook al is het waar, dat één hunner zegt: Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus waren hopende, zoo waren wij de ellendigsten van alle menschen. Maar toch, geen gelukkiger volk dan het volk dat Jacobs God ter hulpe heeft, wier verwachting op den Heere hunnen God is. In Christus is de Heilsfontein. Zijn bloed reinigt van alle zonden; Zijne gerechtigheid bedekt hun schande en versiert hen, opdat zij als koningskinderen schitteren, Zijn leven verwint hun dood. In Hem ontvangen zij macht om kinderen Gods genaamd te worden. Zij zullen ingaan door de poorten in de stad, die fundamenten heeft. Zij hebben aanspraak op eeuwige eere en hunner is de belofte der nimmer eindigende heerlijkheid. Wat al uitnemende voorrechten zijn den kinderen Jacobs toebedeeld. Met eede toegezegd in een zoutverbond! Beloofd door een God, die, wijl Hij niemand had om bij te zweeren meerder dan zichzelven, zwoer bij eigen wezen. De kinderen Jacobs zijn erfgenaam van alles. Alles is hunner. Leven en dood, tegenwoordige en toekomende dingen, doch zij zijn van Christus en Christus is Gods. O, kinderen Jacobs, wilt toch nooit vergeten wie gij waart en zijt! En... wie Hij was en is, die u verkoor; in Zijne handpalmen graveerde en uit louter ontferming opnam in Zijn verbond. Niet, dat wij God lief gehad hebben, maar Hij heeft ons eerst lief gehad! Daar is geen enkel kind Jacobs, dat niet met verwondering aanbidt o, o, van eeuwigheid verkoren... van eeuwigheid in liefde gekend... de snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen.
De kinderen Jacobs zijn menschen, die bijzondere openbaringen ontvangen. Reeds wezen wij op den vluchtenden Jacob, die nederlag op de vlakte des velds, op weg naar Paddan Aram, naar het land van zijn maagschap, van moeders zijde. Hij lag neder en de hemel ontsloot zich en hij zag in den openbaringsdroom, hoe een ladder was gesteld van den hemel naar de aarde, en hij zag de engelen opklimmen en nederdalen. Jehova, Ik de Heere, die niet verander, openbaarde zich aan den schuldigen, doch in onveranderlijke liefde gekenden zwerver. Hij maakte hem den weg der verlossing bekend in Christus Jezus. Ja, in dien Jezus is een thuiskomst bereid in den hemel voor de zwervers hier op aarde, die hier hun thuis niet meer vinden kunnen. Uit dien hemel daalde Hij neder, om zwerver te worden en het rantsoen te betalen voor schuldigen, gelijk ook Jacob was. Deze ladder Jacobs verbindt den hemel met de aarde. Zalig voor Jacob in te, leven hetgeen hij daar doorleefde. Hij roept dan ook vol verwondering uit: Dit is niet dan een huis Gods en de poort des hemels. Daaruit leeren wij dus, dat de Geest hem een diepen indruk gaf van hetgeen hij in dien openbaringsdroom had gezien. Voor den schuldigen zwerver Jacob was een weg naar boven ontsloten. Nu is het waar, dat de Heere in den regel Zijn worstelend volk niet meer onderwijst door droomen en gezichten, maar door Zijn Woord en Geest. Dat feit leggen wij met nadruk vast. Maar, meen niet, dat daarmede wordt omver gestooten hetgeen werd gezegd, dat de kinderen Jacobs menschen zijn, die bijzondere openbaringen ontvangen. Immers, wanneer God, Jehova, een zondaar bekend maakt, door Zijn Woord te ontsluiten voor onze ziel bij Geesteslicht, dat er voor ons een weg is in Christus naar boven, die van nature wandelen op den weg naar het verderf, dan is dat toch een openbarende daad van den Geest. Anders toch blijft ons oog gesloten voor de werkelijkheid der eeuwige dingen. Anders toch kunnen wij het Koninkrijk Gods niet zien. laat staan daarin ingaan. De openbarende daad heeft nü een tusschenschakel in het Woord, maar is in wezen toch een daad Gods in onze ziel. Zie het Lam Gods. Dat kunnen wij alleen als door een daad Gods ons oog voor Hem wordt geopend, die afdaalde van den hemel en tot Sions Borg werd gesteld. In het geloof aanschouwen zij de wereld der onzienlijke dingen, wordt hun ziel ingenomen door de wondere schoonheid en beminnelijkheid van Jehova Jezus, die hemel en aarde verbindt. Daarom juist worden we dan vreemdeling. Wie het goud van Ofirs mijnrijk land zag schitteren, veracht het klatergoud der wereld. Wie Hem aanschouwt als de weg, de waarheid en het leven blikt door de poort des hemels. Dan wordt ons hart opgetrokken en eene huivering vaart soms over onze ziel, dat de Heere zóó laag wilde afdalen en omzien naar een niet.
Kent gij die openbarende daden des Heeren door den Heiligen Geest in uw hart? De kinderen Jacobs werden er door onderscheiden van het zaad van Ezau.

Hoe wonderlijk werd vader Jacob ingeleid in den dienst der engelen, die opklommen en nederdaalden langs de hemelladder. De engelen zijn de dienaren der Kerk in het verbond der genade. De kinderen Jacobs genieten dus bijzondere bescherming. De Heere Jezus zeide eenmaal: Ziet toe, dat gij niet een van deze kleinen, die in Mij gelooven, ergert, want Ik zeg u, dat hunne engelen altijd zien het aangezicht Mijns Vaders, die in de hemelen is. De dienaren der Kerk zijn toegelaten aan het hof des Eeuwigen, de gunst, waarin zij deelen, maakt hen zangers voor den troon. Indien dan de dienaars der kleinen, die in Christus gelooven, wel te verstaan, zulk eene eere genieten, hoe groot moet dan de gunst en de eere niet zijn dier kleinen zelf in de schatting des Heeren. Ik de Heere, word niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd. Niet verteerd, maar voor eeuwig geëerd! Op die onveranderlijke bescherming ziende, zingt de Kerk: Al veranderde de aarde uit hare plaats en al wierden de bergen verzet in het hart der zee, ik zoude geen kwaad vreezen.

De Heere der heirscharen, der heirscharen van engelen en alle natuurkrachten in den hemel en op aarde, is met ons.
Langs dien ladder dalen af de zegeningen en klimmen de gebeden op. Hebt gij niet ervaren, dat Jehova een open oor heeft?
Deze God bewaart Zijne gunstgenooten. Denk ook maar aan Jacobs verblijf bij Laban. Ook daar verscheen hem de Heere en zeide: Ik ben die God van Bethel. Dan verschijnt de Heere hem om op te trekken en weder te keeren naar zijn land en maagschap. En die God van Bethel is de God der onveranderlijke trouw. De God, die zich openbaart en zich bekend maakt aan de kinderen Jacobs, gelijk aan hunnen Vader.
Openbaringen des Heeren. Wij denken aan Mahanaim, waar twee heirlegers Jacob zijn ontmoet . Weer engelenmachten, die hij had gezien in Bethels nacht. Dezelfde God leeft ook nu en doet de kinderen Jacobs nog ervaren: Hij zal uwen voet niet laten wankelen, uw bewaarder zal niet sluimeren. De Heere is uw bewaarder, de Heere is uwe schaduw aan uwe rechterhand. Dan zijn de kinderen Jacobs sterk in het geloof als de Heere zich bekend maakt en de God van vader Jacob zich ontdekt. Ja, de naam van den God Jacobs zet hen in een hoog vertrek. Hij zendt hulp uit Zijn heiligdom en ondersteunt uit Sion. Daarom, laat de wereld melden van paarden en wagens, wij zullen vermelden den naam des Heeren onzes Gods. Komt Jacob in groote benauwdheid, dan mag hij pleiten op dien God, die hem verscheen, zeggende: O God mijns vaders Abraham en God mijns vaders Izaak, o Heere, die tot mij gezegd hebt: keer weder in uw land en ik zal met u zijn...
Door Pniëls nacht gaat het voort tot het licht des levens, dat over hem opgaat in dien Man, die met hem worstelde, en zijn geloof groeit in kracht door de nederdrukkende macht van Jehova's arm. De palmboom groeit onder den druk. Ja, Jacob had wel een verwrongen heup, was gebroken ook in zijn lichamelijke kracht als teeken mede van hetgeen in dien nacht zijner ziele was geschied. En de kinderen Israëls eten het vleesch der verrukte zenuw niet tot op dezen dag.
Ik was uitgeteerd, doch Hij zag op mij neder. Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht. Mijne genade is u genoeg. Draagt gij de kenmerken van het zaad Jacobs, zijns liefhebbers? Kent gij deze worstelingen aan den troon, deze zielsomklemming van den Man, die Gods metgezel is? De vraag dringt zich telkens op en dwingt tot zelfonderzoek bij het licht des Woords. Nooit zullen wij anders den naam Israël verstaan en als kinderen Jacobs ons kunnen openbaren. Zij dwongen God en bleven vrienden. Ja, aan de ééne zijde geldt dan: De Heere is mij te sterk geweest en heeft overmocht en aan den anderen kant: de geweldhebbers nemen het Koninkrijk der hemelen met geweld.
Let nogmaals op het leven van den patriarch Jacob, als hij aftrekt naar Egypte. Dan komt hij langs Berseba, waar zijn grootvader, en zijn vader, eenmaal als vreemdeling verkeerden, hoewel het land erfelijk was toegezegd.
Jacob offerde aldaar offeranden den God zijns vaders Izaaks. En God sprak tot Israël in gezichten des nachts, en zeide: Jacob, Jacob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God, vrees niet van af te trekken naar Egypte. Ik zal met u aftrekken en u aldaar tot een groot volk stellen. En... Jozef zal zijne hand op uwe oogen leggen.
Zoo zijn de kinderen Jacobs lieden, die leven uit den overvloed van Jehova, die niet veranderd wordt. Zij gedenken hoe voor dezen hen de Heere heeft gunst bewezen, zij worden in de gemeenschap der heiligen opgelost in de ééne Kerk aller eeuwen.
Jacob antwoordde, zooals vader Abraham, met een: zie, hier ben ik. Tot Uwe beschikking!
Wiens ik ben en dien ik dien, zegt Paulus. Hoe gaarne spreken zij met de taal der vaderen, die de Heilige Geest te boek liet stellen voor Jacobs kinderen, Israëls zaad. Het zijn geen nieuwlichters, maar ouderwetsche lieden, die leven het leven, dat de vaderen kenden en uitzien naar de erfenis, die de vaderen verkregen. Menigmaal zijn zij in vreeze. maar dan verschijnt de Heere weer en spreekt hun moed in, opdat zij niet versagen. Ja, ook van hun verscheiden onderricht hen de Heere in den weg des verbonds. Alles is uwe, hetzij leven, hetzij dood, doch gij zijt van Christus en Christus is Gods. Zij worden verzameld tot hunne volken en gaan in in den vrede, verworven door den Overwinnaar van dood en hel.
O kinderen Jacobs, hoor naar onzen vader. En Jacob zegende Jozef en zeide: De God, voor wiens aangezicht mijne vaderen Abraham en Izaak gewandeld hebben, die God, die mij gevoed heeft van dat ik was, tot op dezen dag, die engel, die mij verlost heeft van alle kwaad... Zoo verheerlijkt hij de genade Gods als Jehova, die een eeuwig verbond met Zijn volk heeft opgericht. Zij vleien zich neer in den boezem van Christus als Verlosser hunner ziel, als Vervuiler van al hunnen nooddruft.
Nog éénmaal aanschouw ik vader Jacob op zijn sterfbed, als hij leunt op het opperste van zijn staf en bevel geeft, dat hij bij zijne vaderen wil begraven worden... en hij leide zijne voeten tesamen op het bed en gaf den geest. En... Jozef sloot zijne oogen. Blijkbaar heeft Jacob dezen zoon onderricht van hetgeen de Heere had gesproken: Jozef zal zijne hand op uwe oogen leggen. Ja, alzoo zullen in de plaats der vaderen de zonen zijn. De kinderen Jacobs leven in hun sterven uit het verbond van Jehova, die zegt: Ik de Heere, word niet veranderd.
Kinderen Jacobs zijn menschen, die bijzondere beproevingen hebben. Wie zou een Jacobslot zonder Jacobs zegen kunnen wenschen. Hij leefde in een vreemd land. Dan 20 jaar bij Laban, waar hij nog vreemder werd behandeld dan een vreemde. Laban was zeer hard voor hem. Hij bedroog hem zelfs op zijn huwelijksdag; in zijn loon. Ja, waarin was hij niet onrechtvaardig jegens hem. Hij moet voor Laban vluchten en Ezau duchten. Toch moet hij soms met Ezau omgaan en samen zijn vader begraven. Zijn beminde Rachel sterft op weg naar Kanaan. Zijn dochter Dina wordt ontvoerd; hij moet dragen de schanddaden zijner zonen. Jozef wordt verkocht naar Egypte. Hongersnood treft hem. Alle dingen schenen tegen hem te zijn. Zijn gansche leven werd hij door den Heere gekastijd. En is het heden anders? Veel rampen, veel wederwaardigheden zijn des vromen lot... maar uit die alle redt hen God. Hij is hun heil alleen. Zeg daarom nooit, o kinderen Jacobs, de Heere heeft mij vergeten, de Heere heeft mij verlaten, maar zeg: Jacobs God heeft mij gekastijd. Ik ben een vreemdeling bij u, gelijk alle mijne vaders. Hoort wat Jezus zeide: In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed. Ik heb de wereld overwonnen. Vreest niet, gij klein kuddeke, want het is des Vaders welbehagen ulieden het Koninkrijk te geven. Ze zijn lieden, die velerlei verdrukking moeten verduren, maar... niet verteerd.
Jacob had een bijzonder bestaan. Hij had groote gebreken, viel in zonden, telkens weer. Die al uwe ongerechtigheden vergeeft, die al uwe krankheden geneest. Maar de kinderen Jacobs hebben ook iets anders, namelijk de levende kracht van het geloof. Zij worstelen met hun ongeloof, doch blijven staande door het geloof, waaruit zij leven. Kinderen Jacobs worden gekend aan hun gebedsleven, dat is als de ademtocht van hun geestelijk bestaan.

Ik de Heere, word niet veranderd, daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd.
Niet verteerd... Aangrijpend woord. Verteerd worden, wat is dat eigenlijk? In letterlijken zin weten we het wel, niet waar? Verteerd worden is ontbonden worden, uiteenvallen.
De bladeren van de boomen verteren langzaam nu zij gaan afvallen, zij schrompelen ineen, verliezen hun kleur en pracht. De cellen sterven af. Ga mee naar den akker der dooden en sta bij de graven. De iichamen der verscheidenen verteren en straks blijft slechts wat beenderen en stof over. Alle schoonheid is vergaan. Maar hoe, zoo vragen wij, wordt een mensch verteerd? Wij zouden verteerd kunnen zijn in het verderf. Zoo God niet onveranderlijk was in Zijn waarheid en trouw, dan zouden Jacobs kinderen niet mogen leven, maar moeten verteren, verderven. Zonder de onveranderlijke liefde en trouw van Jehova waren zij verteerd, een prooi der hel. Dat verdienden zij ook om hun afzwerven, hun ongeloof, hun koudheid. Gij, die Jacob doet gedenken, is dan des Heeren hand verkort? Maar de Heere kan zichzelven niet verloochenen. Zijn zij ontrouw, Hij blijft getrouw. Wat zou er van de kinderen Jacobs zijn geworden, ware Jehova niet onveranderd in Zijne liefde en voornemens met de Zijnen? Hebben zij niet dikwijls Zijn Geest bedroefd; hunne eerste liefde verlaten, hun Maker vergeten? De kinderen Jacobs buigen het hoofd en belijden, dat alles en nog veel meer hebben wij gewis gedaan en toch... niet verteerd. Niet verteerd door Zijn toorn, niet verteerd door den menschenmoorder, niet verteerd door de wereld. Zij hoorden: Keer nochtans weder, gij afkeerige kinderen, want Ik heb u getrouwd. Daarom niet verteerd. Omdat de Heere niet veranderd. Het doet zijn vaderhart pijn als Hij Zijn aangezicht moet verbergen en het goede van hen moet weren, hen moet slaan met de roede. Maar waarom verteert Hij hen niet? Ontbreekt het Hem aan macht? O neen. maar Hij heeft de kinderen Jacobs geëigend en gezegd: Ik wil hen zalig maken. Hij verteert hen niet, omdat Hij ze ziet en neemt in het geslachte Lam. Bileam heeft hiervan gewaagd in bitterheid des gemoeds: Hij ziet geen zonde in Jacob, noch overtreding in Israël, de Heere zijn God is met hem en het geklank des Konings is bij hem.
Niet verteerd, omdat Hij Hem verteerde in Zijn toornegloed. Daarom niet verteerd, niet verdaan van voor Gods aangezicht. Niet tenietgedaan! Uit genade zijt gij zalig geworden, niet uit u, het is Gods gave. Zie aan uw geest de geslachten voorbij gaan van Jacobs zaad. sedert Hij Abraham riep uit Ur der Chaldeeën en hem afzonderde om Hem ten eigendom te zijn. Het is eene geschiedenis van opstand, van afkeerigheid, van koelheid. Niet verteerd, in tegendeel bewaard en rijk gezegend. Zoo is het nog, want Abrahams zaad van heden is niet beter.
Niet verteerd door eigen bestaan. Want, ik gevoel eene wet in mijne leden, die strijd voert tegen de wet mijns gemoeds en mij gevangen neemt onder de wet der zonde en des doods. Jacobs zaad toch draagt nog in zich de overblijfselen van het slangenzaad. Wij zouden zelf de gifkelk hebben gemengd voor den nieuwen mensch om hem te verderven, maar... Ik de Heere word niet veranderd, daarom... daarom zijt gij, o kinderen Jacobs, niet verteerd. Daarom alléén. Geen vader op aarde, die zooveel zou verdragen van zijn grievende natuurlijke kinderen als Jehova doet van Zijn aangenomen kinderen. Ben Ik een Vader, waar is mijne eere; ben Ik een Heere, waar is mijne vreeze?
Hij heeft het meest droefheid veroorzakende kroost op aarde. Ongeloovig, ondankbaar, ongehoorzaam, ongeduldig, vergeetachtig, oproerig, dwaalziek,... ik weet dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont. Wat zullen wij dan tot deze dingen zeggen? Zoo God voor ons is, wie zal dan tegen ons zijn!!
De Heere had lief zonder hunne werken om het werk en den Persoon van Jezus, die zijne ziel heeft uitgestort in den dood en met de overtreders is geteld geweest. Hunne gerechtigheid heeft Zijne liefde niet uitgelokt, daarom kan hunne ongerechtigheid haar niet blusschen.
Doch, ook de verdrukkingen zouden hen hebben verteerd, maar de braambosch brandde en werd niet verteerd. Zoo ik niet had geloofd, dat ik het goede des Heeren genieten zou... ik ware vergaan. Jehova redt hen keer op keer. Hij maakt Jacob vrij van Ezau, redt hem van de Sichemieten, bewaart hem temidden der Egyptenaren. Die ons uit zoo grooten nood en dood verlost heeft en nog verlossen zal. Tot Jozua sprak Hij: gelijk ik met Mozes geweest ben, alzóó zal Ik met u zijn. Van geslacht tot geslacht was Hij een toevlucht.
Wat verändere in ons en rondom ons, de Heere wordt niet veranderd. Bij deze spijze kunnen wij leven en sterven. Niet verteerd, maar gelouterd en gekoesterd. Het veranderlijke houdt eenmaal op en dan... zullen zij altijd met den Heere wezen. Daarom, houdt moed, godvruchte schaar! Houdt moed! Hij is getrouw.
Maar wees gewaarschuwd en bekeer u, gij allen, die den God Jacobs niet tot uwe hulpe hebt, wier verwachting niet is op dezen God, want Hij zal zich wreken aan Zijne vijanden. Nog is het de dag der genade, nog breidt Hij zijne armen uit en noodt. Maar Hij zal niet eeuwiglijk twisten, noch altoos den toorn behouden.
Het leven van Gods kinderen gaat door de diepte naar de hoogte, door den dood tot het leven. Hij bewaart hen als de appel Zijner oogen. Hij zal hen met Zijne vleugelen dekken. Als zij gaan door de rivieren, zal Hij bij hen zijn en het vuur zal hen niet verbranden.
Dat Isrel op den Heer' vertrouw,
Zijn hoop op Gods ontferming bouw'
En stil berust' in Zijn beleid
Van nu tot in all' eeuwigheid!
Daarom zullen zij niet verteerd worden, omdat de Heere niet wordt veranderd. Daarom alleen. Zie dan toe, hoe gij dezen verbondsgod moogt behagen, levende door het geloof,
't Is trouw al wat Hij ooit beval;
Het staat op recht en waarheid pal,
Als op onwrikb're steunpilaren.
Hij is het, die verlossing zond
aan al Zijn volk, Hij zal 't verbond
met hen in eeuwigheid bewaren.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 oktober 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

De onveranderlijke trouw des Heeren  II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 oktober 1936

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's