Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van Art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis (3e serie) XVII.

Bekijk het origineel

Van Art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis (3e serie) XVII.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het Advies, dat bij de behandeling van het gravamen op de Synode der „Geref. kerken" van 1905 bij de schrapping der geïncrimineerde woorden den doorslag heeft gegeven, hebben wij op den voet gevolgd, alle argumenten nauwkeurig gewogen en er volkomen recht aan laten wedervaren. Het bleek ons, dat de Adviseurs, die zulk een juist methodisch beginsel vooropgesteld hadden, toch zelve in gebreke zijn gebleven dit nauwkeurig toe te passen. Zij verzuimden zich rekenschap te geven van de sociologische vragen, die voor het recht verstand van dit onderwerp van het grootste belang zijn. Men kan de historie geen recht laten wedervaren, zonder deze omstandigheden, die voor het sociale leven in zijn geheel, voor het rechtsbewustzijn, .voor het maatschappelijk leven uit religieus en ethisch oogpunt, van zulk een diep ingrijpende beteekenis zijn, niet zoo maar voorbijgaan als in dit Advies is geschied. Ik heb ruim 30 jaren geleden in de ook in deze Artikelen besproken brochure daarop reeds gewezen. En nu ik het Advies nog eens nalas en toetste aan de historische gegevens, werd die indruk opnieuw bevestigd, dat de in den aanvang op den voorgrond gestelde eisch, dat men in de woorden slechts mag lezen wat de Vaderen er in hebben willen zeggen, door de Adviseurs niet is toegepast met die volledigheid en nauwkeurigheid als vereischt werden om een onbevooroordeelde waardeering der gewraakte woorden zich te verwerven. De historische omstandigheden zijn bij de beantwoording der vraagstukken geheel uitgeschakeld. Dien ten gevolge kwam het alles te staan in het licht, waarin de Adviseurs het wilden zien, zoodat hierbij van geene objectieve voorlichting kan worden gesproken. Op eene absoluut onvoldoende voorlichting heeft deze Synode van 1905 de hand geslagen aan de oorspronkelijke Belijdenisschriften der Kerk en daarmede gespeeld in de kaart van hen, die het politieke spel der Coalitie speelden en nog verder wilden spelen. De gunst van Rome was daarbij een eerste eisch.
Het ligt echter voor de hand, dat wel moet onderscheiden tusschen de eischen des beginsels en die der historische omstandigheden. Deze twee komen niet altijd met elkander overeen. Doch het gaat niet aan op de rekening van het beginsel te schrijven hetgeen volgde uit de bijzondere omstandigheden, waarin het gemeenebest verkeerde. Dit nu is door de Adviseurs geheel over het hoofd gezien. De beste Godgeleerden der Gereformeerde Kerk in de eerste jaren na 1568 spraken zich uit voor vrijheid van godsdienst, doch eischten, dat de Overheid aan de Gereformeerde Kerk de volbrenging harer roeping zou mogelijk maken, opdat Gods Woord zijn loop zou hebben en alzoo het Roomsche bijgeloof door het Woord der waarheid zou worden teruggedrongen. En als zij onder den druk der politieke omstandigheden aandrongen op Placcaten tegen Rome, dan was dit eenerzijds uit de overweging, dat de veiligheid des lands dit vorderde, anderzijds ook daarom, dat Rome in zijn streven naar alleenheerschappij als een gevaar werd beschouwd voor de vrijheid van godsdienst, waarvoor zij met goed en bloed hadden betaald. De meesten hadden van nabij kennis gemaakt met de inquisitie, hadden aan den lijve gevoeld wat de opperheerschappij van Rome beteekende. M e n mag daar nu overheen praten, zeggen, dat zulke verhoudingen nu wel niet terugkomen zullen, daar Rome zelf den druk der door Rome gekweekte revolutie vreest. Doch de Vaderen dachten daarover anders, omdat zij andere ervaringen hadden. En ik kan, helaas, niet zeggen, dat zij zich vergisten, want wie zich herinnert, hoe nog korten tijd geleden in hetzelfde Spanje, dat zich nu in zijne ware gedaante toont, de vrijheid van godsdienst niet bestond, dat zelfs nu nog in een land als Hongarije diezelfde Roomsche overheersching openbaar wordt in onderdrukking en belemmering van andersdenkenden, die zal verstaan, dat de Vaderen, die de reuk der inquisitie nog niet kwijt waren, er ten zeerste voor vreesden, dat zij andermaal onder die ultramontaansche macht zouden komen. En wie niet blind is voor de feiten en niet willens zijne oogen sluit voor de werkelijkheid, dien is het duidelijk, dat de Protestantsch Christelijke partijen een politiek nastreven, waarvan de einduitkomst toonen zal, dat zij leidt tot eene hernieuwde overheersching door eene macht, bij wie de vrijheid van godsdienst niet veilig is. En niet het liberalisme biedt daartegen een waarborg, maar wel het Calvinisme, dat krachtens zijn beginsel de waarborg is onzer vrijheid, met name der vrijheid van godsdienst. Het neo-Calvinisme echter is, dank zij zijn liberalistische ontwikkeling, die van kwaad tot erger voortschrijdt, een gevaar voor de vrijheid ook, omdat het, na den teugel van Gods Woord te hebben afgenomen van de Overheid, evenals het oude liberalisme, eene onverschilligheid in practijk brengt, ten gevolge waarvan Rome houdt niet alleen wat het heeft, maar ook nog in handen wordt gespeeld, wat het niet heeft.
Later hebben wij van zelf aanleiding hierop nog het licht te laten vallen. Nu is het voldoende te hebben aangetoond, dat de Adviseurs een advies hebben gegeven, dat de wetenschappelijke toets niet doorstaan kan, aan de woorden, die men, om de Roomschen te behagen, een zin heeft ingelegd, die er door de Vaderen niet in gelezen werd en die ook in den officieelen, oorspronkelijken tekst in het geheel niet te lezen is, deden zij onrecht.
Er is nu nog één punt. dat in het Advies op den voorgrond wordt gesteld en dus ook door ons nog behoort bezien te worden en dit is hetgeen er in de Geloofsbelijdenissen van andere, buitenlandsche kerken, wordt geleerd. Inderdaad, de Gereformeerde Kerken waren geene sectarische kerkformatie, maar pretendeerden te zijn de wettige, ware voortzetting der oorspronkelijke Christelijke Kerk, die door de verschijning van onzen Heere Jezus Christus in het aanzijn geroepen, door apostelen en profeten was gegrond op de belijdenis van Hem, die zelve gezegd had: ,,op deze petra zal Ik mijne gemeente bouwen en de poorten der hel zullen dezelve niet overweldigen." En deze petra was gegeven in de belijdenis van Petrus: ,,Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods." Van de op die petra gebouwde Kerk wilde de Reformatorische Kerk de voortzetting zijn. Zij keerde terug tot dien grondslag en wierp daarmede het juk af van alle superstitie, van een gezag van menschen, die zich autoriteit toekenden over de gewetens der menschen. eene autoriteit, die alleen toekomt aan den verheerlijkten Middelaar in den hemel, die Zijne Kerk regeert door Zijn Woord en door Zijnen Geest. En zoo leert dan ook de geschiedenis, dat de Gereformeerde Kerken de eenheid des geloofs tot uitdrukking hebben trachten te brengen, niet in eene uitwendige hierarchie, maar in de harmonie harer belijdenisschriften. Als er in de geschiedenis van de algemeene Christelijke Kerk iets openbaar zal worden, dan kan dit oecumenisch beginsel alleen optreden in eenheid van belijdenis des geloofs. En het is zeker juist, dat de Adviseurs meenen „daarom het recht te hebben tot verklaring van onze eigene Geloofsbelijdenis ook op deze buitenlandsche Confessies de aandacht te mogen vestigen" (blz. 284 a.w.).
Alleen maar ook hierbij hebben de Adviseurs hun juist methodisch beginsel niet in toepassing gebracht. Hadden zij zulks gedaan, dan zou hunne beoordeeling der uitspraken dier onderscheidene belijdenisgeschriften eene andere, een objectieve geweest zijn, terwijl zij nu op de klanken af er eene uitlegging aan geven, die bewijzen moet, wat de Heeren zich hadden voorgenomen, dat er in gezegd moest worden. Zoo wordt geciteerd het L e h r a r t i k e l der Berner Synode van 1532, waarin staat, dat de Overheid geene macht heeft over het geweten, maar dat beteekent niet, dat de Overheid op religieus gebied geene taak heeft. W a t wordt haar dan opgelegd: zij zullen de goddelijke regeering niet nalaten, voor zoover deze uitwendig is." Zeer terecht hebben de Vaderen dat geleerd, en dat leert, ik heb er meermalen op gewezen, onze Grondwet ook. Dat de eerste Helvetische Confessie met name toezicht eischt op de wederdoopers, is even begrijpelijk als het onbegrijpelijk is, dat in onzen tijd het Communisme vrij mag gepropageerd worden. De bestraffing der Godslastering en de uitroeiing daarvan is zeker consequenter dan het straffen van kwetsing van gevoelens door Godslastering. De Helvetische Confessie van 1562 vordert van de Overheid, dat zij de prediking der waarheid en het zuivere geloof zal bevorderen, leugens en bijgeloof met alle goddeloosheid en afgoderij zal uitroeien en Gods Kerk daarentegen beschermen. En zij roept de Overheid op het zwaard te gebruiken tegen alle misdadigers, oproermakers en godslasteraars. Zij legt daarmede aan de Overheid eene taak op, die zij nog heden tegen dage heeft. En dat daarbij ketters niet mogen ontzien worden, die de majesteit Gods lasteren en het op den ondergang van het kerkelijk en staatkundig leven toeleggen, is eene functie, die aan de Overheid toekomt, zelfs in onzen tijd, aangezien der Kerk eene rechtspositie in den Staat toekomt, al is deze onder de inwerking van het scheidingsbeginsel reeds zoozeer verzwakt, dat zij zelfs aan eene bijzondere belasting door deze regeering is onderworpen. De publiekrechtelijke positie der Kerk is daarom echter niet minder gegrond. De Engelsche Confessie van 1553 leert, dat de Overheid met het burgerlijk zwaard zal bedwingen alle wederspannigen en kwaaddoeners. Dit is toch zeker een eisch, die aan elke Overheid mag gesteld worden. Zoo vordert de Schotsche Confessie ,.bescherming der religie, opdat afgoderij en bijgeloof zal worden onderdrukt zoor zoover zulks namelijk in het openbaar zou optreden". De Hongaarsche Confessie geeft de opdracht aan de Overheid: de afgoderij uit te roeien, wanneer zij in het openbaar zou optreden en voegt daarbij: „de ontuchtige kloosters van monniken en nonnen, die als het ware bordeelen zijn. Zij straffe met lichamelijke straf de ketters, wier schuld bewezen is, die hardnekkig zijn en voor de waarheid niet willen wijken." De hardnekkige ketters zijn natuurlijk de oproerige elementen, die den Staat en de maatschappij omkeeren willen en het huwelijk ontheiligen en dat zulke kloosters, als zij er zijn, zooals onlangs in Duitschland gebleken is, met straffen worden bedreigd, dat kan toch met recht van den Staat worden geëischt. Zoo zou ik kunnen voortgaan en nog wijzen op de Westminstersche Confessie van 1647, die ook zegt, dat de Overheid: godslastering en ketterij moet onderdrukken en haar oplegt niet toe te laten het publiceeren of verdedigen hetgeen den vrede van kerk en maatschappij bedreigt en afsnijdt het dulden en toelaten van valsche religie. Er is in alle deze belijdenissen aangaande de Overheid hier en daar bij vergelijking klein verschil op te merken, dat zijne verklaring vindt in de bijzondere historische omstandigheden.
Het geldt echter ook bij deze belijdenissen der buitenlandsche Gereformeerde Kerken, dat de Adviseurs meenen met de bloote opsomming ervan te kunnen volstaan. Toch is dit niet het geval. Het Advies zelf vermeldt als iets merkwaardigs, „dat noch in den Geneefschen Catechismus, door Calvijn opgesteld, evenmin als in de verschillende Geloofsbelijdenissen, die van hem uitgegaan zijn, of die te Genève golden, zooals met name de Geneefsche Geloofsbelijdenis van 1536, die waarschijnlijk van Farel afkomstig is, de Geloofsbelijdenis voor den Koning van Frankrijk van 1557 en de Geloofsbelijdenis van de studenten der Universiteit van Genève van 1559, welke beide door Calvijn zijn opgesteld, over dit punt wordt gesproken. Wel wordt in beide laatstgenoemde Confessies over het ambt der Overheid gehandeld, maar noch van het straffen van ketters of godlasteraars, noch van het weren en uitroeien van afgoderij of valsche godsdienst is hier sprake." Zeer terecht merken de Adviseurs op, dat daaruit niet de gevolgtrekking kan worden gemaakt, dat Calvijn tegen eene uitspraak als b.v. in het gravamen gewraakt wordt, bezwaar zou hebben gehad. Natuurlijk niet. want die uitspraak berust op Calvijn's Institutie. „Maar", zoo voegen de Adviseurs er aan toe, „wel volgt hieruit, dat Calvijn het niet noodig vond, of niet wenschelijk achtte, eene dogmatische uitspraak omtrent dit punt in de Confessie op te nemen." Deze conclusie is echter niet juist in hare algemeenheid. Er volgt alleen uit, dat hij in deze speciale gevallen niet noodig, althans niet wenschelijk heeft geacht, daarover te handelen. W a t de Catechismus Genevensis aangaat, blijkt uit de Voorrede duidelijk, dat hij streeft naar „eenheid des geloofs", die ook bereikt kan worden door „eenheid in het onderwijs". Daar elke kerk hare bijzondere behoeften heeft (suam quaeque Ecclesia propriam habet), moet met voorzichtigheid gehandeld worden, doch het doel moet zijn bij alle verscheidenheid, dat „wij allen tot den éénen Christus gebracht worden". En dit te meer, omdat Calvijn zware tijden voor Gods Kerk in de toekomst naderen zag. Als er geen wonder Gods uit den hemel gebeurde, dan dreigde er „extrema barbaries", dus een barbaarsche revolutie over de geheele wereld te komen. En daarom als hij er niet meer was. dan zou althans door zijn geschriften er nog tot eenheid geroepen worden. In zulk een Catechismus kan men natuurlijk geen breedere toelichting over de taak der Overheid verwachten, maar alleen in de behandeling van het 5e gebod leert Calvijn den plicht tot gehoorzaamheid aan allen, die over ons gesteld zijn en noemt daaronder ook „principes et praefecti", vorsten en overheden. In dit als een model van uniforme onderwijzing bedoeld geschrift kan men geene breede uiteenzetting verwachten van hetgeen de Gereformeerde Kerken belijden met betrekking tot de Staatsleer. Men moet bij al deze geschriften uit den tijd der Reformatie den Franschen wijzen regel in toepassing brengen, dat men geschriften moet beoordeelen in verband met den datum, waarop zij verschenen. Maar ééne zaak blijkt, dat alle Gereformeerden hierin volkomen overeenstemmen, dat zij de Overheid binden aan de beide Tafelen der Wet, dat zij allen de vrijheid van conscientie proclameeren en alleen in graad van toepassing verschillen naar gelang der omstandigheden. Dit achttein alle Gereformeerden uit den eersten tijd eisch van Gods Woord, dat de Overheid Gods Kerk heeft te beschermen, opdat door hare prediking Gods Koninkrijk zal komen. Zij heeft daartoe niet alleen te waken over de politie, maar ook daarom de hand te houden aan den Heiligen Kerkendienst om te weren en uit te roeien alle afgoderij en valschen godsdienst, opdat het rijk van den antichrist zal worden te gronde geworpen. Ook daarmede stemden zij samen in de bede: ,,Bewaar en vermeerder Uwe Kerk, verstoor de werken des duivels en alle geweld, hetwelk zich tegen U verheft." Reeds het feit dezer volkomen samenstemming aller Gereformeerden uit de dagen der Reformatie wekt het vermoeden, dat de gescheiden „Gereformeerde Kerken in 1905 het bewijs leverden, dat het beginsel der scheiding in zich draagt een diepgaande afwijking van de beginselen van het Gereformeerde Protestantisme. Het is dan ook geen wonder, dat zij in het liberalisme zijn afgedwaald, zooals de gescheidenis der A.R. Partij leert in dezen tijd.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 januari 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van Art. 36 der Ned. Geloofsbelijdenis (3e serie) XVII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 januari 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's