Jezus predikend aan het kruis II.
(Eerste kruiswoord. II slot).
Lucas 23 vs. 34a. En Jezus zeide: Vader, vergeef het hun, want zij weten niet, wat zij doen.
Op enkele bijzonderheden van dit woord van Jezus aan het kruis zouden wij letten. Hij bad in grooten nood. Hij hangt aan het kruis. Zijn lichaam verteert van de pijn; zijn ziel is overstelpt door den laster en den smaad der menschen, doch niet minder door de openbaring van den toorn Zijns Vaders, die zijn bang gemoed doorsnijdt. Hij is de man van smarten. Welnu, in dien grooten nood bad Hij, ja, Hij bad om vergeving voor zijne haters. Zegen ze, die u vervloeken, doet wel degenen, die u geweld aandoen. Wreekt uzelven niet, beminden, Mij komt de wrake toe, Ik zal het vergelden. Dat is de les voor alle eeuwen uit dit kruisgebed van den hoogsten Profeet en Leeraar. Maar laten toch de Zijnen leeren in bange dagen hun benauwdheid den Heere te klagen. De specerij geeft te aangenamer geur naarmate zij meer verbrijzeld wordt. Laat deze biddende Jezus als een bundeltje mirre tusschen uwe borsten mogen vernachten, dan zal er geur van Christus van u uitgaan, temidden van eene wereld, waar de pestwalm der zonde uit opstijgt. De Zaligmaker hangt aan-het kruis en bidt voor zijne vijanden.
Let ook op de aanspraak van zijn gebed. Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Teere, hemelsche naam. Is Gods hart een zee, dan brengt deze naam Vader deze zee in golving. Had de Vader Hem niet uitgeroepen als Zijn Zoon? Deze is mijn geliefde Zoon, in wien Ik al mijn welbehagen heb. Hij was geworpen in den vloek, hij moest den toorn zijns Vaders torsen; het vriendelijk aangezicht des Vaders was omfloerst met een wolk van gramschap en toch weet Hij, dat de Vader Hem liefheeft. De Vader is eeuwig Vader! W i j weten, dat Hij om Sions wil moet toornen op Zijn kind, Zijn gramschap moet openbaren tegen Zijnen Eenige, dien Hij liefheeft, en evenwel blijft het waar, dat ook in de ure toen Hij Zijn aangezicht voor Hem verborg, Hij toch Zijn hart niet van Hem heeft afgetrokken. Ook aan het kruis, ja, in het bijzonder aan het kruis, is Immanuël dierbaar voor het hart des Vaders. Daarom heeft Mij de Vader lief, overmits Ik mijn leven afleg voor mijne schapen. Zeker, wij bekennen gaarne hier verward te geraken in ondoorgrondelijke wonderen, maar wie zou niet begeeren in dezen doolhof rond te dwalen om in verwondering en aanbidding zijne dagen te slijten, zoolang wij nog in Mesech zijn? Vader, vergeef het hun... O, dat Vader! Dat Vader op Jezus' lippen. Ook al moet Hij de Vader-gunst derven, toch houdt Hij den Vadernaam vast en weet zich gelegd aan dat Vader-hart ook temidden van Zijn smart. Kent gij dat bidden in den Vadernaam in wegen van bange smart en droefheid? Als vrucht van het kruis van Christus te mogen zingen met den dichter van Psalm 33 is zoo zalig:
In de grootste smarten blijven onze harten in den Heere gerust,
zal Hem nooit vergeten, Hem mijn Helper heeten, al mijn hoop en lust.
O, nu mogen wij door den Geest der aanneming in tijden van nood en ellende juist uitkomen in den Vadernaam en zeggen: Vader, gedenk, dat ik Uw kind ben. Tuchtig mij, gelijk een vader doet. Is deze God en Vader van den Heere Jezus Christus reeds uw God en genadige Vader geworden? Dan alleen kan de vloek ons niet meer treffen. Die Vadernaam is zoo teer, ook al kan alleen de Zoon Hem ten volle verstaan, en al gebruikt Hij dezen naam in gansch eenigen zin. Immers, als Hij na Zijn opstanding tot Maria zegt: ik vare op tot mijnen God en tot uwen God, voegt Hij er aan toe: en tot Mijnen Vader en tot uwen Vader. Hij zegt nooit in gemeenschap met Zijne discipelen: Onze Vader, omdat zijne betrekking tot den Vader geheel eenig is en de Zijnen aangenomen kinderen zijn om het kruisoffer van Hem, die hun oudste broeder is.
Hij bidt aan het kruis. Hij verliest zichzelven met al zijn ellende uit het oog, stelt zich op den achtergrond en bidt den Vader om bedekking der schuld en opbinding van het oordeel tegen de schrikkelijke zonde der Messiasverwerping.
Deze voorbede is ook vol van ontferming. Hij treedt in voor vloekers en spotters, voor geraffineerde booswichten. Hij, de rechtvaardige, voor de onrechtvaardigen.
Hoe vurig was zijn voorbede. Ook aan het kruis. Hij zoekt het beste voor de zondaren wat gebeden kan worden in den tijd en voor de Zijnen vraagt Hij volkomen ontheffing der straf en vergeving der schuld voor tijd en eeuwigheid. Hij is een barmhartig Hoogepriester. Hun de zonde te vergeven wil zeggen: reken ze Mij toe, Vader! Hij draagt hier zijn Middelaarshart aan den Vader voor om het te doorsteken. Met onafwijsbare macht dringt zijne bede tot het oor en het hart des Eeuwigen door. Zijn gebed aan het kruis zal zeker worden verhoord op grond Zijner verdiensten. Merk dan op de geheimnisvolle houding van dezen wonderen bidder, die nu de sleutels van hemel en hel aan Zijn gordel draagt en die gezegd heeft: Zoo wat gij bidden zult in Mijnen naam, dat zal de Vader u geven.
Wanneer wij op al deze trekken letten, wordt de bidder Jezus des te liefelijker. Hebt gij Hem wel eens hooren bidden, als tusschentredende Borg? Bevreemdt u deze vraag? Dat zou geen goed teeken zijn; het zou slechts bewijzen hoe vreemd gij zijt aan de sprake van Immanuël als Hij intreedt bij den Vader om te pleiten op vrijspraak des levens op grond van Zijn offer voor een ten dood neigende zondaar. Hij heeft verzoening gevonden. Ik wil niet, dat deze in het verderf nederdale. Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Wat was zijn pleiten afdoende. De Vader nam een welgevallen in het offer van Zijn Zoon. Hij heeft vergeven. Ook u? In het gericht?
Vader, vergeef het hun, want zij weten niet wat zij doen. Zoo bidt Jezus aan het kruis als stervende en offerende Hoogepriester, die Zijne ziel gaat stellen tot een slachtoffer voor de zonde. Wij moeten dus wel verstaan, dat deze bede geen stormloop is tegen de orde Gods. Jezus wil het recht niet verkeeren in toegeeflijkheid voor de zonde, als moest zij maar door de vingers gezien bij deze onwetende lieden. O neen, daarvoor .hangt Hij toch niet aan het kruis om Gods heilig recht met geringschatting te bejegenen? Hij draagt toch Gods heilige wet, die Hij den sterveling heeft gezet in het binnenst ingewand? Hij zal het recht eeren tot in den dood. Maar, hoe kan een rechtvaardig God vergeven, vergeven zonder Zijn recht te krenken? Vergeven door de zonden teniet te doen en ook uitstel van executie te geven en het oordeel niet aanstonds te doen komen over de smaders en spotters, de schenders van Zijne eer en die Zijns Zoons? Als de wet met voeten wordt getreden, kan Hij dan zijn vonnis: vervloekt zij een iegelijk, die niet blijft in al wat geschreven is in het boek der wet verbreken door te begenadigen? Zal dan de Rechter der gansche aarde geen recht doen? Zal Hij geen toorn vergelden die toorn heeft verdiend en verderf, die zich verderf heeft waardig gemaakt? W e staan hier weer voor het mysterie der verlossing, maar ook der lankmoedigheid Gods. Der verlossing van zonde en schuld, van oordeel en verderf, maar evenmin kunnen wij de verdraagzaamheid Gods verstaan, dat Hij den zondaar niet aanstonds verderft, maar Zijne goedheid over hem uitstrekt, hem weldoet en Zijne genade laat aanbieden. Het antwoord voor het geloof wordt vernomen van den folterpaal op Golgotha. Vader, vergeef het hun... reken het Mij maar toe. Hier is een diepte van ondoorgrondelijke genade, de overdracht van schuld voor Gods verkorenen en de verdraagzaamheid en lankmoedigheid jegens onbekeerden. Zoo is nochtans de genade-begeerende liefde aan het kruis aan al Gods deugden onderworpen. De Heere Jezus is zich welbewust de eischen van Gods deugden, Zelf God te prijzen in der eeuwigheid!
Zie, Hij vraagt leven en zegen voor lieden, die de wet vervloekt. Wanneer die liefde een beroep doet op Gods barmhartigheid, aanvaardt zij de eischen der gerechtigheid.
Zie maar. Hij hangt aan het kruis, het hout der vervloeking. In het oordeel Gods staat de schuld vast, anders zou geen vergeef van zijn lippen zijn gevloeid. Vergeef... dit woord klinkt als hemelmuziek in de ooren van den zondaar, die in het gericht Gods wordt betrokken, die waarlijk schuldenaar is geworden voor God. De schuld staat vast, het vonnis is gansch rechtvaardig, het oordeel kan niet dan vreeselijk wezen.
En nu treedt de Middelaar in om te pleiten op genade, op grond Zijner verdiensten. De Heilige Geest leert ons verstaan, dat aan de eer van Gods deugden, in dezen weg van overdracht van schuld op den Borg, niet wordt tekort gedaan, maar dat zij in tegendeel worden opgeluisterd. Deze waarheid is voor het geloof zeer dierbaar, ook al blijft zij verstandelijk onbegrijpelijk. Ja, het Evangelie is in wezen menschelijk-onredelijk, omdat de onschuldige lijdt voor de schuldigen, de rechtvaardige voor de onrechtvaardigen. Hij is met de overtreders geteld. Christus heeft ons verlost van den vloek der wet, een vloek geworden zijnde voor ons. Of ook dit andere woord: Indien één voor allen gestorven is, zoo zijn zij allen gestorven. De voorbede van Jezus heeft tot grond de voldoening aan de eischen van het goddelijke recht. Vader, vergeef het hun... zoo staat dan hun schuld volkomen vast, want waar geen schuld is, kan ook geen vergeving zijn.
Maar wat beteekenen nu de woorden:
Want zij weten niet wat zij doen.
Judas wist wat hij deed, toen hij in den nacht uitging om Jezus te verraden: wat gij doet, doe dat haastelijk, had Jezus gezegd. Maar de massa deed het in onwetendheid, zonder zich ten volle bewust te zijn aan welk vergrijp zij zich schuldig maakten. Ik weet, zegt Petrus, dat gij het door onwetendheid gedaan hebt, gelijk als ook uwe oversten. Denk ook aan dit andere woord: niemand van de oversten dezer wereld heeft Gods wijsheid gekend, want indien zij ze gekend hadden, zoo zouden zij den Heere der heerlijkheid niet gekruisigd hebben.
In den diepsten grond wist ook Judas niet wat hij deed. Jezus verraden voor dertig zilverlingen loon.
Eén ding moet ge wel bedenken, wanneer daar staat: want zij weten niet, wat zij doen, dan neemt dit volstrekt hun schuld niet weg. De Heere Jezus spreekt ons van de geestelijke blindheid zijner vijanden. Onze tijd is er op uit het schuldbesef te verzwakken, het verantwoordelijkheidsbesef te dooden. Dit doet het Woord des Heeren niet. De Schrift spreekt ons van schuld, verdoemelijkheid, rechtvaardig oordeel over de zonde en onze volkomen verlorenheid voor God. Zij vraagt ons niet, of wij den samenhang begrijpen, maar stelt ons voor de feiten.
Want zij weten niet, wat zij doen. Zeker, graadverschil is er in de zonde, ook met betrekking tot de bewustheid, waarmede zij wordt bedreven; hoe meer verlicht, hoe zwaarder de zonde. Maar, het niet weten wat zij doen is geen verontschuldiging. Zoo bedoelt de Heere Jezus het zeker niet. Hoor maar naar zijn eigen woorden: Alle deze dingen zullen zij doen om mijns naams wille, omdat zij Hem niet kennen, die Mij gezonden heeft. Indien Ik niet gekomen ware en tot hen gesproken had, zij hadden geene zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hunne zonde... Nu hebben zij mijne werken gezien en beide Mij en Mijnen Vader gehaat. De onwetendheid wie Jezus feitelijk was, is onontschuld'gbaar, temeer waar Hij tot hen had gesproken en zij zijne werken hadden gezien.
Denk ook eens aan hetgeen wij van Paulus lezen. Hoewel hij zegt, dat hij in zijne onwetendheid de discipelen van Jezus had vervolgd, krijgt hij toch uit den hemel te hooren: Saul, Saul, wat vervolgt gij Mij; het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan. En hoewel Paulus zelf zeide: ik heb het in mijne onwetendheid gedaan, zoo acht hij zich toch de grootste der zondaren, omdat hij de gemeente Gods vervolgd had. Hij wist zich ook daarom de minste der heiligen.
Mijn lezer, wij behoorden God en Christus te kennen. Onze onwetendheid van God en goddelijke zaken is geen verontschuldigbare zaak, want God heeft ons recht gemaakt en in ongehouden goedheid heeft Hij Zijnen Zoon gezonden in de wereld en Hij liet Hem ons prediken, keer op keer. En toch, van nature kennen wij God en Christus niet; zondigen wij dus ook in onwetendheid, want indien wij Hem kennen, kunnen wij Hem niet haten en smaden. In de zonde zitten diepten van onkunde. Oók als de consciëntie ons oordeelt, kennen wij toch niet het wezen der zonde in hare gruwelijkheid, in het aanranden van Gods eer en Wezen. Ach, wisten wij eens wat de zonde waarlijk is. Gij verwijt den Heere hardheid in Zijn oordeel, omdat gij de zonde niet kent in haar wezen. De zonde is mij de dood geworden. Ja, het klinkt u misschien vreemd in de ooren en toch is het waar, dat één zondige gedachte den eeuwigen dood verdient. Wie bij het licht des Heiligen Geestes de majesteit Gods leert kennen, kan de zonde niet licht meer nemen, maar ze wordt een plaag en last. Het oordeel des Heeren wordt recht geacht, dat degenen, die zulke dingen doen, des doods waardig zijn. Zonde is bitter, zonde is verderfelijk, zonde is goddeloos.
Niemand weet ten volle hoe God da zonde verafschuwt dan Jezus; Jezus aan het kruis. O, de zonde is de zekere weg naar het verderf. De eeuwigheid is in iedere zondedaad. De zonde, óók die der onwetendheid van haar waren aard, is verdoemelijk. De zonde is opstand tegen God; misbruik Zijner goedheid; schending van Zijn heilig recht. O, wij zijn onwetend, dat wij zulke ontzettende misdaden bedreven. Zie. daar gaat een vroom mensch. Hij weet wel, dat hij niet geheel braaf is, maar hij mag toch ook niet ontevreden zijn, en dan... Jezus is zijn Heiland! Een Farizeër, deugdzaam in eigen oog. Maar laat nu diezelfde mensch zijne zonde leeren zien bij het licht des Geestes, dan krijgt hij een walg van zichzelf. Dan wordt de onkunde, waarin hij leefde, hem zoo goddeloos, dat hij verstaat, hoe walgelijk voor God en menschen hij toch wel moet geweest zijn in zijn ijdelen waan. O, dan gaan wij weten hoe onwetend wij waren in onze zonde.
Zijne eeuwige liefde, die ons verkoor, kenden wij niet. O neen, wij konden immers wel gelooven, of als we rechtzinnig waren, we begeerden niet verkoren te zijn. Als wij baden om bekeering, deden we het onwetend, want ons hart zeide: vandaag nog niet, maar morgen. Zoo waren we onwetend en geveinsd bovendien. Wij hebben zijne liefde en genade gedwarsboomd zoo lang wij konden, mede omdat wij haar niet kennen. Zijne gave in Christus hebben wij veracht. Wij verstonden niet, dat wij Hem aldus kruisigden. Met de zonde onzer eigengerechtigheid waren we ingenomen, omdat wij niet wisten wat eigengerechtigheid is. Wij wilden die wel opmerken bij onzen naaste, maar niet bij onszelven. Ik was blind, onwetend en dwalend, ach, dat de Heere naar mij omzag, mij niet in mijne onwetendheid en waanwijsheid heeft laten wegzwerven naar het land der eeuwige duisternis. Den val in Adam... hoe onwetend waren wij dienaangaande. Wat zijn we toch van nature blind en toch onder het Woord grootgebracht. Zoo dan deze onkunde is onze misdaad. Hebt ge wel ooit een kind van God ontmoet, die zich verontschuldigde, omdat hij zondigde in onwetendheid van God en goddelijke zaken? Immers neen. Hoor de klacht des Heeren: Gijlieden hebt niet gewild. Gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven hebben moogt! Onze onkunde is misdaad, zonde, verkeerdheid. De wet toch kent geen gunst, noch verontschuldiging. W e waren zorgeloos en achteloos — lezer zijt gij dit nog? — kozen de zonde en den dood; verwierpen het leven en de gerechtigheid. Snoode dwazen, die wij waren. Zij weten niet wat zij doen! Als wij wisten wat het zegt onzen mond tegen God te openen, zoo zouden onze lippen verlammen en onze tong verstijven. Wij zouden zwijgen in het stof. Ik zal mijnen mond niet opendoen. Zalig daarom als wij gaan weten wat wij doen! Door de voorbede van Christus aan het kruis komt er vergeving aan de zijde des Vaders, daarom kan Hij met den zondaar te doen hebben als Hij hem trekt door de koorden Zijner goedertierenheid. Als wij een weinig weten wat wij doen door de zonde, kennen wij haar prikkel. De zonde is mij de dood geworden. De prikkel des doods is toch de zonde en de kracht der zonde is de wet. Als het gebod gekomen is, is de zonde weder levend geworden, maar ik ben gestorven. Maar wij mogen nu ook weten wat Hij deed, die hier hangt aan het kruis.
Ongekende hoogten van goddelijke genade worden beklommen; in onpeilbare diepten van goedertierenheid wordt afgedaald in Hem. Wij hebben van noode in de diepten van dit gebed af te dalen. Dien tusschentredenden Jezus bij den Vader hebben wij zoo noodig te kennen, zooals Hij intreedt bij den Rechter des hemels en der aarde.
Immanuël heeft niets om op te pleiten in de Zijnen. O neen, wat zou er in hen voor goeds wonen. Hij pleit op het Zijne. Met dat werk kan Hij veilig in het gericht verschijnen. Neen, ik zeg niet, dat wij met dat werk in het gericht kunnen verschijnen, maar dat Christus zelf ermee kan verschijnen in gemeenschap met den zondaar. Door Zijne kennis zal mijn knecht de Rechtvaardige velen rechtvaardig maken, want Hij zal hunne ongerechtigheid dragen.
De bron der genade is in den God der genade. Hij wordt verheerlijkt alleen in eigen werk. Daarom is de zaligheid om niet, zonder geld en zonder prijs. Uit genade zijt gij zalig geworden, niet uit u, het is Gods gave. Als Hij bloed zweet in den hof is de sprake des bloeds: vergeef het hun. Wanneer Hij gegrepen wordt door ruwe hand. pleit Hij; vergeef het hun. Aan het kruis bidt Hij en in het hoogepriesterlijke gebed eischt Hij: Vader. Ik wil, dat waar Ik ben, ook diegenen bij Mij zijn, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij Mijne heerlijkheid aanschouwen, die Gij Mij gegeven hebt.
Dit gebed aan het kruis is verhoord, gelijk alle gebeden, die door Hem zijn opgezonden: Vader, Ik wist, dat Gij Mij altijd hoort! Hij heeft recht niet alleen om te vragen, maar om te eischen, want Hij is Gode aangenaam in Zijn offer. Dien Hij met de vleugelen Zijner voorbede bedekt is veilig, volkomen veilig in alles wat Hij vraagt. Zijn bloed spreekt betere dingen dan Abel. Diens bloed riep om wraak. Zijn bloed om vergeving. De doodslagers van Jezus blijven nog gespaard, de tijd der genade wordt nog niet afgesloten. Zelfs over het volk der Joden zweeft nog de beschermende hand van den stervenden Levensvorst. En elke Jood, die tot bekeering komt, is vrucht van deze bede.
Nog enkele uren en Golgotha zal verlaten liggen. W a t zien wij dan gebeuren? Zij sloegen op hunne borsten en een hoofdman zeide: waarlijk, deze was Gods Zoon. De omkeer begint. Zijn gebed vindt verhooring en de toepassing blijft niet uit. Aan den voet van het kruis staat de hoofdman met een verbroken gemoed en de gemoederen worden aangegrepen door ontzetting. In de ziel van meerderen ontwaakt de bewustheid, wat zij gedaan hebben. Wee onzer, dat wij zóó gezondigd hebben. En na enkele weken breekt de Pinksterdag aan. W a t gebeurt dan? Drie duizend zielen worden met één trek van het evangelienet gevangen. Ja, zelfs wordt in Jeruzalem een schare van priesters den Heere in den geloove gehoorzaam. Zijn gebed keert nooit ledig tot Hem weder. Hij heeft macht en recht aan den troon. Op Hem verlate zich de arme en die geen helper heeft. Heere, bij U schuil ik. Bij U, mijn Koning en mijn God, verwacht mijn ziel een heilrijk lot!
Deze bede is nagebeden in den loop der tijden door Zijne Kerk en kinderen. Stefanus ging er de eeuwigheid mede in en zou de bekeering van Saulus van Tarsen, die zijne kleederen bewaarde, geen vrucht zijn van dien bidder? Saulus, die mede een welgevallen had aan den dood van dezen rechtvaardige. Vele martelaren hebben ook deze bede opgeheven op schavot en brandstapel, zooals Johannes Husz en Hendrik van Zutphen. Was niet het bloed der martelaren het zaad der Kerk?
De Heere handelt in de bekeering van zondaren zeer wonderlijk.
„Velen uit het volk hebben, tengevolge van Jezus' voorbede, het bloed, dat zij thans vergoten, later door het geloof gedronken ", merkt Calvijn op bij dit Schriftwoord.
Hoe dierbaar is toch deze Jezus aan het kruis. Toen Hij deze woorden sprak, begon Hij de eerste pijnen der kruisiging te verduren, trokken de nagelen in handen en voeten, pijnigde Hem de doornenkroon. Een ontzettende nacht had Hij doorgemaakt en was uitermate verzwakt. Geeselingen en wreede spotternijen had Hij verduurd. Kajaphas. Pilatus en Herodes hadden hun lust aan Hem gekoeld met de krijgsknechten. Hij volhardt in het gebed en schijnt zichzelf geheel te vergeten. Het Lam Gods was stille tegenover de menschen maar niet jegens Zijnen Vader. Hij leefde in het gebed en het gebed leefde in Hem. Hij houdt zich vooral bezig met het onrecht den Vader aangedaan en daarom zegt Hij niet: Ik vergeef, maar bidt: Vader, vergeef!
En dit verleden aan het kruis was een eersteling en onderpand van het heden op den troon. Hij bevindt zich nu buiten het bereik Zijner vijanden, maar Zijne vijanden ontkomen niet aan Zijne voorbede. Deze voorbede is vol van heerlijke genade. Degenen, voor wie Hij bad, konden geen enkele aanspraak op een zegen uit Zijn lippen doen gelden. Zij berooven Hem van Zijn onschuldig leven. Zij hebben Hem voorzeker nooit gevraagd om voor hen te bidden. Zullen zij er den spot niet mede hebben gedreven? En nog belijdt de Kerk des Heeren: Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den Rechtvaardige. Hier in dit kruiswoord van onzen hoogsten Profeet en Leeraar liggen lessen voor Zijn Kerk ook van dezen tijd.
Is het temidden van een in ongerechtigheid wegzinkende wereld, die in hare blindheid den eeuwigen nacht tegemoet holt, dit gebed niet meer noodig? Heere, laat van den middag af de avond langzaam komen. Uw Koninkrijk kome en... dan... kom, Heere Jezus, ja, kom haastelijk. Gods kind leve hier met zelfverloochening, hij wete te sterven voor het verlorene, zich te geven. Smaadheid te dragen, ziende op Jezus.
Ga uit in de heggen en stegen, leg alle wraakgierigheid af en wees met de ootmoedigheid bekleed, wetende, dat God den hoovaardige wederstaat.
De Kerk hate de onwetendheid, waarvan onze text spreekt. Onwetendheid van het wezen en gruwelijke der zonde; van de dierbaarheid en algenoegzaamheid van Christus.
De vergeving door Christus bewerkt in Zijn bloed, zij en blijve de eenige grondslag onder hope in leven en in sterven:
Mijn hart verwerpt den ijd'len schijn,
En zoekt naar hooger waarde;
Naar schatten, die veel hooger zijn
Dan hemel, zee en aarde.
Wat hier geen eeuwige vruchten draagt
Verwerp ik, schoon 't mijn vleesch behaagt:
Ik heb mijn rust gevonden.
Mijn zielevreugd, mijn hoogste goed,
O mijn Levensvorst, in uw bloed,
Het zoenbloed uwer wonden.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 1937
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 februari 1937
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's