Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Artikel 36 en het Woord van God (4e serie) VIII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Artikel 36 en het Woord van God (4e serie) VIII.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben nu het geheele Schriftuurlijke apparaat nagegaan en aangetoond, dat de wijze, waarop in het Advies, dat de „gereformeerde kerken" in 1905 geleid heeft tot schrapping der in het gravamen vermeld woorden, het dogma uit de Schrift wordt belicht, geheel onvoldoende is. Eenige schriftuurplaatsen, die betrekking hebben op de verkondiging des Evangelies door de Kerk, moeten dienen om ons de Overheid voor te stellen als zonder eenige taak in verband met het geestelijk leven des volks. Wij hebben er prijs op gesteld met name ook de wijze, waarop de Schrift gebruikt wordt, aan critiek te onderwerpen, opdat het duidelijk zal worden, dat aan de behandeling van het vraagstuk elke schriftuurlijke grond ontbreekt. De oppervlakkige methode, die daarbij toegepast werd, is een merkwaardig voorspel gebleken van den snellen afloop der wateren in de leerzuiverheid der zich als „gereformeerde kerken" aandienende kerkelijke formatie. Wat wij nu zien gebeuren in het geestelijk verloop van die gansche beweging, is eveneens het gevolg van dezelfde oppervlakkige leermethode. Op elk gebied moest dit wel een schadelijke uitwerking hebben, want de geheele beweging, die geleid heeft tot de vereeniging van 1892, is niet geboren uit religieuse, maar uit politieke motieven. Het is alles vrucht geweest van politieke berekening en geen vrucht van de werking des Heiligen Geestes, die tot nieuw leven het volk had opgewekt. Daarom is het absoluut verwerpelijk het voor te stellen als hadden wij hier van doen met eene reformatie. Daarvan zou men veel eer kunnen speuren in 1834, want daarin openbaarden zich spontane behoeften, waarvan het alleen te betreuren is, dat zij niet geleid kon worden in de bedding der bestaande kerk. Maar in 1886 en 1892 staan wij voor rein politieke methoden, die dan ook geen enkel politiek middel versmaad hebben. Doch van eene levensverdieping was hierbij geene sprake, wel van verrationaliseering van het geestelijk leven.
Het is dan ook begrijpelijk, dat de Adviseurs als het op de schriftuurlijke belichting aankomt, zoo deerlijk te kort geschoten zijn. En wij zouden nu verder, nadat gebleken is dat er van eene begronding bij het licht van Gods Woord geene sprake is, het hierbij kunnen laten om over te gaan tot de ontwikkeling van het dogma, zooals het vraagstuk zich in onzen tijd aan ons voorstelt, indien er nog niet één punt was, dat wij volledigheidshalve ook daarom niet willen passeeren, omdat het meer nog dan iets anders in de tegenwoordige A.R. Partij zijn invloed doet gelden, deze partij onder de leiding der epigonen heeft gebracht tot een liberalisme, dat zich, zooals het met beginselkiemen steeds het geval is, in den loop des tijds steeds klaarder geopenbaard heeft. Tusschen Kuyper en Groen van Prinsterer is er dit principieele onderscheid, dat Groen absoluut antirevolutionair dacht tengevolge van zijne historische studie. Groen heeft zeer intiem kennis gemaakt met het leven der Vaderen. Hij kende het, om zoo te zeggen, in de binnenkamer. Dr. Kuyper echter kende de officieele theologie en dan nog wel onder bepaald aspect. Een mensch kan zich nu eenmaal, welke diepgaande veranderingen er ook in zijne overtuiging kunnen intreden, toch niet geheel losmaken van zijn verleden. En Dr. Kuyper was een leerling van Scholten en Scholten was een Hegeliaansch aangelegd moderne van zeer groote scherpzinnigheid en geleerdheid tevens. In Dr. Kuyper's theologische arbeid is dit steeds te speuren. Menigmaal heb ik met hem over dien Hegelschen inslag gesproken en steeds bemerkt, dat hij het niet aangenaam vond bij die Hegelsche methoden en Scholteniaansche invloeden bepaald te worden. Hij meende zelve in oprechtheid er vrij van te zijn, maar hij was het niet. En, zooals ik reeds zeide, het zou ook niet aannemelijk zijn te veronderstellen, dat iemand bij omzetting in zijne overtuiging zijn geheele verleden verliest. De geheele geschiedenis leert het anders. Deze invloeden nu zijn de oorzaak, dat hij geheel anders dan Groen van Prinsterer voor de politieke vraagstukken stond. Groen noemde zich Evangeliebelijder, wilde niet anders zijn, ook wanneer hij als politicus optrad. Daarom voelde hij alle politieke vraagstukken veel bijbelscher aan, veel meer van uit een geestelijk levenscentrum. Hij was, uit dat oogpunt gezien, veel zuiverder Calvinist dan zijn opvolger. En voor zijne behandeling van de kerkelijke vraagstukken was dit van groot belang. Groen construeerde nooit, maar leidde af uit de gegevens, terwijl Dr. Kuyper steeds bezig was te construeeren. Al zijne theologische geschriften dragen een philosophisch type van constructie. Daar Dr. Kuyper een geniale scheppende geest was, wierpen zijne constructies vaak een licht vooruit. Soms opende hij diepe perspectieven. Groen was daarvoor veel te nuchter. Hij redeneerde uit zijne reëele gegevens, gaf zich niet over aan bespiegelingen. Vandaar dat Groen ook heel anders staat in zake artikel 36 dan Dr. Kuyper.
Welnu, dat blijkt nu ook uit de laatste opmerking, die in het Advies gegeven wordt om de schrapping te rechtvaardigen. Daarin wordt met een enkel gebaar feitelijk de Schrift ter zijde gelegd. Die opmerking luidt aldus (Acta der Generale Synode van de Geref. Kerken in Nederland, 1905, blz. 297): „Hierbij komt in de tweede plaats, dat God nergens in Zijn Woord beloofd heeft, dat Hij aan de Overheid eene bijzondere leiding Zijns Geestes schenken zou om onderscheid te kunnen maken tusschen de zuivere en de valsche kerk, tusschen het ware geloof en de ketterij. Onder de Oud-Testamentische bedeeling kon de Overheid bij elk voorkomend geval door U r i m en T h u m m i m of door de profetie Gods wil vernemen, maar deze bijzondere openbaring Gods viel onder het Nieuwe Testament weg. Consequent is hier dan ook alleen de Roomsche Kerk, die aan den Paus een onfeilbaar gezag toekent en aan zijne uitspraak de Overheid bindt. Maar voor ons Protestanten, die zulk een onfeilbaar gezag loochenen en gelooven, dat de Overheid zelfstandig en naar den eisch van haar eigen geweten heeft te handelen, ontbreekt elke waarborg, dat de Overheid in haar keuze en beslissing niet mistasten zal. Gelijk de historie dan ook leert, dat de Overheid telkens juist de ware Kerk vervolgd heeft en de valsche kerk beschermd." Tot zoover nu het Advies, waaruit duidelijk blijkt, dat hier van eene serieuse schriftuurlijke behandeling, zelfs van eene juiste waardeering der Heilige Schrift, geene sprake is. Wij hebben hier van doen met de poging door een groot gebaar heel het Schriftgezag ter zijde te stellen in verband met de staatsleer, doch hieruit blijkt dan ook, hoe èn in dit Advies èn door de latere antirevolutionairen Gods openbaring miskend werd.
In den loop van Israëls geschiedenis is ook het theocratisch koningschap geboren. Dit koningschap heeft in de profetische beteekenis van het volk Israël, als de voortbrenger van den Christus, eene beteekenisvolle functie gehad. Oorspronkelijk is de gedachte van het uitverkoren, Gode in bondsbetrekking geheiligd volk, de albeheerschende macht in het volksleven. De gemeente Gods met hare oudsten verschijnen als een aristocratisch-theocratisch ideaal, zoodat Israël eeuwen lang in de geschiedenis als een aristocratisch-republikeinsch volk optreedt, door het orakel Gods in laatste instantie geleid. Mozes was geen koning, zooals uit alles blijkt. Hoe hoog hij ook in eere wordt gehouden, hoe nadrukkelijk hij ook gehoorzaamheid eischt aan zijne bevelen op grond van zijne bijzondere zending en de hem geschonken geestelijke gaven, hij is een volksleider, maar geen koning. En datzelfde geldt ook van Jozua als legeraanvoerder en de Richters hebben geen vast ambtelijk gezag. De beteekenis, die zij hebben, hangt bij eiken richter af van de qualiteiten, die hij bezit, van het werk, dat hij doet. Zij treden op in een tijd van ordeloosheid. Maar welke beteekenis zij ook hebben: koningen zijn zij niet. Doch was er toen geene leiding des Heiligen Geestes? God spreekt met Zijn volk tusschen de Cherubim en de voorstelling, waardoor het Oud-Testamentisch leven, ook politiek wordt gekarakteriseerd, wordt ons door Haggai 2 : 6 aldus omschreven: „Met het woord, in hetwelk Ik met ulieden een verbond gemaakt heb, als gij uit Egypte uittrokt en mijnen Geest staande in het midden van u: vreest niet." Gods Naam woont te midden van Zijn volk en dat wordt ook omschreven door den Heiligen Geest, die in Israëls midden woont. Voor de Overheid in oud-Israël was er eene theocratische leiding, door den Heiligen Geest voltrokken. En Israëls koningsgeschiedenis is daar om te bewijzen, dat zich deze overheidsroeping ook uitstrekt over de religie. In het feit, dat Israëls koningschap eene profetische strekking heeft, een moment vormt in het openbaringsproces, is ook gegeven een bijzondere geestelijke leiding der regeering, die trouwens in de zalving wordt uitgedrukt. Heet niet David bij uitnemendheid „gezalfde des Heeren" en zou hij dien naam hebben kunnen dragen, indien er van leiding des Geestes bij het regeerambt geene sprake was?
Het is dus in het geheel niet juist, wanneer in het Advies zoo maar in het algemeen wordt beweerd, dat „God nergens in Zijn Woord beloofd heeft, dat Hij aan de Overheid eene bijzondere leiding Zijns Geestes schenken zou, om onderscheid te maken tusschen de zuivere en de valsche kerk, tusschen het ware geloof en de ketterij". Voor oud-Israël is dit geheel onjuist. De regeering in oud-Israël verschijnt onder de permanente leiding des Geestes, staat steeds voor het volksbewustzijn in de belichting van Gods Heiligen Geest. Daarom zong de profeet van den koning: „Uw troon, o God! is eeuwiglijk en altoos; de skepter Uws koninkrijks is een skepter der rechtmatigheid. Gij hebt gerechtigheid lief en haat goddeloosheid. Daarom heeft LI. o God! uw God gezalfd met vreugdeolie boven uwe medegenooten." Zeker, dit is eene profetische belichting, maar daarbij mag niet uit het ooog worden verloren, dat deze nooit gegeven zou kunnen zijn, indien in Israëls bewustzijn niet de voorstelling geleefd had, dat de koning in het licht des Heiligen Geestes Zijnen regeerarbeid volbracht. En de Schrift leert onbetwistbaar zeker, dat de regeering dus niet omgaat buiten Gods bijzondere leiding.
Natuurlijk is het de vraag, hoe zich onder het Nieuwe Testament en daarna de eeuwen door die verhouding tot Gods leiding ontwikkelt, maar het is absoluut onschriftuurlijk te zeggen, dat, zooals in het Advies staat, „God nergens in Zijn Woord beloofd heeft, dat Hij aan de Overheid eene bijzondere leiding Zijns Geestes schenken zou, om onderscheid te kunnen maken tusschen de zuivere en de valsche kerk, tusschen het ware geloof en de ketterij." Dat heeft God wel gedaan. In het geheele Oude Testament verschijnt de regeering met de Urim en de Thummim incluis als staande onder de bijzondere leiding des Heiligen Geestes. Dat is trouwens ook niet anders te verwachten, gegeven het theocratisch regiment, waaronder Israël leeft.
Afgezien nu van de vraag, hoe in dezen modernen tijd het beginsel, dat geopenbaard wordt, moet toegepast worden, staat vast, dat aan de Overheid, althans onder de O.T. bedeeling, de leiding des Heiligen Geestes wordt toegezegd. Dat is zelfs zoo zeker, dat zonder deze heel het profetisch karakter van het Oude Testament zou zijn opgeheven, want het doelt op Christus' verschijning, die in Zijn drievoudig ambt, als onze hoogste Profeet, als onze eenige Hoogepriester en als onze eeuwig Koning ons wordt afgeschaduwd. En daarvan kan niet gezegd worden, zooals in het Advies staat, dat „deze bijzondere openbaring Gods onder het Nieuwe Testament wegviel". Integendeel, de Heere Jezus predikt Zichzelven als die Wet en Profeten vervult. De koninklijke heerlijkheid der Davididen wordt in Hem. die de ware Zoon Davids is, tot volle ontplooiing gebracht. De Adviseurs hebben daarvoor echter geen oog. Zij hebben de hand gelicht met de dogmatische ontwikkeling der vraag en zonder werkelijke schriftuurlijke gronden tot schrapping besloten, waar het trouwens politiek om te doen was. Die stond vooraf reeds vast.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 april 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Artikel 36 en het Woord van God (4e serie) VIII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 april 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's