Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Ds. Woelderink of Calvijn.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ds. Woelderink of Calvijn.

Ingezonden bijdrage

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Aan een medestrijder voor de ware Gereformeerde beginselen geven wij het woord. Een vriend der Waarheid klaagt aan „De Waarheidsvriend".)
In het nummer van 26 Juni van dit blad gaf de Hoofdredacteur een zakelijke repliek op Ds. Woelderinks beschouwingen over het Verbond. Het in dat artikel even aangeroerde stuk van de roeping vinde op deze plaats een wat breedvoeriger bespreking. Ds. Woelderink meent degenen, die tweeërlei roeping onderscheiden (let wel: niet scheiden), „ultra-gereformeerd" te mogen noemen, en beticht hen van „wederdoopersche" dwaalleer. Evenwel, we zullen op deze persoonlijke dingen niet ingaan, maar ons tot het punt-inkwestie beperken.
Calvijn heeft aan de roeping (vocatio) in zijn Institutio 1) een beschouwing gewijd, en wel in Cap. 24 van Lib. III., onder het opschrift: „Dat de verkiezing door de roeping bekrachtigd wordt", enz. (Electionem sanciri Dei vocatione, enz.). Echter, niet alleen in zijn hoofdwerk, maar vooral in zijn Commentaren2 ) op het Nieuwe Testament geeft de beroemde Reformator zijn gedachten over de Roeping weer. We zullen enkele grepen doen. Gods verkiezing wordt openbaar in de roeping (Electionem vocatione Dominus patefecit, in Ion. 4 : 4 0 ; III, p. 21. Vgl. ook Inst. I. III. 24, 1: „atqui electionem vocatione demum sua Deus manifestat"). De roeping moet beantwoorden aan de verkiezing (ut vocatio electioni respondeat, in Jac. 1 : 1 8 ; VII, 350). God roept de Zijnen uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht, opdat, en zie hier het doel der vocatio, zij zullen deelen in Zijne eeuwige heerlijkheid (vocavit ad aeternam gloriam, in 1 Petrus 5 : 10; VII, 239). Deze roeping is in Christus gegrond (in Christo fundata) en is daarom niet wankel of ijdel (fluxa nee caduca, id„ id.).
De vraag komt nu op: hoe God roept. Het antwoord kan alleen zijn: door Zijn Woord en Geest. Niet onvermeld willen we laten, dat Gods soms on-middellijk roept. Ook al is zij zoo niet regel, toch komt ze wel voor, b.v. bij Paulus (immediata Dei vocatio, in Gal. 1 : 16; IV, 11).
In de eerste plaats roept God dus door Zijn Woord. De verkondiging des Evangelies vloeit voort uit de verkiezing (Euangelii praedicatio ex fonte electionis scaturit, Inst., 1. III, 24, 1.). Het Evangelie is het instrument des heils (salutis instrumentum, in Eph. 1 : 13); VI. 93), het brengt ons het heil aan (salutem nobis afferat). Het is ook het instrument des geloofs (fidei), en moet daarom als een schat (thesaurus, in Eph. 1 : 19) door ons worden gewaardeerd.
Maar toch, de Woord-roeping is op zich zelf niet voldoende (per se inefficax, in 2 Petr. 1 : 3: VII, 247); externa verbi praedicatio per se infructuosa est, in Joh. 1 : 43; III, 26). Want deze roeping is algemeen (communis), en daaraan hebben ook de verworpenen (reprobi) deel (Inst. 1. III, 24, 1). Aan de Woord-roeping heeft zich te paren de roeping des Geestes. Calvijn onderscheidt dan ook tweeërlei roeping (duplex vocatio, Inst., 1. III, 24, 8): een algemeene (universalis), waardoor God door middel van de uitwendige prediking des Woords allen gelijkelijk tot Zich noodigt (qua per externam verbi praedicationem omnes pariter ad se invitat Deus), en een bijzondere (specialis) roeping, wanneer Hij door de innerlijke verlichting Zijns Geestes maakt, dat het gepredikte Woord in hun harten zetelt (dum interiori sui Spiritus illuminatione effecit ut verbum praedicatum eorum cordibus insideat). De algemeene roeping noemt Calvijn in zijn Institutie ook wel uitwendig (externa) en de bijzondere inwendig (interna). In zijn Commentaren spreekt hij bijna steeds van uit- en inwendige roeping.
Uit het geciteerde blijkt reeds, hoe nauw Calvijn de uitwendige roeping des Woords verbindt met de inwendige. Al onderscheidt hij ze, scheiden doet hij ze niet. Dit zal nog duidelijker worden uit de weinige, aan te voeren, voorbeelden. Een bijzonder goed illustreerend exempel hebben we in de toebrenging van Lydia. Men leze Hand. 16, en de verklaring van Calvijn t.p. Eén (una muiier, vgl. ook Calvijn's verklaring van Hand. 8:31) van die vele ?, vrouwen werd slechts gewonnen voor den Christus (tantum acquidunt discipulam Christo, IV, 321). De oorzaak ervan? Zij leerde acht geven op Paulus' woorden (se docilem praebuit), en dat niet om haar scherpzinnige vernuft (non quod acutiori fuerit ingenio quam aliae), maar omdat God haar hart opende. Aan de leer des Evangelies (Evangelii doctrina) paarde zich de verlichting des Geestes (illuminatio Spiritus). Daarom, zoo voegt Calvijn er aan toe, zien we, dat de dienaren niets vorderen met het spreken (nee quicquam proficere ministros loquendo), indien niet de inwendige roeping van God tevens daarbijkomt (nisi interior Dei vocatio simul accedat). Nog een ander voorbeeld. Bij de woorden uit 2 Petrus 1 : 3: ,,door de kennis desgenen, die ons geroepen heeft", teekent Calvijn het volgende aan: ,,Nu beschrijft hij de wijze, waarop God ,,ons tot deelgenooten maakt van de zoovele (groote) goederen, namelijk, wanneer Hij Zich door middel van het Evangelie openbaart. Immers, de Gods-kennis is het beginsel des „levens en de eerste ingang tot de vroomheid. Kortom, geen „gebruik van de geestelijke gaven kan tot heil zijn, totdat wij, „door de leer des Evangelies verlicht. God leeren kennen. „Maar van deze kennis maakt hij God tot auteur, omdat wij „nooit tot Hem kunnen naderen, tenzij daartoe geroepen: „daarom is niet de scherpzinnigheid van ons vernuft, maar „Gods roeping de bewerkende oorzaak des geloofs. Hij „spreekt echter niet alleen over de uitwendige roeping, die ,.op zich zelf niet krachtdadig (inefficax) is, maar over de ..innerlijke, die bestaat in de verborgen genade des Geestes „(arcana Spiritus virtus), wanneer God niet alleen door de „stem van een mensch zich in de ooren laat hooren, maar „van binnen (intus) door Zijnen Geest de harten tot Zich „trekt" (VII, 247). En dan nog een kort derde bewijs: „Dus „is het niets (ver)wonderlijks, indien niet allen door elkander „genomen (promiscue) het Evangelie ontvangen, omdat, ofschoon de hemelsche Vader door de uitwendige stem van „een mensch allen tot het geloof noodigt. Hij toch niet krachtdadig (efficaciter) door Zijnen Geest roept, behalve wie „Hij besloten heeft te behouden" (in Act. 13:48; IV, 268). Naast de veel voorkomende term: inwendige roeping, gebruikt Calvijn dus ook vaak het woord: krachtdadige roeping, (vocatio efficax). Zie daarvoor b.v.: vol. III, 122; IV, 222, 268; VII, 239, 296, 351). Volledigheidshalve merken we nog op, dat Calvijn ook spreekt van de krachtdadigheid des Woords (Verbi efficacia): vol. IV, 55, 96; van de krachtdadigheid der prediking (efficax est praedicatio): IV, 466; en van de krachtdadigheid der uitwendige leer (externae doctrinae efficacia): V. 282. Calvijn drukt zich alleen maar zoo uit, omdat het voor ons schijnt, alsof het Woord van en op-zich-zelf deze „efficacia" bezit. In werkelijkheid ontleent het die evenwel aan den H. Geest (dum organum vocatur Spiritus sancti, V. 282). Hier ligt dus geen tegenstelling.
C o n c l u s i e :
Calvijn onderscheidt onbetwistbaar tweeërlei roeping: een algemeene, uitwendige en een bijzondere, inwendige of krachtdadige roeping.
En niemand zal Calvijn „ultra-gereformeerd" of „wederdoopersch" willen of durven noemen...
Tenslotte3) nog eenige algemeene opmerkingen. De eerste betreffen Ds. Woelderinks verbonds- en beloftenleer. Ds. W. schijnt, door zoo eenzijdig nadruk te leggen op de beloften als hij het doet, in anti-nomiaansche (anti = tegen; nomos = wet) wateren verzeild geraakt. Hij schrijft toch: ,,... Er is bij „hen ook traagheid om hunne kinderen tot godsvrucht op te „leiden; want daar zij de weldadigheid Gods verdonkeren „(Ds. W . bedoelt de even te voren genoemde: „beteekenis en „de kracht van de kinderdoop"), moeten zij tot de wet hun „toevlucht nemen om de kinderen tot bekeering te vermanen, „vergetende alzoo, dat de wet toorn verwekt, maar de goedertierenheid Gods tot bekeering leidt" (Waarheidsvriend, jrg. 28, pag. 242).
Hiertegenover stellen we deze uitspraak van Calvijn:
„Zoo moet men het er dus voorhouden, dat Petrus aller- „eerst de Joden aangespoord heeft tot berouw en vervolgens „hen opgericht heeft door vertrouwen op vergiffenis. Want „hij beloofde hun de vergeving der zonden. En die twee zijn „de deelen des Evangelies."
En dan iets over het geloof. W e kregen steeds den indruk bij het lezen van Ds. W.'s artikelen, dat hij het geloof een menschelijke potentie acht, iets dat den bondelingen inklevend is, waarover zij steeds naar eigen begeeren te beschikken hebben. Ds. W . heeft het b.v. altijd over „het geloovig aannemen der beloften". Op zich zelf is er tegen deze uitdrukking niets in te brengen. Zij komt oop bij Calvijn voor. Maar... dan moet er eerst geloof gekomen zijn. Of is dat voor Ds. W . een zaak van minder beteekenis? We vreezen, dat hij het geloof, zooals hij erover schrijft, algemeen maakt. Maar laten we, ook op dit punt, ter oriënteering, nog even bij Calvijn in de leer blijven. Het geloof zetelt niet in de ooren, maar in het hart (non in auribus sed in corde (vol. III, 95); het hangt niet aan de vrije wil van den mensch (non in arbitrio hominum, III, 126); maar het is een werk Gods (opus Dei, III, 121). Aangezien allen, die van den Vader geleerd zijn, komen (Joh. 6:45), zoo geeft Hij hun niet alleen de wensch om te gelooven, maar het geloof zelf (vol. III, 124). Gods waarheid vindt slechts bij weinigen geloof (apud paucos fidem invenit Dei veritas, vol. III, 50). Maar. en dit moge inzonderheid en afdoende zijn, het Evangelie zal steeds kracht bezitten om de uitverkorenen tot de zaligheid te verzamelen (nobis sufficiat, quod semper ad colligendos in salutem electos Evangelium valebit, vol. III, 121).
Hiermee meenen we een en ander voldoende te hebben gemotiveerd. Niets zou ons aangenamer zijn dan wanneer Ds. Woelderink van de dwalingen zijns wegs zich bekeerde, en in den vollen Calvijn zijn gids vond, die de weg Gods beter verklaard heeft dan Ds. W . het meent te kunnen doen. Opzettelijk schreven we „den vollen Calvijn", Want, dit zal ook Ds. W . gebleken zijn, Calvijn heeft heusch nog wel meer geschreven dan tractaten tegen de Wederdoopers...
Tevens verzoeken wij van deze plaats Ds. Kievit vriendelijk maar dringend zijn art. over het verbond voort te zetten in dit blad.
Met hart. dank aan de Redactie voor de plaatsing,
teeken ik als een
VRIEND DER WAARHEID.


1) Johannis Calvini, Institutionum Christianae religionis, Lugduni Batavorum, 1654.
2) Johannis Calvini, in Honum testamentum commentarii; ed. van A. Tholuck, vol. I—VIII, Berolini 1833-'34.
3) Wie nog meer over de roeping lezen wil, zij verwezen naar Ds. I. Kievit: Tweeërlei kinderen des Verbonds, Huizen 1936; vooral de pgs. 89—111, waar de auteur de uit- en inwendige roeping behandelt.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juli 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Ds. Woelderink of Calvijn.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 juli 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's