Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Dankoffer III.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Dankoffer III.

23 minuten leestijd

Leviticus 3 en 7 vss. 11 — 34. Lev. 7 vs. 11—34. Dit is nu de wet des dankoffers, dat men den Heere offeren zal; Indien hij dat tot een lofoffer offert, zoo zal hij, nevens het offer, ongezuurde koeken met olie gemengd en ongezuurde vladen met olie bestreken offeren, en zullen die koeken met olie gemengd en van gerooste meelbloem zijn. Benevens de koeken zal hij tot zijne offerande gedeesemd brood offeren, met het lofoffer zijns dankoffers. En één daarvan uit de gansche offerande zal hij den Heere ten hefoffer offeren; en het zal des Priesters zijn, die het bloed des dankoffers sprengt. Maar het vleesch van het lofoffer zijns dankoffers zal op den dag van deszelfs offerande gegeten worden, daarvan zal men niet tot den morgen overlaten. En zoo het slachtoffer zijner offerande eene gelofte of vrijwillig offer is, dat zal ten dage als hij zijn offer offeren zal, gegeten worden, en het overgeblevene zal ook des anderen daags gegeten worden. Wat nog van het vleesch des slachtoffers overgebleven is, zal op den derden dag met vuur verbrand worden. Want zoo eenigszins van dat vleesch zijns dankoffers op den derden dag gegeten wordt, wie dat geofferd heeft zal niet aangenaam zijn, het zal hem niet toegerekend worden, het zal een afgrijselijk ding zijn, en de ziel, die daarvan eet, zal hare ongerechtigheid dragen. En het vleesch, dat iets onreins aangeroerd zal hebben, zal niet gegeten worden: met vuur zal het verbrand worden; maar aangaande het andere vleesch, dat vleesch zal een ieder die rein is mogen eten. Doch als eene ziel het vleesch van het dankoffer, hetwelk des Heeren is, gegeten zal hebben, en hare onreinigheid aan haar is, zoo zal die ziel uit hare volkeren uitgeroeid worden. En wanneer eene ziel iets onreins zal aangeroerd hebben, als de onreinigheid des menschen, of het onreine vee, of eenig onrein verfoeisel, en zal van het vleesch des dankoffers, hetwelk des Heeren is, gegeten hebben, zoo zal die ziel uit hare volkeren uitgeroeid worden. Daarna sprak de Heere tot Mozes, zeggende: Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Geen vet van een os of schaap of geit zult gij eten; maar het vet van een dood aas en het vet van het verscheurde mag tot alle werk gebezigd worden; doch gij zult dat ganschelijk niet eten; want al wie het vet van een stuk vee eten zal, van hetwelk men den Heere een vuuroffer zal geofferd hebben, die ziel, die het gegeten zal hebben, zal uit hare volkeren uitgeroeid worden. Ook zult gij in alle uwe woningen geen bloed eten, hetzij van het gevogelte of van het vee: alle ziel, die eenig bloed eten zal, die ziel Zal uit hare volkeren uitgeroeid worden. Voorts sprak de Heere tot Mozes, zeggende: Spreek tot de kinderen Israëls, zeggende: Wie zijn dankoffer den Heere offert, zal zijne offerande van zijn dankoffer den Heere toebrengen. Zijne handen zullen de vuurofferen des Heeren brengen; het vet aan de borst zal hij met die borst brengen, om dié tot een beweegoffer voor het aangezicht des Heeren te bewegen; en de Priester zal dat vet op het altaar aansteken; doch dé borst zal Aärons en zijner zonen zijn. Gij zult ook den rechterschouder tot een hefoffer den Priester geven, uit uwe dankofferen. Wie uit de zonen Aärons het bloed des dankoffers en het vet offert, dien zal de rechterschouder ten deele zijn; want de beweegborst en den hefschouder heb Ik van dé kinderen Israëls uit hunne dankofferen genomen, en heb dezelve aan Aäron, den Priester, en aan zijne zonen tot eene eeuwige inzetting gegeven van de kinderen Israëls.

De drie soorten van dankoffers.
De dankoffers worden onderscheiden in lofoffer, gelofteoffer en vrijwillig offer.
Het lofoffer is het dankoffer in den eigenlijken zin. Vers 12 van Leviticus 3 omschrijft het nader: Indien hij dat (dankoffer) tot een lofoffer offert, zoo zal hij, nevens het
lofoffer, ongezuurde koeken met olie gemengd en ongezuurde vladen met olie bestreken offeren, en zullen die koeken met olie gemengd en van gerooste meelbloem zijn. Benevens de koeken zal hij tot zijne offerande gedeesemd brood offeren met het lofoffer zijns dankoffers.
Nu blijkt ons uit Leviticus 23, dat op de feesten bijzondere dankoffers waren voorgeschreven. Hier echter gaat het over den enkeling, die vrijwillig offert den Heere. Het offer in dit vers omschreven is dus het eigenlijke dankoffer in den volsten zin des woords. We zouden het kunnen noemen: het lofdankoffer.
Welk dier werd gebracht hing natuurlijk van den welstand van den offeraar af, doch legde verder geen gewicht in de schaal, zooals wij reeds vroeger zagen. Een schaap, rund of geit kon worden gebracht. De handelingen met het bloed hebben wij reeds beschreven. Het gaat ons dus nu alleen om de bijzondere trekken in dit offer.
In Psalm 107 wordt Israël opgewekt om den Heere lofofferen te brengen: om den Heere te loven, om Zijne goedertierenheid en om Zijne wonderbare werken. Bij de gaven der dankbaarheid moeten gevoegd worden woorden van lof. Hoe zalig zou het zijn, wanneer het leven één dankoffer werd door de bediening van den Geest. Alles wat wij ontvangen in natuur en genade is toch louter ontferming, vrucht van het kruis. Dag aan dag overlaadt Hij ons, die God is onze zaligheid. Sela.
Op Paschen bewoog Israël de garf van den oogst en dan zegt de Heere: En gij zult geen brood, noch geroost koren, noch groene aar eten tot op dien dag, dat gij de offerande uws Gods zult gebracht hebben: het is een eeuwige inzetting Voor uwe geslachten in alle uwe woningen.
Ook op Pinksteren werd een apart dankoffer gebracht. Een geitenhok en twee lammeren met het brood der eerstelingen ten beweegoffer.
Als Juda zich zal bekeeren lezen wij: En zij zullen komen uit de steden van Juda en uit de plaatsen rondom Jeruzalem en uit het land Benjamins en uit de laagte... aanbrengende brandoffer en slachtoffer en spijsoffer en wierook en aanbrengende lofoffer ten huize des Heeren. Jer. 17:26.
Wij leeren nu uit ons texthoofdstuk, dat het lofoffer met andere gaven werd verbonden. Het lofoffer is dan tegelijk een beken-offer, een offer der belijdenis van dankbaarheid ter erkenning van goddelijke gunstbewijzen even onverdiend als onverwacht. Zoo is het toch nog in de aanbidding des harten? Maar in den schaduwendienst werd al die verscheidenheid ondergebracht in ritueele vormen. Nu geldt Jezus' woord tot de Samaritaansche, dat de ure is gekomen, dat die den Vader aanbidden. Hem zullen aanbidden in Geest en waarheid. Toch blijft de rijke leering van de schaduwen.
Het is den lezer zeker ook wel opgevallen, dat met het lofoffer een spijsoffer was verbonden. (Daarvoor verwijzen wij naar onze overdenking over dat offer).
Ditzelfde was ook het geval bij het gelofte- en vrijwillig dankoffer, zooals blijkt uit Numeri 15 vers 3 en volgende verzen. In later tijd is de offerdienst blijkbaar nog samengestelder geworden dan we in Leviticus lezen.
Nieuwe elementen ontmoeten wij dus hier verder niet.
Nog één vraag doet zich voor. Bij het spijsoffer is ten strengste alle zuurdeeg verboden bij het offeren en wat lezen wij nu in vers 13 van ons texthoofdstuk:
Benevens de koeken zal hij tot zijne offerande gedeesemd brood offeren, met het lofoffer zijns dankoffers.
De aanbidder bracht derhalve ongezuurde brooden bij het spijsoffer, maar voor eigen maaltijd had hij natuurlijk ook gedeesemd brood, omdat dit smakelijker was. Nu moest hij één van die brooden den Heere offeren als hefoffer; dus den Heere aanbieden en zoo alles wat hij bij den maaltijd zou gebruiken ontvangen uit des Heeren hand. Zoo wordt dus wel het gedeesemde uitgesloten bij het offer als zoodanig, maar wel mocht het door den aanbidder worden gegeten. Doch dan moest hij het brood eerst den Heere aanbieden. Deesem werd toegelaten wegens de zonde in de natuur van den aanbidder; onreinheid werd verboden, omdat er geen zonde op zijn geweten mocht zijn.
Als er onbeleden zonden zijn, dan kan er geen gemeenschap zijn. Maar hoe dan? Tegen den deesem in de natuur van den aanbidder werd door het bloed van het offer volkomen voorzien. In dit licht kan niets gezien worden dan het bloed, dat de zonden wegnam en ons inbracht in den Voorspraak, die ons ook nabij houdt. Zoo vloeit de diepste ootmoed voort uit de ervaring der genade en niet op het zien der zonde. De ootmoed der vergeving is teerder en gaat in zeker opzicht dieper dan die van de ontdekking. Waarachtig ootmoedig is hij, die met den Heere wandelt. Zoo kan niemand, die onder de zonde gebukt gaat, omdat hij geen gezicht op den Borg heeft, noch hij die onder zonden, die op het geweten liggen leeft, met geestelijk verstand en gemeenschap het Avondmaal genieten. De hongerende en dorstende ziel, die heilbegeerig uit gaat naar Immanuël, Hem ziet en omhelst, is dan de waardige dischgenoot en de vergevorderde, levend onder zonde op het geweten of geen geweten van zonde hebbend, zit onwaardig aan tot oneere des Heeren. Verkondigt den dood des Heeren totdat Hij komt. De rijkdom van des Heeren Woord spreekt wel luide ook in den offerdienst. Laten de zonen van Aser goede schatgravers zijn en uit den schat des Woords oude en nieuwe dingen voortbrengen.
Dit verkondigen nu sluit in, dat de zonde door Hem is gedragen. Hier is de vreugde van overwinnaars.
Zoo hebben wij stil gestaan bij het lofoffer als voornaamste dankoffer verbonden met een spijsoffer. Letten wij nu op het gelofte-dankoffer.
Zulk een offer werd den Heere toegezegd. Men bracht dit gewoonlijk nadat men een afgebeden zegen verkregen had.
Dit is dus een bijzonder soort dankoffer door de wijze, waarop het wordt toegezegd. Zulk een offer beloofde vader Jacob: En Jacob beloofde eene gelofte en zeide: Als Gij met mij zult geweest zijn, zoo zult Gij mij tot een God zijn. De dichter zong: Ik zal al mijn geloften U betalen, die in benauwdheid mij hebt behoed.
In Leviticus 23 lezen wij: behalve alle uwe geloften en behalve alle uwe vrijwillige offeren, dewelke gij den Heere geven zult.
En in Numeri 21 wordt ons van Israël gezegd: Toen beloofde Israël den Heere eene gelofte en zeide: Indien Gij dit volk geheel in mijne hand geeft, zoo zal ik hunne steden verbannen.
Gij kent allen de geschiedenis van Hanna uit de dagen van Eli. Zij beloofde den Heere eene gelofte, indien Hij haar een kind zou schenken. En als zij dan den kleinen Samuël ontvangt als een verhooring op haar gebed, dan brengt zij hem, na enkele jaren hem te hebben opgevoed, tot Eli in Silo. En van Hanna lezen wij dan: Zij bracht het jaarlijksche offer en zijne gelofte.
Een gelofteoffer. Doch luister nu naar den Christus zelf als Hij in Psalm 22 zijne ziel uitstort: Ik zal mijne geloften betalen nu in tegenwoordigheid dergenen, die Hem vreezen. Jezus wijdt zich toe aan den Heere, gelijk in het goddelijk verbond is bepaald. Hij wil en zal Zijne geloften betalen. De poorten der hel zullen Zijne gemeente niet overweldigen. Jezus geeft den Vader de eere, die Hem toekomt.
Het Woord des Heeren wekt op om den Heere zijne geloften te betalen. Om na te komen wat in gevaar of begeerte naar zegen werd beloofd bij vervulling.
Betaal den Allerhoogste uwe geloften. Veel wordt beloofd in het vleesch wat den Heere niet aangenaam is en dan blijft het betalen achterwege. Beloofd om den Heere te bewegen zich te ontfermen; zegen te schenken; te redden uit nood en ellende.
Lezer, gij hebt wellicht in krankheid beloofd bij genezing de wereld niet meer te zullen dienen. Gij zijt hersteld, gezond als voorheen. Maar hoe is het met uw gelofte? Bedenk, dat een gedenkboek voor Gods aangezicht is.
Geloften doen ook de heidenen. Denk maar aan de mannen op wier schip Jona was, toen hij vluchtte voor het aangezicht des Heeren. Zij beloofden aan hunne goden. Doch bij den waren Israëliet gaat het om de gelofte des geloofs. De dichter van Psalm 61 bepaalt den Heere bij Zijne geloften en zegt: Gij, o God, hebt gehoord naar mijne geloften. En dan bidt hij om vervulling... opdat ik mijne geloften betale dag bij dag.

Zend Uw waarheid. Uw ontferming,
Ter bescherming
Zend ze tot zijn wachters neer.
'k Zal dan door mijn blijde galmen
Door mijn psalmen
loven Uwe majesteit;
Mijn geloften U betalen
Menigmalen
Plechtig aan U toegezeid.
En de dichter van Psalm 116 jubelt, verlost uit nood en dood, het uit: Mijne geloften zal ik den Heere betalen nu in tegenwoordigheid van al Zijn volk.
Zoo biedt Jezus zich allereerst aan den Vader in Zijne dankzegging, om de geloften te betalen, die Hij deed. En in Hem brengt Gods Kerk den Heere alles wat Hij begeert.
Ten derde spreekt de Schrift van dien vorm van het dankoffer, dat vrijwillig offer kan worden genoemd.

Het vrijwillig offer.
Daaronder verstaan wij iedere vrijwillige gave, gebracht uit den drang des harten, tot betooning van dankbaarheid voor al den zegen, die werd genoten.
Het zal eene vrijwillige schatting zijn uwer hand, dat gij geven zult, naardat u de Heere uw God zal gezegend hebben. En gij zult vroolijk zijn voor het aangezicht des Heeren uws Gods... en gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht geweest zijt in Egypte.
Welker hart hen vrijwillig bewoog, zegt Exodus 35 vers 29. Zoo het slachtoffer zijner offerande een gelofte of vrijwillig offer is, dat zal ten dage als hij zijn offer offeren zal, gegeten worden. (Lev. 7 : 16).
Alleen merken wij nog op, dat volgens Leviticus 22 vers 23 de eischen voor deze twee laatste dankoffers, gelofte- en vrijwillig offer minder streng waren wat de keuze der dieren betreft. Nadere bijzonderheden omtrent het wezen van het dankoffer vinden we hier verder niet, zoodat wij kunnen overgaan tot den offermaaltijd.

De offermaaltijd.
In de eerste plaats voeden Aaron en zijne zonen zich met de beweegborst en den hefschouder. Gij herinnert u toch, dat die den priester toevielen? Gij weet ook nog hoe dat bewegen toeging en wat het beduidt?
Al de leden van het priesterlijk gezin hadden in gemeenschap met hun hoofd hun eigen deel van het dankoffer. De priesters hadden dus bijzondere voorrechten ook bij hun maaltijd. Zij aten borst en schouder van het dankoffer, dat als beweegoffer eerst den Heere was geschonken en gewijd. Het is toch een feit: hoe dichter bij de voorhangsels hoe teerder de gemeenschap en hoe rijker de voeding. Ieder eet niet op dezelfde wijze. Zalig, wanneer ons de beweegborst wordt toegewezen door den Heere. Zich voeden met de genegenheden en de krachten van het ware dankoffer! Dan zijn wij verzekerd voor ons besef en proeven met den mond des geloofs de liefde van Zijn beminnend hart en de kracht van Zijn almachtigen arm. Dan zingen zij in God verblijd, aan Hem gewijd, van 's Heeren wegen.
Dit is het heilig deel van Aaron en zijne zonen van de vuurofferen des Heeren.
Thans is dat verschil tusschen priesterschap en volk weggenomen in den vorm waarin Israël het kende, doch die het altaar bedient mag nog van het altaar leven. Hij mag nog een rijk deel ontvangen, indien hij een beminde des Heeren is en mag meearbeiden aan het bereiden en opdienen van den maaltijd. Nog is Gods knecht bevoorrecht.
Ook de offeraar met zijn familie had een maaltijd bij het heiligdom, van het overige vleesch. En aldaar zult gijlieden voor het aangezicht des Heeren uws Gods eten en vroolijk zijn, gijlieden en uwe huizen over alles, waaraan gij uwe hand geslagen hebt, waarin u de Heere uw God gezegend heeft. (Deut. 12 : 7 ).
Zoo zou het zijn als het land Kanaan in bezit was genomen. Op de woestijnreis was er uit den aard der zaak nog veel onregelmatigheid en beperkte mogelijkheid van doorvoering van den schaduwendienst. Hij zal u rust geven van alle uwe vijanden rondom en gij zult zeker wonen... en gij zult vroolijk zijn voor het aangezicht des Heeren uws Gods, gijlieden en uwe zonen en uwe dochteren en uwe dienstknechten en de Leviet, die in uwe poorten is; want hij heeft geen deel noch erve met ulieden.
Zoo leeren wij, dat Gods kind niet wordt alleen gelaten in de eenzaamheid om zich te voeden met datgene wat mijn persoonlijke behoeften vervuld. Neen, ik voed mij in gemeenschap met God en medepriesters en broederen. Daarbij mag ik ervaren, dat wat mij voedt reeds het harte Gods heeft verkwikt. Zoo wordt gesmaakt gemeenschap der heiligen in gemeenschap met God. Dezelfde Jezus, die het voorwerp van de vermakingen des hemels is, is de bron van vreugde, kracht en troost voor het hart van Sion. Deze onze gemeenschap zij met den Vader en Zijnen Zoon Jezus Christus.
Wij kunnen echter nooit opklimmen tot de hoogte van Gods gedachten aangaande Jezus. Zoo had het huis Aarons geen deel aan het losse vet, dat op het altaar werd verbrand. Wel genieten zij van het doorregen vet in het vleesch. Zij proeven dus iets van Gods deel. Jezus is het goddelijk danken vredeoffer.
Hij is onze vrede. Hoe groot, onuitsprekelijk groot, is het genot Gods in de stichting van dien vrede. Vóór Gods kinderen eten heeft de Heere zelf Zijn deel genoten. Deze gedachte geeft toon, kracht, zalving en verhevenheid aan de aanbidding en gemeenschap. Hij wijst de Zijnen eene plaats toe aan Zijn eigene tafel. W a a r kan men zóó Gods kinderen bijeen zien en wanneer bereiken zij die hoogte in de gemeenschap der heiligen? Hoe armelijk is het geestelijke leven. Hoe weinig diepgang heeft het levensschip, omdat het goed geweten ontbreekt. De bewustheid der verzoening met God. Dan toch krijgt het schip een vaste vaart op de zee, de onrustige en eindeloos deinende levenszee. Dan wordt het evenwicht niet verloren, wanneer een zwaar schip voorbijvaart, maar houden wij vasten koers naar de haven der eeuwigheid en bij storm en onweer worden de ankers uitgeworpen in den vasten bodem van Gods eeuwig welbehagen en onveranderlijke trouw.
Zoo mogen dan Gods kinderen, rustend op den grondslag van het bondsbloed, feest vieren in blijde stemming des harten om al het heil en den rijken zegen, dien de Heere schonk. Dezelfde Jezus, die het voorwerp van de vermakingen des hemels is, is de bron van vreugde en kracht en troost voor het hart van Sion. Onze gemeenschap met elkander is in de tegenwoordigheid Gods. Ik ben dood geweest en zie Ik leef tot in alle eeuwigheid. Vrees niet. Ik ben de Eerste en Ik ben de Laatste. Gezegend feest, zalige maaltijd.

Komt, laat ons samen Isrels Heer',
Den rotssteen van ons heil, met eer
Met godgewijden zang ontmoeten.
Laat ons Zijn gunstrijk aangezicht
Met een verheven lofgedicht
En blijde psalmen juichend groeten.
Een feest dient toch niet alleen tot voeding, maar is ook bestemd om vroolijk te zijn. Het lijkt vaak of het volk des Heeren van onzen dag is als de oudste zoon uit de gelijkenis, die klaagde: ik heb nooit een bokje gehad om met mijne vrienden vroolijk te zijn. Het is te vreezen, dat men inderdaad den weg van een verloren zoon tot den vader niet heeft bewandeld, althans niet ,,thuis" is gekomen. Dan toch wordt een feest aangericht en is er innige vroolijkheid. Hij is gekomen, opdat zij het leven en overvloed hebben. Het licht is voor den rechtvaardige gezaaid en vroolijkheid voor alle oprechten van hart. Het is een kwelling der ziel zóó neergebogen en somber te zijn. Dat past toch een Koningskind niet? Neen, dat past een Koningskind niet en toch is het telkens het geval, wanneer de Heere zich verbergt of zijn hart is afgetrokken, de zorgen hem te zwaar worden, om niet meer te noemen. Maar dat is geen zaak om zich op te beroemen, doch om zich over te verootmoedigen. Verblijd u, wederom zeg ik u verblijd u, maant de apostel. De blijdschap, die hun vermaakt is in een zoutverbond en zijn grondslag heeft in den vrede met God, die rust in het bloed van den verbondsmiddelaar, kan niemand wegnemen. Althans wat het wezen en den wortel aangaat. Maar deze wortel moet vrucht dragen in dadelijke blijdschap des harten. Aan het feest is vreugde, en klinkt Gods lof op uit het stof. Ja, ik vinde tot Zijn lof gedurig ruimer stof.
De lof is betamelijk, maar dan moet er de maaltijd zijn. Zucht ge wellicht: o mijn ziel, wat buigt gij u neder, wat zijt gij onrustig in mij? Hoop op God, want gij zult Hem nog loven; Hij is toch de menigvuldige verlossing uws aangezichts en uw God.
Hebt gij zorgen? Werp al uwe bekommernissen op den Heere, want Hij zorgt voor u. Zingt vroolijk, gij rechtvaardigen, en verblijdt u steeds in God, alle gij oprechten van hart. Zalig feest vieren met de broederen en dan... aan des Heeren tafel bij het Heiligdom. Hier wordt de rust geschonken, hier wordt het vette van Uw Huis gesmaakt. Ja, nu gaan wij zingen:
Daar woont Hij zelf, daar wordt Zijn heil verkregen
Waar liefde woont, gebiedt de Heere den zegen.
En t leven tot in eeuwigheid.
Voor eeuwig gered en dan zitten kniezen...? Schandelijk toch! Zalige beleving het verkwikkende van Gods eigen vreugde te smaken in hetgeen Hij heeft gewrocht.

Hoelang mag het vleesch worden gegeten?
Gij zegt: maar moet dat nu ook nog worden geregeld? Het is toch wel gezouten vleesch, het bederft niet zoo spoedig. Ja, dat gaat misschien wel met het vleesch, maar dan moet ge het toch niet telkens op tafel brengen, maar in het zout laten, want anders droogt het in ieder geval uit. In de genade echter gaat dit in het geheel niet. Geconserveerde genade is vleeschelijke vroomheid. Genade moet altijd versch zijn; dat wil zeggen: leven door den Geest kan alleen Gode welgevallig zijn. Dan alleen worden Zijne deugden geprezen en Zijne weldaden erkend.
Maar het vleesch van het lofoffer zijns dankoffers zal op den dag van deszelfs offerande gegeten worden, daarvan zal men niet tot den morgen overlaten (Lev. 7 : 15).
Dit voorschrift gold ook bij het Paaschoffer en het Paaschlam en gij kent de voorschriften, die golden voor het manna? Het moest versch worden gegeten en wilde men het bewaren dan kwam de worm er in.
De zaak is toch deze. De gemeenschap van den aanbidder mocht niet worden gescheiden van het offer, waarop die gemeenschap was gegrond. Zoolang er geestelijke kracht is dien band te handhaven, is er frischheid en aangenaamheid, doch langer ook niet. W i j moeten ons nabij het offer houden, in den geest onzes gemoeds. De genegenheden onzer ziel en de bevinding onzes harten moeten op het offer zijn gericht. Ziet eens, kinderen des Heeren onder de lezers, gij kunt met Christus in uw overdenking of gesprek beginnen en Hem weldra uit het oog verliezen en bezig zijn met uw bekeering, uw ervaring, of de weldaden, die Hij schonk. Doch het is zonder den Geest van Christus, dat is tevens zonder Christus. Dan vervallen wij in ongerechtigheid der heilige dingen.
Bovendien mogen wij niet vergeten, dat spreken over den maaltijd nog geen eten is. W a t moet dit alles toch waakzaam maken. Want meen niet, dat we hier over gevaren spreken en waarschuwingen die zeer weg liggen. Neen, helaas, liggen ze vlak voor de deur. En het kan moeilijk ontkent, dat in onze dorre dagen veler zwijgen nog beter is dan hun geesteloos spreken en eindeloos herhalen van hetgeen vroeger is geschied, maar waar geen kracht meer in is, omdat het niet wordt genoten in de tegenwoordigheid van Christus, het offer des vredes en der dankbaarheid.
Meen ook niet, dat de Heere het zonder al uw praten niet stellen kan. Ga nooit boven de kracht, die de Geest verleent. Vraag u af: is Christus in het hart, terwijl ik spreek. De Geest toch maakt, dat wij ons rechtstreeks met Christus bezig houden.
W i e mij wil opdringen, dat Hij moet spreken en dan God verheerlijkt, terwijl het zoo klaar is als de dag, dat Christus er niet in is noch de bediening van den Geest, moge weten, dat onze dienst in het Heiligdom en het eten van ons priesterdeel ons te zeer bekend heeft gemaakt met de kracht van het bloed en den waren aard der gemeenschap met God, dan dat wij ons laten misleiden.
Dit bevalt de praters met weinig zelfkennis wel niet, maar het gaat ons nu eenmaal om den Heere. Men heeft een aangename avond; mooi bij elkander gezeten, zegt men elders, maar God was er niet in. Voor afleiding heeft men een versje gezongen en men loog: ik kreeg een versje, dat gaf ik op te zingen. Wanneer wij deze dingen zeggen doen wij dit alleen ter waarschuwing en om de eere van des Heeren naam. De heiligheden des Heeren zijn ons zeer heilig geworden. Let maar op de voorschriften des Heeren in den dienst der schaduwen.
Ook dit moeten wij leeren: geen tien woorden te willen zeggen als de Geest er maar vijf verleent. Anders eten wij van het offervleesch buiten den tijd en de plaats, die de Heere heeft verordend. En in plaats van aangenaam te zijn, wordt het een afgrijselijk ding. Bij onzen godsdienst wil de Heere ons zien vol van Christus. Dan is het feest, dan ook alleen. Godskennis en zelfkennis zijn hiervoor zoo noodzakelijk. Niemand meene aan deze waarschuwing te mogen voorbij gaan.

En zoo het slachtoffer zijner offerande een gelofte of vrijwillig offer is, dat zal ten dage als hij zijn offer offeren zal, gegeten worden, en het overgeblevene daarvan zal ook des anderen daags gegeten worden.
Het blijkt ons dus, dat van het gelofte- en vrijwillig offer ook nog op den dag na de slachting van het offervleesch mocht worden gegeten. Het eerste, het lofoffer, was het dankoffer, waarin het diepste wezen van dit offer uitkwam. Daarom moest de gemeenschap in den maaltijd allernauwst verbonden zijn met het offer.
Hoe dieper de levenservaring was, die wij doormaakten in Christus, hoe dichter ook het spreken erover moet verbonden blijven met diezelfde vereeniging in den persoon van Christus. Bij gelofte- en vrijwillig offer was de spanning niet zoo groot; het allerintiemste trad niet zoo op den voorgrond en daarom mocht de maaltijd worden gerekt tot den volgenden dag. Machtige daden van Gods ontferming worden doorleefd in een oogenblik en laten wel een diepen vrede na, maar de dadelijke gemeenschap blijft verbonden aan de tegenwoordigheid van Christus. Een volle beek van wellust maakt hier elk in liefde dronken. Doch, al was dan verborgen omgang niet zoo diep bij de laatste twee offers, toch moet ook dan de band met het offer worden bewaard en mag het vleesch niet langer dan den volgenden dag worden gegeten. Zoo blijkt ons dus, dat de geestelijke aanbidding en genieting — wilt ge nabetrachting — steeds met het offer van Christus in rapport moet staan.
Met nadruk moet dit al Gods kinderen op het hart worden gebonden. Velen ook praten van genieting en als ge een onderzoek instelt wat zij dan genoten hebben... dan... is Christus er niet in geweest, en daarom is hun nabetrachting nog lediger dan hun eigenlijk feest! Het offer, Christus en dien gekruist!
Zalig, als ons leven met Christus verborgen is in God. Wat zal ik spreken als Hij er niet is? Mijn Liefste, wees Gij telkens als een ree of welp der herten op de bergen van Bether, de bergen der scheiding, totdat de dag aankomt waarop de schaduwen vlieden. De eeuwige dag, waar volle gemeenschap met Hem, die de stad Gods verlicht, zal worden gesmaakt, terwijl de heerlijkheid Gods in en op hen wezen zal. Dan is het eeuwige feest aangebroken, het Avondmaal van de bruiloft des Lams.

Wat nog van het vleesch des slachtoffers overgebleven is, zal op den derden dag met vuur verbrand worden.
Waarom moet het worden opgeruimd? Omdat het onrein is geworden en niet langer mag worden bewaard. Maar omdat het heilig was, mocht het niet worden begraven, maar verbrand, buiten het leger in eene reine plaats. Zoo moest Israël leeren zien op het offer en verontreiniging vlieden om ontheiliging van het heilige vleesch te voorkomen.
Want zoo eenigszins van dat vleesch zijns dankoffers op den derden dag gegeten wordt, die dat geofferd heeft, zal niet aangenaam zijn, het zal hem niet toegerekend worden, het zal een afgrijselijk ding zijn; en de ziel die daarvan eet, zal hare ongerechtigheid dragen. (Lev. 7 : 18).
De derde dag nadat tweemaal de zon is ondergegaan en aan de kim verrezen, moet ons wijzen op den grooten afstand tusschen het slachten en het eten des offers. Ach, bij menigeen is de tusschenruimte van ontmoeten van Christus en van Hem spreken of de weldaden opsommen, of de bekeering vertellen veel grooter dan drie dagen. Ongewarmde kost wordt opgediend; gramaphoonplaten zijn het geworden, die nu ten ge'hoore worden gebracht. Neen, zoo is het niet eens, want een gramaphoonplaat geeft het geluid weer van de opname. En juist die zielestemming. dat leven ontbreekt als er verwijdering van het offer komt. Lezer, hebt gij uw ganschen godsdienst wellicht nog buiten Jezus? Niet weinigen zeggen te genieten, een maaltijd te hebben gehad en... het Lam was totaal niet op tafel. De apostel vermaant niet vergeefs, dat Gods kinderen gelijk zij Christus Jezus hebben aangenomen, zij alzóó in Hem zullen wandelen. De Geest zij de kracht onzer Godsvereering en Jezus het offer. Laat uw mond niet spreken boven uw hart en uw mond zij in uw hart verklaard. Hoeveel waakzaamheid is hier noodig. De aanvang van het euvel is dikwijls moeilijk aan te geven. Het komt langzamerhand en wordt dan helaas tot gewoonte. Gelukkig, wie aanstonds schrikt wanneer Immanuël wijkt. En in plaats van tot de menschen door te praten is het beter tot den Heere te vluchten om nieuwe gemeenschap.

Als wij daarop letten, eten wij geen uitgedroogd noch bedorven vleesch. Want: hij zal niet aangenaam zijn; het zal hem niet toegerekend worden, dat wil zeggen als Gode welgevallig. Het strekt hem niet ten bewijze van zijn christenzijn. Hij behaagt er den Heere niet in. Ja, het zal een afgrijselijk ding zijn. En nog erger: de ziel zal hare ongerechtigheid dragen.
Nog één vraag. Hoe komt het toch, dat 'het dankoffer tweemaal voorkomt, in Leviticus 3 en 7? Dat is zóó, in Levicitus 3 is het ontvouwd naar de zijde Gods in de reeks der offeranden, na brand- en spijsoffer. In hoofdstuk 7 wordt vooral naar voren gebracht de beteekenis, die het dankoffer heeft voor den offeraar. Doch, dat kan niet geheel worden belicht voordat zond- en schuldoffer zijn gebracht, vandaar, dat eerst de reeks wordt voltooid, alvorens de beteekenis voor den offeraar volledig wordt ontvouwd. Naar de zijde des Heeren komt het dankoffer op de derde plaats.
Wanneer nu onze harten zich in dankzegging opheffen, wegens deze of gene genade, zoo geschiede dit door de kracht van den naam en het offer van Christus.
Gaat onze ziel uit tot vrijwillige aanbidding, het geschiede in de kracht des Heiligen Geestes. De Vader zij voorwerp, de Zoon grond en de Geest de kracht onzer Gods-vereering. Zoo alleen kan er Godverheerlijkend leven zijn.
Hiermede hebben wij ook het dankoffer overzien. Wanneer wij aan onzen geest laten voorbijgaan de onderdeelen, worden wij getroffen door den grooten rijkdom der gegevens, die moesten worden verwerkt. Lezer, kent gij nu Christus als dankoffer en hebt gij dezen Christus zoo Gode mogen brengen? In vereeniging met Hem Gode aangenaam?
Alleen dan zult gij dezen feestmaaltijd kennen en getuigen: Zijne goedertierenheid is beter dan het leven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 augustus 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het Dankoffer III.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 augustus 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's