Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den Woorde Gods XX.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Woorde Gods XX.

6e serie. Uit het ongeschreven Woord.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 9:12, 13a. En God zeide: Dit is het teeken des verbonds, dat Ik geef tusschen Mij en tusschen ulieden en tusschen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten, Mijnen boog heb Ik gegeven in de wolken, die zal zijn tot een teeken des verbonds tusschen Mij en tusschen de aarde.

De Heere openbaart zich hier in Zijne wondere goedertierenheid, want Hij legt aan de menschelijke goddeloosheid teugels aan door eene rechtsorde te verordenen, waardoor het leven wordt beschermd en veiligheid aan de menschelijke samenleving bereid. Daarna ontsluit Hij voor Noach en de zijnen een toekomst, waarin rijke vermenigvuldiging hunner geslachten wordt voorgesteld onder Zijnen zegen. En eindelijk laat Hij nu nog het licht hun opgaan over de geschiedenis der aarde, zoodat zij zonder vreeze voor een nieuwen vloed andermaal de aarde mogen bewonen en genieten van al hetgeen zij bieden kan. Zooals Hij de goddeloosheid en de uitgieting der ongerechtigheid kluistert door het recht, zoo worden de wateren des hemels en der afgronden door Gods wil besloten binnen de dijken Zijner goddelijke Voorzienigheid. En aan Noach wordt het geopenbaard, opdat de nieuwe menschheid het zal weten, hoe de Heere ondanks haren val, ondanks het feit, dat zij ook na den zondvloed met al het gedichtsel haars harten te allen tijde alleenlijk boos zou zijn, haar toch in het geheng Zijner lankmoedigheid zou dragen, opdat Zijn Koninkrijk komen zou. En dit alles bevestigt God met een verbond, dat zich uitstrekt over alle komende geslachten. God belooft het, hoewel de mensch niets daartegenover stellen kan, hoewel het hem ook niet wordt gevraagd. God belooft in een natuurverbond den mensch de bestaans- en levensvoorwaarden. En Hij openbaart het, hoe dit natuurverbond, opdat het den mensch ten goede zal kunnen komen, zich over alle vleesch, over al wat leeft op de aarde, ja, over de aarde zelve zal uitstrekken. De komende geslachten mogen verzekerd zijn van Gods trouw in Zijne belofte, dat niet andermaal plotseling een vloed over de gansche aarde komen en de menschheid, ofschoon zij door hare goddeloosheid niet beter was dan de eerste wereld, toch niet meer zou worden verdelgd.
En opdat de komende geslachten dit nu met zekerheid zullen weten, zegt God: ,,Dit is het teeken des verbonds, dat Ik geef tusschen Mij en tusschen ulieden en tusschen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten." God geeft een verbondsteeken. Hij weet wat van Zijn maaksel te wachten zij, dat wij menschen kleven aan het stof, aanzien wat voor oogen is. De woorden en de gedachten gaan licht aan ons voorbij. De geestelijke dingen beklijven vaak niet. Indien het wel met ons ware, zouden wij aan Gods Woord genoeg hebben, op dat Woord leven en er uit leven ook dan als soms onze stemmingen wisselden, onze levensomstandigheden veranderden. Indien het wel met ons was, indien wij een geloof hadden als een mosterdzaad. Ja, indien maar dit feit ontbreekt ons. En ons leven leert het, hoe de woorden Gods aan onze ooren voorbijgaan, zelfs dan als er wat aan de zondaarsziel door Gods genade is gebeurd. Maar dat weet God. Hij kent ons, proeft onze nieren en Hij weet, hoe de twijfel en het ongeloof hun vernielend werk doen. En daarom. Hij laat het niet bij een woord, bij eene belofte, maar komt te gemoet aan de behoeften van het ongeloovig hart des zondaars. Hij buigt Zich neder tot de nooden onzer stoffelijkheid en Hij laat het niet bij Zijne toezegging, maar zegt tot Noach en zijne zonen: „Dit is het teeken des verbonds." Hij wil Zijne belofte bevestigen, geeft haar als een koninklijk geschrift, dat met het goddelijk zegel wordt voorzien, opdat de waarheid en de zekerheid nimmer zal worden betwijfeld, omdat het teeken in zijne stoffelijkheid de zintuigelijke zekerheid telkens opnieuw voor het menschelijk zinnen-leven brengen zal.
God geeft het verbond en met dat verbond, hoe eenzijdig, hoe volstrekt souverein ook van Godswege opgericht, ook bovendien het teeken. Nimmer moet de mensch daaraan twijfelen, dat de aarde, die des Heeren is. hem nu ook met goddelijke zekerheid wordt gewaarborgd als veilige woonstede der toekomende geslachten. Het blijkt uit deze inzetting van een teeken, dat ook zelfs bij een zoo eenzijdig, van God uitgaand natuurverbond het teeken behoort, dat voor den mensch in zoover een sacramenteel karakter draagt, als hem daardoor op eene buitengewone stoffelijk bepaalde wijze de toezegging Gods wordt verzegeld. Het van de zijde des menschen tegenover Gods belofte staande geloof, waarmede hij de weldaad ontvangt, verkrijgt alzoo eene versterking, die allen twijfel wegneemt. Er wordt van den mensch in dit geval niets geëischt. God verzekert alleen, zelfs het geloof in deze belofte wordt niet van Noach geëischt, evenmin als van de vogels, het vee of het gedierte der aarde. Deze kunnen er zelfs niets van weten. Wetenschap van deze door God geopenbaarde belofte kunnen alleen de menschen hebben, ook al strekt de toezegging zich veel verder uit. Den mensch alleen kan deze toezegging openbaar worden, want hij alleen is naar den beelde Gods geformeerd en heeft alleen het vermogen Gods openbaring te ontvangen. En hij ontvangt haar als hoofd der schepping, als aller vertegenwoordiger, dus in aller plaats. En als zoodanig richt God dus het verbond met die schepselen van lager orde op, als deze in den mensch voor hem verschijnen als hun aller koning, zooals de psalmist zegt van den mensch: ,.Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond. Gij doet hem heerschen over de werken Uwer handen, Gij hebt alles onder Zijne voeten gezet: schapen en ossen, allen die, ook mede de dieren des velds, het gevogelte des hemels en de visschen der zee, hetgeen de paden der zeeën doorwandelt."
Zoo sluit God dus het verbond met de natuur en openbaart het voor het menschelijk bewustzijn, opdat deze in zijn levensstrijd, in de gansche geschiedenis der toekomst daaruit het gevoel van zekerheid en veiligheid zal deelachtig worden, dat hem in staat stelt de cultuurtaak te volbrengen, die hem krachtens schepping opgelegd is. En daar die mensch der zonde onderworpen is, dus ook voor het ongeloof bloot staat en bij alle natuurverschijnselen de kans zou loopen, dat hij, ondanks Gods belofte en het uitdrukkelijk hem toegezegde in het verbond, nochtans tot vreeze en twijfel zou kunnen vervallen, komt de Heere nu nog bovendien met het teeken des verbonds, opdat van Gods zijde alles gedaan zou zijn. dat aan den mensch den zegen der belofte tot een zegen maken kan.
Met nadruk herhaalt ook de Heere: „Ik geef dit teeken des verbonds." Hij geeft het, stelt het in, zet het als een teeken. Niet de mensch doet daaraan iets af of toe. God zegt: Ik geef het. Het gaat van Hem uit. Het is niet verdiend, niet gevraagd. De mensch toch kent zijn eigen nooden niet. Maar God kent ze wel, komt aan zijne behoeften te gemoet geheel vrijmachtig, opdat wanneer de mensch in de toekomsf vooi groote catastrophen der natuur gesteld, uit kracht zijner zonde wederom zou vreezen voor algeheele verdelging der aarde, dit bondsteeken hem een onderpand zal zijn om niet te twijfelen aan de toezegging Gods. Dat teeken geeft God, zooals Hij zegt: tusschen Mij en tusschen ulieden. Allereerst tusschen Hem en den mensch. God verbindt Zich en geeft als onderpand voor deze uit vrijmachtig welbehagen op Zich genomen verplichting door het bondsteeken. Hij stelt het als een objectief gegeven, opdat de mensch zal weten, dat Hij op Gods belofte rekenen kan. Maar God breidt die Bondsverplichting ook uit „tot alle levende ziel", die met de Noachieten zijn op de aarde, ook al hebben zij daarvan geene wetenschap. De gansche aarde, met al wat daarin is, wordt alzoo in dat verbond opgenomen, waarvan God de inzetter en ook de eenige waarborg is, zonder dat daarvoor van de zijde van het schepsel iets wordt gevergd.
En dit verbond met het teeken, dat het bevestigt, zal zich de menschheidsgeschiedenis door uitstrekken „tot eeuwige geslachten". Daaruit kan niet worden besloten, dat aan de menschheidsgeschiedenis geen einde komen zou, noch ook dat de aarde niet tot haren ondergang is bestemd. Het woord, dat met „eeuwig" hier wordt overgezet, is een woord, dat de bedoeling heeft den verborgen, onbekenden tijd te noemen. De zin is dus niet het eeuwige, zooals dit in het eeuwig leven wordt bedoeld, ook niet een eindeloos tijdsbestek, welks duur niet zal ophouden, maar de geschiedenis, zooals zij zich voor Noach en de zijnen in hare onbekende ondoorzichtigheid uitstrekt. Zoo wordt dus het uitzicht geopend voor de menschheid, dat zij eeuwen lang mag vertrouwen op de vastheid der door God zeiven gezette en gewaarborgde orde der natuur, die nimmermeer eene omkeering brengen zal, die door watervloed wordt voltrokken. De Heere heeft van deze thans bestaande aarde gezegd: „Want ziet, Ik schep nieuwe hemelen en eene nieuwe aarde en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden en zullen in het hart niet opkomen." Die scheppende daad voltrekt Hij door het historisch proces heen en alzoo voert Hij den kosmos in zijn geheel en met name den mensch naar zijne eindbestemming, waarin de heerlijkheid Zijner werken zal uitstralen. Maar van den zondvloed af ligt voor de menschheid de verbondsbelofte Gods, dat niet andermaal een zondvloed zal komen. Aan die belofte Gods kan niet meer worden afgedaan, ook niet door de gruwelen der zonde, die de menschheid bedrijft, want God heeft haar gegeven, de sluiting van Zijn natuurverbond ons geopenbaard en gewaarborgd, opdat wij zouden weten, dat niet door watervloeden. maar bij de wederkomst des Heeren, onder de ontbinding van de krachten des hemels, die tot dien oogenblik worden ingebonden, een nieuwe hemel zal worden geboren en eene nieuwe aarde zal opkomen. Doch in die opkomst van den nieuwen hemel en de geboorte der nieuwe aarde zijn ook gegeven de barensweeën van Gods oordeel over den gruwel onzer zonde. Tot dien jongsten dag worden de dingen in stand gehouden en openbaart alzoo de Heere Zijne wondere lankmoedigheid., opdat al Gods volk tot bekeering zal worden geleid. Indien de laatste van Gods kinderen zal zijn ingebracht, zal met dien laatste ook het einde daar zijn. Dan is er het einde van de belofte in dit natuurverbond der menschheid gegeven ..tot eeuwige geslachten". Want deze, hoewel onafzienbaar, toen God Zijn verbond inzette en aan Noach openbaarde, onafzienbaar na zoovele eeuwen ook nog voor ons, want wij zien ook wat de tijden betreft als door eene duistere rede, hebben toch een einde. De dag des oordeels komt en der verderving der goddelooze menschen. Of zij het willen weten of verwerpen, de dag komt. Al is het waar, dat één dag bij den Heere is als duizend jaren en duizend jaren als één dag. de Heere vertraagt de belofte niet, maar Hij is lankmoedig over ons, niet willende, dat eenigen verloren gaan, maar dat zij allen tot bekeering komen. Doch de dag des oordeels komt als een dief in den nacht. En de Heere heeft het ons verkondigd, opdat wij Zijne stemme hooren zouden, ons niet zullen verharden, maar ons zullen haasten en spoeden om onzes levens wil. Daarom, heden, indien gij Zijne stemme hoort, verhardt u niet, maar laat u leiden.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's

Van den Woorde Gods XX.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 4 september 1937

Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's