Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kuyper herdenking

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kuyper herdenking

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En waarom hebt gij, die Kuyper zoo goed hebt gekend, geen artikel aan hem gewijd in het G e r e f. W e e k b l a d?' Zoo vroeg mij een vriend. „Ja", heb ik geantwoord, „het is waar, vele avonden heb ik op zijn studeerkamer doorgebracht, veel van hem geleerd en nog ben ik dankbaar, dat ik het voorrecht heb genoten hem van naderbij te hebben gekend. Nooit heeft iemand dieper indruk op mij gemaakt, want in alle omstandigheden, in de donkerste uren, zoowel als aan zijn tafel, verscheen hij voor mijn bewustzijn als de man, in wien eene wondere genialiteit zich openbaarde. Ik heb hem gezien in dagen van pijnlijken nood en zijn geweldige geestkracht bewonderd, en ik heb heb ook gezien aan de tafel, als hij iets aardigs vertelde. En onder dat al blonk zijn genie in de wijze, waarop hij de wereld waardeerde en zag.
Toch beteekent dit niet, dat ik critiekloos tegenover hem stond. Reeds daarom niet, omdat ik het Calvinisme niet door Kuyper, maar in het moderne Leiden had leeren kennen. Hij wist wel, dat ik niet in engeren zin zijn leerling was.
Maar inderdaad, ik heb hem bewonderd, ook dan als hij „een trommelslag was voor elks ooren", ook dan, als er grond was voor een critiek, die mannen als Woltjer en Bavinck van hem vervreemdde.
Ik bleef hem trouw, ook in de ure ,,op zijn eenzame post", toen hij schier van allen verlaten, in eene spanning tegenover mij stond en uitriep: „Zij willen mij dood hebben, zij willen mij dood hebben!" Ook toen bewonderde ik hem, niet alleen om zijne geestkracht, maar ook omdat tegenover hen, die de aanleiding waren tot zijne benauwenis, hem in zulk een oogenblik eene noblesse bijbleef, die ik niet als alledaagsch beschouwen kon."
„Ja", zeide mijn vriend, ,,ik weet het, maar zeg mij nu, waarom hebt gij geen artikel geschreven, toen alle bladen over hem schreven?" „Och", zeide ik, „gij weet, ik houd niet van kale drukte, die de leegheid bedekt. Ik wilde eerst eens rustig aanzien, hoe dit geslacht van „eenheid door democratie", van liberalistisch neo-Calvinisme Kuyper kent en waardeert. Maar", zoo voegde ik er aan toe, „ik heb Kuyper op mijne wijze herdacht onder het rumoer dezer herdenking, waarover Kuyper, als hij nog onder ons ware, zich niet slechts verbaasd, soms ook wel geërgerd zou hebben. Ik geloof, dat hij een groot gedeelte dezer herdenking beneden zijne waardigheid zou hebben geacht, ook al zou er wel een en ander in zijn, dat hem, gevoelig als hij was, zou hebben gestreeld. Kuyper hield er wel van gevierd te worden en hij toetste wat er bij zulke gelegenheid ten tooneele werd gevoerd. Ik ben er zeker van, als hij de drie tonnen gouds had gezien, hij zou verstomd hebben gestaan van ontroering, want zij hebben hem zijn heele leven lang laten worstelen en strijden. Maar de finantiën vloeiden traag, zóó traag, dat de armoede der beweging oorzaak is geweest van enkele bladzijden uit zijn levensboek, die hij minder gaarne las. Ja, als hij deze tonnen gouds had gezien, dan zou hij, geheel menschelijk, niet waar, geglunderd hebben bij dit succes. Toch kon het zijn, dat onder dat alles er ook nog een wolk gegleden was over zijn bronzen gelaat met het oog op eene beweging, die in de breedte zoo ver uitgegroeid is boven haar innerlijke kracht. Kuyper was heel anders dan wat de hedendaagsche „Kuypertjes" te aanschouwen geven. Hij was te goed kenner der historie, om niet te begrijpen, dat zonder diepgang eene Calvinistische beweging als een verloopend getij is. Onder alles hield hij vast aan zijne beginselen. Hij was geheel anders dan zijn navolgers blijken te zijn. Nepotisme en eigenbelang waren verre van hem. Voor de zijnen, voor zijne vrienden, deed hij niets, voor zijne vijanden echter veel, opdat zij zijne vrienden zouden worden. En als hij dit alles gezien had, was het mogelijk geweest, dat hij op zijn studeerkamer tegen mij gezegd zou hebben: „Is het ook tot een prijs, dien ik niet wilde betalen, dat al dit schoons verworven werd?"
Zoo sprak ik tot mijn vriend. En hij zeide: „Drie tonnen gouds! Het is toch een prachtig resultaat!" „Zeker", antwoordde ik, „drie tonnen gouds zijn een geloofsstuk. Luister eens", zeide ik, „Kuyper wist, dat ik in vele dingen niet met hem overeenstemde, theologisch niet en met name ook wijsgeerig niet. Ik heb hem eens gevraagd, dat hij zijne ken-leer zou ontwikkelen, opdat wij zouden kunnen weten, op welk fundament zijne wetenschapsleer rustte en dus zijne heele Universiteit. Hij wist, dat ik critisch stond tegenover zijne naïeve beschouwingen, die, hoe geniaal misschien op zichzelve, toch voor de moderne exacte wetenschap absoluut onbruikbaar moesten zijn. Ik heb ook nooit dat streven willen steunen, overtuigd als ik ben van de teleurstelling, waartoe het moet leiden en reeds geleid heeft."
„Maar die drie tonnen gouds dan", zei mijn vriend, „die zijn toch als drie machtige geloofsstukken, die spreken van wat er in het volk leeft!" „Ach ja, ik zal het niet ontkennen", zeide ik, „maar hebt gij wel gelezen, dat de Heere tot Mozes zeide: Ga heen, klim af! want uw volk, dat gij uit Egypteland opgevoerd hebt, heeft het verdorven. En zij zijn haast afgeweken van den weg. dien Ik hun geboden had!" De geschiedenis is u bekend. Zij hadden gezegd: „Maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan" en toen zeide Aaron: „Wie goud heeft, die rukke het af en geve het mij en ik wierp het in het vuur en dit kalf is er uit gekomen." Welnu, mijn waarde vriend, dat gouden kalf was ook een geloofsstuk! Ja, dat was het vast en zeker, Israël heeft er alles van verwacht. En toen kwam er eene groote verwarring onder Israël. Van dat gouden kalf kwam niets terecht. Het werd vergruisd en tot niets. Waarom werd het zoo vergruisd? Omdat het een idool was en dus zonder reëelen grond." „Daaraan heb ik bij die drie tonnen gouds niet gedacht", zei mijn vriend.
Het beste is op het einde te letten en wij leven snel en verwordende beginselen ontwikkelen hunne ontbindende krachten altijd door, allengskens, langzaam, maar zeker. En wie oogen heeft, ziet het komen.
Daarom, ik weet niet, of onder dit rumoerig herdenken Kuyper's voorhoofd zich niet zou hebben gefronst. Maar wat in bijzondere mate mijne aandacht heeft getrokken, dat was de Kuyper, dien zij gehuldigd hebben. Die was een andere dan de echte, de wezenlijke!
Er zijn meerdere Kuyperbeelden. Als bij iedere mensch was er een innerlijke en een uitwendige. De mensch is een mysterie! En hoe grooter, hoe mysterieuser! En Kuyper was geniaal als kunstenaar, als denker, als politicus, als schrijver, ja, op elk gebied, waarop hij is verschenen, een ster van eerste grootte. Daarom is hij ook zulk een groot mysterie. Ik heb er dikwijls aan gedacht, hoe de leermeester mijner jeugd, later mijn ambtgenoot, Prof. Daubanton, in de dagen der doleantie mij vertelde, hoe hij Kuyper had ontmoet en tot hem gezegd had: „Gij zijt voor mij de jnan met het vraagteeken op den rug." Toen ik nu juist 34 jaren geleden zelve met hem in aanraking kwam, dacht ik aan dat vraagteeken, want dat bleek mij het groote mysterie dezes mans. En als ik later op zijn studeerkamer onder den indruk zijner persoonlijkheid kwam, dan was hij mij wederom een mysterie.
Kuyper was drager van vele Kuyperbeelden. Soms verscheen hij mij als de man van het tooneel. Achter de schermen zag ik hem als den Calvinistischen denker, als den politicus, die met de vragen worstelde, als den kunstenaar, die componeerde, want zijne visie was als eene compositie, waarin flonkerde van zijn genie. Dat was het schoone, het pakkende, het meeslepende, maar ook het gevaarlijke, omdat zulke scheppingen niet steeds critisch wetenschappelijk gegrond zijn. Dat wreekt zich tot nu toe.
Doch hij was ook de sierlijke speler op het tooneel, als hij verscheen, waar het Calvinistisch voelende volk hem niet zou verwachten en niet wilde zien, als hij schitterde — want hij kon schitteren — in kringen der wereld, der groote wereld. Dan droeg hij een ander beeld, niet gezocht, niet gemaakt, doch daar voelde hij zich als een aristocraat. Er werd en wordt geboomd over zijne democratie, doch in den grond was hij een aristocraat, die van het volk het zijne dacht en het gunde, wat des volks was tot in de uitbundigheden van het kermisgejoel toe. Hij sprak dan van volksbehoeften, die men gunnen moest. En zoo was hij ook zelve, het moest hem gegund worden! En ja, dan stonden wij voor de contrasten tusschen die verschillende Kuyperbeelden, voor het mysterie eener ondoorgrondelijke persoonlijkheid.
Doch het lag voor de hand, door dat alles gaf hij vat op zich, wekte hij haat en verachting als geen ander, doch ook liefde en aanhankelijkheid als geen ander. Zulk een Kuyper rafelde de moderne wereldbeschouwingen uiteen, stelde ze voor in hun absoluut antithetisch karakter.
En de kerkelijke en politieke hartstocht wierp zich op al die Kuyperbeelden, waaronder toch maar het ééne Kuypermysterie leefde. Hij was de diepe denker van zijn Calvinisme, soms diep religieus intellectualist, ernstig en tevens kinderlijk ijdel, de geniale Kuyper, de wonderrijke kunstenaar in al deze Kuyper-beelden, wezenlijk ondoorgrondelijk mysterieus.
En wat nu bij deze gedenkfeesten opviel, is de bekrompen eenzijdigheid, waarvan zij blijk gaven. Slechts een buitenste Kuyper lieten zij zien. de wezenlijke Kuyper werd niet ontdekt. Zelfs in een sluier verscheen hij op deze gedenkfeesten niet. Misschien was er dit ook de ware bedoeling niet van. W i e de voorbereiding kende, zag de collecte en de drie tonnen gouds. De groote, de heroieke, geweldige Kuyper, in zijne worstelingen met het leven, zag men niet. Hij kon er misschien ook niet zijn, was er vreemd gebleven aan zichrelven. Er was alleen de Kuyper, aan wien de oppervlakkige wereld zich vergaapt als moment in de reclame, waarin men daar sterker is dan in beginselen.
Het is nog te vroeg voor het ware Kuyperbeeld. Ik zal nu ook eens uit mijne herinnering putten. Jaren geleden, in den oorlogstijd, kreeg ik bezoek van den bekenden Amsterdamschen uitgever ten Have. En hij zei: ,,Dr. Kuyper stuurt mij naar U toe. Hij wil graag, dat U een biographie van hem schrijft, een boek over Kuyper." ,Zoo, zoo", antwoordde ik, „dat zou een levenswerk zijn, dat mij bekoorde, als ik tijd had." Inderdaad, het bekoorde mij. Daarom kwam ik er toe te zeggen: „Als ik dit deed, dan zou ik het alleen streng wetenschapelijk moeten doen om hem ten voeten uit ook geestelijk te teekenen in het leven dezes tijds. En dat zou slechts mogelijk zijn, wanneer hij zijn archief mij open stelt en de vrije hand laat bij mijn onderzoek. Ga dus naar Dr. Kuyper en zeg hem dit." Zoo ging ten Have heen, om een paar weken later terug te keeren. „Wel", zoo vroeg ik, ,,en krijg ik nu den sleutel tot zijn archief?" „Neen", zoo antwoordde hij, „dat wil Dr. Kuyper niet doen, maar hij vraagt nu, of gij niet eene brochure dan maar schrijven wilt." Toen heb ik den Heer ten Have geantwoord: „Zeg aan Dr. Kuyper, dat ik hem zoo hoog stel, dat ik als wetenschappelijk man zijn beeld wil teekenen met al het groote, goede, schoone en ware, waarvan hij drager is in het licht dezes tijds, en dat ik daarom te veel eerbied voor hem heb, om hem in eene vluchtige brochure te schetsen, die niet is op de hoogte, noch op de diepte zijner ware persoonlijkheid." Zoo ging de Heer ten Have heen. En aan dat gesprek dacht ik bij deze Kuyper-hulde, die eene hulde was aan zijne schim, maar aan den werkeiijken Kuyper volkomen is voorbijgegaan.
Eén ding trok mijn aandacht, dat mij aanleiding geeft tot eene aanvulling van wat de Heer Colijn, meen ik, zeide: „Dr. Kuyper heeft niemand tot zijn opvolger aangewezen." Dat is juist. Doch Kuyper heeft wel eens iemand gevraagd, doch die man heeft geweigerd. Wij hebben ons verblijd, dat Colijn deze taak begeerde, zooals het mij leed deed, dat onze wegen zich scheidden. Die scheiding is gegrond in datgene, waarop hij den lof der breede wereld verwierf. De lof der „breedte" is bedenkelijk en van twijfelachtigen aard.
Kuyper zelve zou zeggen op zijn huldefeest: „ik heb u gezegd: het Christelijk beginsel is geen verdikt conservatisme en evenmin een verdund liberalisme". En hij zou bij dit alles vragen: „hebt gij soms van dezen boom gegeten, en zijt gij daarom zoo breed uitgegroeid en wordt gij daarom zoo toegejuicht door de machten, die mij hebben vervloekt?" Ja, dat zou Kuyper zeggen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 november 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Kuyper herdenking

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 6 november 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's