Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De wateren van Mara II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De wateren van Mara II.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Exodus 15 vss. 22—25a. Hierna deed Mozes de Israëlieten voortreizen van de Schelfzee af, en zij trokken uit tot in de woestijn Sur, en zij gingen drie dagen in de woestijn, en vonden geen water. Toen kwamen zij te Mara; doch zij konden het water van Mara niet drinken, want het was bitter: daarom werd deszelfs naam genoemd Mara. Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: Wat zullen wij drinken? Hij dan riep tot den Heere en de Heere wees hem een hout, dat wierp hij in dat water: toen werd het water zoet.

Zoo liep de weg der bevrijde kinderen Israëls geheel anders dan zij hadden verwacht en zeker ook hadden gehoopt. Wel anders, zeer zeker, dan naar hunne berekening, maar daarom niet verkeerd.
,,Heilig zijn, o God, Uw wegen,
Niemand spreek' Uw hoogheid tegen."
Ze dachten getroeteld te worden op den schoot der voorzienigheid en nu schijnt het wel, dat de Heere van alles hen gaat berooven. Hier is nu een richtlijn van Gods handelen. Op grond van het Woord is zeker, dat, na rijke genadeervaring, na groote uitreddingen, Mara ons wacht.
Dit is een vaste wet des Koninkrijks. Toch is Mara geen verlies. Allerminst, want Mara brengt groote winst voor Isrels volk.
Ze werden onderzocht door den Heere wat in hun hart was. Z e zijn nu niet langer slaven in Egypte. De Roode Zee scheidt hen van het grondgebied van Farao. Toch blijkt het, dat 't oude zondekwaad nog woont in het hart. Toen Mozes kwam om hen te verlossen, murmureerden zij, dat juist nu hun lasten waren verzwaard. En thans, gered van Farao's haat, schijnt het, dat God zelf hen ten ondergang doemt. Het geloof heeft examinatie noodig. Hier is rechtstreeks des Heeren proef. Hoe noodzakelijk telkens weer de bede op te zuchten: Doorgrond en ken mijn hart en beproef mij. Zie of bij mij een schadelijke weg zij en leid mij op den eeuwigen weg. Als de Heere zit om de kinderen van Levi te doorlouteren weet dan, dat het vuur heet is. Maar als het goud in den smeltkroes is, de smelter in de nabijheid is, om te zien of zijn beeld zuiver weerspiegelt. W i j hebben gebeden: beproef mij en ken mijne gedachten. Nu kan de Heere dit gebed verhooren in gansch andere wegen dan wij verwachten. W i j moeten leeren, dat de wildernis inderdaad wildernis is en blijft.
Vergeet ook niet dat, als gij Egypte mocht verlaten, gij wel vernieuwd zijt, maar de wereld volstrekt niet. Gij bemint de heiligheid en de waarheid, maar de wereld \ iracht ze beide. W i j zijn in des vijands land op weg naar Kanaan. Gelukkig, dat schraagt den moed en doet ons getroost voorwaarts gaan langs bezaaide en onbezaaide wegen. Het juk der goddeloozen zal ook niet altoos rusten op het lot der rechtvaardigen. Maar ook rechtstreeksche beproevingen moeten zij doormaken, van den Heere hun beschikt met eigen hand, zonder toedoen van menschen of van satan. Ach, gewen u aan Hem en heb vrede. W i e zal door met zijn Maker te twisten gelukkig wezen! Gewen u aan Hem en heb vrede. Hij zal hen leiden vrij en veilig. De afhankelijkheid van den Heere is zoo zalig en noodzakelijk. W e zijn als het electrische lampje. Breek den stroom af en het licht is gebluscht. W a t wij gisteren ervoeren kan ons vandaag niet baten zonder nieuwe genade. De Heere alleen kan voorzien. Hij laat vaak wachten, opdat Zijn lof opklimme uit het stof. Aanvaard toch uwe menigerlei beproevingen. Ze zijn een stuk uwer opvoeding. Zelfs uit den vloek des vijands zult gij zegen ontvangen. De brandnetel moet u honig opleveren. De wildernis neemt ons „examen" af. Zelfmistrouwen is de groote les, die hier moet worden geleerd om zuiver Godsvertrouwen te leeren oefenen. Ze leeren hier hoe zij zijn gescheiden van Egypte, dat eigen velden bewaterde en eigen tuin onderhield. Zijne wonderen zijn tegen Egypte en voor Israël. Zie, het is toch beter te sterven bij Mara, dan te leven bij den Nijl.
Gelijk de hemel hooger is dan de aarde, alzoo zijn Mijne gedachten hooger dan ulieder gedachten, o huis Israëls. Ge zoudt niet hebben verwacht, dat de Heere hen leidde in de woestijn Sur, evenmin dat Hij hen drie dagen zonder water liet en dan voert aan bittere wateren. Ze kennen bovendien de beproevingen der woestijn niet. Vleesch en bloed kunnen dan ook nooit de wegen Gods kiezen, die voeren naar Kanaan. Maar wel leeren zij, dat de woestijn hun thuis niet kan zijn, noch de erve der rust.
Toen murmureerde het volk tegen Mozes, zeggende: wat zullen wij drinken?
Zoo ontmoeten wij een murmureerend volk bij bittere wateren. Het is onze natuur eigen te morren en te klagen. De Heilige Geest heeft een machtige arbeid te verrichten om onze natuur te onderwerpen aan Gods wil en te doen belijden: De Heere is recht in al Zijn weg en werk. Wij zijn een oproerig geslacht, innerlijk vervreemd van onzen Maker.
Ons woord murmureeren hangt samen met mur, een klanknabootsing. Het heeft echter geen redelijken zin, drukt geen gedachte uit, het is veeleer het gebrom van een beest dan de taal van een mensch. Feitelijk is de zaak deze, dat God niet regeeren mag, maar Zijn schepsel om raad moet vragen. Hoe noodig toch eigen wil te verzaken om het met God eens te raken. Hoe menigmaal klagen ook de Zijnen, als hun wateren eens vollen bekers worden uitgedrukt. Dan keert zich hun hart hiertoe: zou God het weten, zou er wetenschap zijn bij den Allerhoogste? Murmureeren en dan uit den mond van menschen, die beleden den dood te hebben verdiend. Nergens recht of aanspraak op te kunnen doen gelden en dan nü murmureeren! Murmureeren is (zoo teekent de Statenvertaling aan) verkeerde gevoelens omtrent God, Zijn Woord en werken in zijn hart koesteren en met de tong onwaardiglijk daarvan spreken.
De dichter van Psalm 107 werpt een terugblik in de geschiedenis en laat ons dit morren over Gods wegen en gebrek aan vertrouwen op den Heere zien als schrikkelijke zonde. Daarom hoorde de Heere en werd verbolgen, en een vuur werd ontstoken tegen Jacob en toorn ging op tegen Israël, omdat zij in God niet geloofden en op Zijn heil niet vertrouwden.
Weet ge wanneer dit murmureeren reeds aanvangt? Als zij medelijden met zichzelf krijgen. Soms vragen zij ootmoedig: waarom is het dat Gij met mij twist, maar bij murmureering komen de verwijten voor den dag. Ja, wat zijn wij toch verwaten schepselen. Van Paulus lezen wij in zware beproevingen, waar de Heere hem ook rechtstreeks inbracht: Ik heb hierover den Heere dripmaal gebeden en Hij heeft gezegd: Mijne genade is u genoeg en Mijne kracht wordt in zwakheid volbracht.
Er komt bij dit murmureeren nog geveinsdheid ook. Het ging schijnbaar niet tegen den Heere, maar tegen Zijn knecht Mozes. Maar was het dan zijn schuld, dat de Heere dezen weg had gekozen? Hij moest toch zelf ook naar Mara en dan als leider des volks. Zou Mozes ook geen dorst hebben gehad en den toestand met zorg gadegeslagen? Neen, ongeloovig was hij niet, murmureeren deed hij evenmin, want hij hield vast als ziende den Onzienlijke.
Het was overigens goed, dat zij hunne nooden aan Mozes bekend maakten, want hij was toch hun mond bij den Heere.
Opstand en ongeloof gaan hand aan hand. Dit blijkt ook hier bij Mara. Wat zullen wij drinken? Waar blijft nu ook hunne liefde? Ze waren pas gedoopt in de wolk en in de zee. Zij hadden met Mozes gezongen: Hij is mijn God; ik zal Hem een huis bouwen. Hij is mijns vaders God, dies zal ik Hem verheffen.
Wat heeft Israël dikwijls gemurmureerd in de woestijn. In Exodus 16 lezen wij er ook van: En de gansche vergadering van de kinderen Israëls murmureerde tegen Mozes en tegen Aaron in de woestijn.
Dan weer hebben ze geen brood en murmureeren, terwijl zij de vleeschpotten van Egypte roemen. Mozes zal hun vragen: Waarom twist gij met mij? Wat zijn wij, dat gij tegen ons murmureert. De Heere verwijt Zijn volk, dat zij feitelijk tegen Hem murmureeren. En de Kerk van den nieuwen dag is volstrekt niet beter dan onze vaderen waren onder het oude verbond. Hebt gij de scharen en de discipelen niet hooren murmureeren tegen Jezus? Gelukkig, dat de Heere Christus ook voor deze zonde voldoening heeft gegeven en het rantsoen betaald.
Doet alle dingen zonder murmureering, maant de apostel Paulus. O, dat tegenkantende en misnoegd gemoed. Het is zoo bitter jegens God en menschen. Ontevreden met ons lot of staat keeren wij ons tegen Zijn voorzienig bestel. Dan weer stellen wij ons tegen Zijn gebod of onderwijs, zoodat wij Zijne waarheid niet kunnen verdragen of Zijn gebod te hard, of zelfs niet recht vinden. Zoo murmureerde de dienstknecht, die zijn talent in een zweetdoek had weggeborgen: want ik wist, dat gij een hard mensch zijt.
Terwijl de ziel zoo is gesteld, kan men door onvergenoegdheid, zwaarmoedigheid en onmoed zichzelven en anderen kwellen. Al deze zonden wellen op uit de onreine bronnen van eigenliefde, hoogmoed, eerzucht en bederf. Dit murmureeren is eene verloochening van Gods goedheid, wijsheid en vrijmacht. Hoe menigmaal verduistert de mensch Gods Raad met woorden zonder wetenschap. Hoe noodig toch tegen deze verdorven grondbeginselen van ons hart het bloed der verzoening in te roepen en door het geloof ertegen te worstelen.
Wat zal Mozes doen? Hij volgt den eenigen goeden weg, den weg des gebeds. ,,Hij dan riep tot den Heere en de Heere wees hem een hout, dat wierp hij in dat water en toen werd het water zoet."
Zoo staan wij dan tenslotte stil bij het middel der genade. Hier is een bidder voor een murmureerend volk.
Hij dan riep tot den Heere. Heeft Mozes soms ook nog wat anders gedaan? Hen vermaand of bestraft? Wij weten het niet. Er kunnen zich omstandigheden voordoen, dat wij niet tot de menschen kunnen spreken, maar alléén met den Heere onderhandelen. Als angst de zielen afsluit of opstand de harten verbittert, dan stuit ons vermaan af en richten wij niets uit. Gelukkig als de weg tot den troon der genade open bleef en wij anderer nooden daarheen mogen dragen.
Hoe lief blijkt Mozes dat onwaardige volk te hebben en hoe één gevoelde hij zich met hen. Hij was een man, die den Heere Christus voorbeeldde, zóó droeg hij zijn volk op het hart. Een gebed van Mozes, den man Gods, zoo vinden wij hem hier biddende bij Mara. In de heilige rollen staat hij te boek als een bijzonder bidder. Wij lezen daarvan bij den profeet: Maar de Heere zeide tot mij: al stond Mozes en Samuël voor Mijn aangezicht, zoo zoude toch mijne ziel tot dit volk niet wezen.
Hierin overtreft dus de groote voorbidder Jezus onzen Mozes, den man Gods, want nimmer werd Hij afgewezen als Hij zich stelde tusschen God en een schuldig zondaar. Hij kon zeggen: Vader, ik wist, dat Gij Mij altijd hoort. Nooit voegde de Heere Hem toe: drijf ze weg van Mijn aangezicht en laat ze uitgaan.
Mozes, de teere bidder, in grooten nood voor een opstandig volk zonder vertrouwen op dien God, die groote wonderen had verricht, voert hij ons niet op naar den Heere Christus? Luther heeft eens gezegd: Wanneer onze voorraad op is, dan loopt in den regel ook ons geloof op een eind. Helaas, zoo is het maar al te vaak. Maar Mozes houdt den Heere over.
Hij riep tot den HEERE.
Mozes koos den eenig juisten weg en wendde zich in den gebede tot den God des verbonds, die zich dit volk ten eigendom had afgezonderd van alle volken der aarde. Mozes was een vurig bidder en hij stond tusschen den Heere en het schuldige murmureerende volk. Doch hij zou niets hebben vermocht, ware niet de voorbidder Jezus tusschenbeide gekomen.
Kent gij, lezer, dezen Voorbidder? Hebt gij Hem hooren spreken: Vader, ik heb verzoening gevonden. Ik wil niet, dat deze in het verderf nederdale. Dan weer: is deze niet een vuurbrand uit het vuur gerukt? Of wel: Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude. Jezus spreekt niet over de zonden of deugden der Zijnen, maar over eigen bloed en gerechtigheid. De genezing van Mara's bitterheden wordt verkregen op weg naar Jezus als voorbidder. Het gebed, het levende gebed, is kostbaar. In de hemelsche pharmacie, artsenijbereidkunde is het gebed „catholicon", noodzakelijk tot alle dingen. En het gebed, dat den hemel verwint schiet zeker niet te kort op aarde. Bidt zonder ophouden, in hetzelve wakende met dankzegging. Noch menschen noch duivelen zijn bestand tegen het vurige gebed. Ja, zelfs de Heere wordt erdoor overwonnen. Wie zich vorstelijk mag gedragen tegen den Heere zal de zege wegdragen. Daarom moge de Heere over ons uitstorten den Geest der genade en der gebeden. Het gebed is sneller dan een arend en sterker dan een leeuw; vlugger dan een ree, die over afgronden springt. Leere de Heere ons steeds meer, óf bij den aanvang, den pijl des gebeds te leggen op den boog des geloofs en te richten op het wit van Zijn vaderlijk meedogen, om daarop biddend te pleiten. Kom, erfgenaam der smart en beproeving, leg den Rabsaké-brief voor het aangezicht des Heeren! Ken Hem in alle uwe wegen en het ondraagbaar wee zal verdwijnen uit het zoo benepen hart. Niet dat de Heere wordt bewogen door uw gestalte of teederheid, maar door Zijn trouw. Stel Hem die maar voor. Geen krachtiger wapen is er tegen den Heere dan Zijn eigen trouw.
Zie Mozes geknield voor den Heere, biddende om uitkomst voor zijn volk, pleitende op Zijn naam en verbond. De Heere moet voor dat volk zorgen om Zijner waarheid en Zijner goedertierenheid wil. Ik doe het niet om uwentwil, o huis Israëls; het zij u bekend, maar om Mijns heiligen naams wille. Heere, wij begeeren niet anders en zijn beschaamd over Uwe trouw en bedroefd om onze ontrouw.
De redding daagt.
„En de Heere wees hem een hout, dat wierp hij in dat water, toen werd het water zoet."
Het middel was bij de hand. Het moest slechts worden aangewezen en... gebruikt. Dit hout was gegroeid tot een wonder doel. De Heere heeft een remedie voor al de kwalen der Zijnen voordat zij er zijn. Hij heeft alles wel gemaakt ook in de voorzorg. Alles is gereed tusschen hen en den hemel, ja ook in den hemel. De weg is gebaand, de middelen zijn aanwezig. Met zulk een allesvoorziend en vervullend God heeft Israël te doen, dat murmureert bij de bittere wateren van Mara. Wat zullen wij drinken? Mozes liet den klopper des gebeds vallen op de deur der genade en de Heere opende en wees de remedie aan in een hout, dat in het water moest worden geworpen. W a t moeten wij doen om uit dezen nood te geraken? Het gaat ons vaak als een smid, die een groote bos sleutels heeft en de juiste het laatst gebruikt om een slot te openen. Voor iedere beproeving heeft het verbond een belofte. Maar de Heere moet het middel wijzen. W i j zijn niet bij machte onszelf met den Heere en Zijn Woord en beloften te helpen. Neen, gelukkig niet, want dan zouden we slechts onszelf bedriegen.
De lezer begrijpt wel, dat over dit hout heel wat is gezegd en verzonnen. Laten we de soberheid in acht nemen en bovenal op de uitkomst letten, die de Heere er door gaf: het water werd zoet. Er is geen grond om aan te nemen, dat dit hout als zoodanig genezende kracht had. Veeleer moeten wij het zien als een teeken des wonders. Dat wil zeggen, dat de Heere Zijn wondermacht openbaarde en in dat hout een zichtbaar teeken dier macht schonk. De Heere veranderde door een wonder de natuur van dat bittere water. Doch Hij deed het in zulk een weg, dat Mozes ten nutte des volks werkzaam was en een hout gebruikt werd, dat de Heere hem wees.
Het was zeker een vreemd middel, dat de Heere hem opdroeg te bezigen. Hoe kan een hout water, dat zoo bitter is, zoet maken? Neen, het was niet het hout, maar de Heere, die het deed. In het kruis van Christus ligt het tegengif voor alle kwalen en smart van leven en sterven. Wij staan zoo onwennig tegenover het hout des kruises en moeten het telkens weer ontdekken, want anders zien wij het voorbij. Hoe worden deze wateren zoet, die nu zoo bitter zijn? Door het kruis van Christus. Hij klaagde: Mijn God, hoe zwaar, hoe smartelijk valt dit lijden voor mijn gemoed. Juist daarom kan de Heere ons wijzen op het kruis als remedie aller kwalen. De apostel Paulus kon daarom in oprechtheid de wondere belijdenis afleggen: wij hebben een behagen in versmaadheden, in nooden, in gevangenissen.
Het middel was volkomen afdoende, want de wateren werden aanstonds zoet. Zoo neemt het kruis den vloek weg uit alle lijden; moeite en smart worden van karakter veranderd, zoodat wij in het bitter het zoet des Heeren vermengd mogen proeven. In Sions bitterheid is geen goddelijke wraak. Daarbij is elke droppel bitterheid afgewogen door eeuwige liefde. Gelooft gij dat? Gelooft gij dat ook voor uw kruis van heden?
Zouden wij kunnen nalaten te letten op den Man van smarten? Niemand heeft Zijne bitterheden verzoet. Integendeel. zelfs Zijne discipelen mengden gal in Zijn beker, ook in den laatsten nacht Zijns levens. Maar om Sions wil dronk Hij den beker hunner kwalen en daarom groeit dit hout in de woestijn bij de wateren van Mara. Wat zouden zij aan Christus hebben zonder nooden en kwalen? Hoe zou Hij dan hun Voorbidder en Heelmeester zijn? Lezer, kent gij nu het leven der genade? De bitterheden op den weg, die zoet worden door de genade van het kruis? Want zorgen en moeiten heeft ieder mensch, uitreddingen evenzoo. De Heere doet aan alle schepselen wel, maar kent gij het kruis, kent gij de uittocht uit het diensthuis der zonde? Anders toch zal u het kruis geen druiven dragen.
Luther maakt deze opmerking over onzen text: het bitter water is de wet, of de kennis der zonde, de boom des levens is het lieve Evangelie, het Woord van Gods genade, barmhartigheid en goedheid. Wanneer het evangelie het hart aanraakt, waarin de wet treurigheid, schrik en droefheid teweeg brengt, dan smaakt het en daardoor is er zoetheid en lust tot de wet.
Wij laten deze opmerkingen als toepassing van dezen text voor hetgeen ze zijn, al zijn het kostelijke waarheden op zichzelf. Maar zeker is toch, dat Mara een bron van vreugde wordt en wij dankbaar kunnen wezen, dat de Heere zulke wegen met de Zijnen houdt.
Let er maar op, dat uit dezen nood het gebed van Mozes wordt geboren; een wonder wordt gewrocht, de omkeer van bitter in zoet. W i e niet ziek is geweest, kan moeilijk het lijden van een ander verstaan en meeleven. Ervaring is toch de beste leermeester.
Alle bitter, de bitterste alsem moet wijken voor het kruis. Ook de bitterheid des doods wordt door het kruis van Christus weggenomen en wordt een bode des levens en des vredes. Noem mij Mara, zeide Naomi, alles is mij tegen! Maar wat is geschied? Zie haar in den geest met het kind van Ruth en Boaz op haar schoot. Wacht op het eind van 's Heeren wegen. De macht des gebeds wordt ons getoond. Het bewerkte wat geen klagen ooit vermocht. En de Heere genas deze wateren.
Verschillend zijn de middelen, waardoor de Heere de wateren van Mara kan zoet maken. Soms verandert Hij op eenmaal de omstandigheden. Gesteld eens, dat een kind des Heeren wordt onderdrukt. Nu kan de Heere den onderdrukker straffen en uit den weg ruimen. Want het juk der goddeloozen zal niet altoos rusten op het lot der rechtvaardigen. Ja, hij kan hem in Zijne voorzienigheid stuiten in zijn snood bedrijf, zoodat hij ons wordt als een doode. W i j hebben waargenomen, dat groote veranderingen in ons leven plaats grepen in tijden van grooten nood. Bij Mara handelt de Heere zoo wonderbaar. De Heere kan echter bij Mara ook den dorst wegnemen en doen ervaren, dat de mensch leeft bij alle woord dat door den mond des Heeren uitgaat. De Heere kan ons verhinderen een zeker doel te bereiken, omdat Hij iets beters voor ons heeft weggelegd. Eerst was de teleurstelling zeer bitter, maar daar kwam de Heere tusschenbeide en het werd aanstonds anders en Hij maakte het zóó, dat wij niet meer onze vroegere begeerte zouden vervuld wenschen te zien. Met verlangen verwachten wij de vervulling der reine begeerte, die de Heere in het hart heeft gelegd.
Maar Hij kan ook verandering geven, terwijl toch de omstandigheden niet worden gewijzigd naar het uitwendige. Hij voegt een nieuw levenselement in onze ziel toe, dat werkt als een tegengif in de smart. De bitterheid wordt weggenomen, het kruis houdt op kruis te zijn. Onderwerping toch geeft rust. Ge waart arm, en vroeger was het zoo anders. Ge hadt wel geen overvloed, maar kondt toch ruimschoots rondkomen. Mara. Doch de Heere leert u met minder tevreden te ziin en uit te zien naar Zijne uitkomst-gevende daden en... de bitterheid van Mara maakt plaats voor veel zoetheid in den weg van kruis geschonken. Er is toch eene mate van zoetheid in pijn, armoede, versmaadheid, zwakheden, nooden, wanneer wij zien: de Heere wil het zoo. Ge vecht met uwe omstandigheden en zegt: het moet veranderen, koste wat het kost. Niet te haastig, want het zou kunnen zijn, dat de Heere u verandert en de omstandigheden dezelfde blijven. Met den Heere kan veel, ja kan alles. Hij vraagt aan den kinderlooze: Ben Ik u niet beter dan tien zonen? Zegt tot de weduwe, die Hem vreest: Uw Maker is uw man.
Doch daar zijn ook onze inwendige Mara's, onze bitterheden in eigen bestaan. W e zouden volkomen voor den Heere willen leven en ach, wat is het daar ver vandaan. Door het kwade telkens verrast, moeten zij zeggen en belijden: het goede te doen vind ik niet. Doch in den weg des gebeds wordt het hout des kruises ontdekt en geworpen in de bittere wateren onzer ziel en een springende fontein van levend water welt op, uit Christus geboren en gevoed.
Hij zal alle Mara's verzoeten, ook die wij zelf hebben gemaakt. Hij zal alles wel maken.

Gij zult ze verder weiden,
Wier boei Uw hondstrouw heeft geslaakt.
Ze door de steenwoestijnen leiden
Naar 't land, den vaderen vermaakt.
Ja, 't volk trekt op door U verkregen,
O God des eeuw'gen erfverbonds!
Gij voert het aan op wonderwegen
Gedenkend aan den eed Uws monds.
(Da Costa.)

Bitter water! En het water werd zoet.
Nog een enkele opmerking slechts en wij besluiten deze overdenking. Toen Israël de zoet geworden wateren had gedronken, werd hun een inzetting gegeven: Aldaar stelde Hij het volk eene inzetting en recht en aldaar verzocht Hij hetzelve en zeide: Is het dat gij met ernst naar de stem des Heeren uws Gods hooren zult, en doen wat recht is in Zijne oogen, en uwe ooren neigt tot Zijne geboden en houdt Zijne inzettingen, zoo zal Ik geene der krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd heb. W a n t Ik ben de Heere uw Heelmeester.
De vraag is dus of Israël voor zijn Mara's op den Heere zal vertrouwen en bedenken, dat Hij hun bondsgod is, die altijd het goede met hen voor heeft en uitwerkt. Gods inzetting en recht bij Mara ingesteld is: vertrouw op Hem, o volk in smart.
Hetzelfde lot als Egypte hadden zij verdiend, maar de Heere gedenkt Zijn verbond. Hij verandert hun den dood in het leven, den vloek in den zegen.
Is het dat gij... zoo zal Ik. Dat is verbondsonderhandeling en geen wettisch bevel. Indien gij naar het vleesch leeft, zoo zult gij sterven, maar indien gij door den Geest de werkingen des lichaams doodt, zoo zult gij leven, zegt de apostel.
De genade moet hen verwekken tot godzaligheid des levens. De Heere onderwijst de Zijnen te Mara tot gehoorzaamheid des geloofs. Gehoorzaamheid volgt op verlossing.
Aldus moet Israël leeren de ware natuur der ongehoorzaamheid des geloofs, want ongehoorzaamheid brengt plagen als der Egyptenaren. Zoo knielen zij neder aan Godes voeten, die hun Heelmeester wil zijn, totdat zij daar zijn, waar geen bitterheden meer zijn. In Elim.

Hoe lieflijk komt gij mijn dorst verslaan,
Als wij daarvan haast schijnen te vergaan,
O zaal'ge dorst, die zoo verholpen wordt.
Zij zijn arm, die 't aan dit dorsten schort
Laat mij toch naar U dorsten, vroeg en laat
Opdat gij steeds zóó mijn dorst verslaat.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De wateren van Mara II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 november 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's