Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lichte verdrukking II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lichte verdrukking II.

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

2 Cor. 4 vss. 17 en 18. Want onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid, dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet; want de dingen, die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig.

Ja, de zon zal eenmaal verduisterd worden en de maan worden veranderd in bloed en de sterren van den hemel vallen, maar de heerlijkheid der Kerk zal niet tanen, doch zal in tegendeel ten hoogsten luister worden als de elementen krakende zullen verbranden en een nieuwe hemel en nieuwe aarde zal opkomen, waarop gerechtigheid wonen zal en die door vrede zal zijn overdekt, gelijk de bodem der zee door de wateren.
W a t uit den tijd is geboren, neemt met den tijd een einde, maar in de eeuwigheid is geen worden, doch het zijn; daar wordt niets en vergaat niets. De erfenis der heerlijkheid is eene onverderfelijke, onbevlekkelijke en onverwelkelijke erfenis. Z a l de apostel zich dan laten ontmoedigen? Neen, want hij mag door de nevelen van den tijd zien glansen de heerlijkheid der eeuwigheid. Het lijden leerde hij meten met de maat van den tijd, de heerlijkheid met de maat der eeuwigheid. Zalig wie deze wijsbegeerte des geloofs leert kennen. Dat zal alleen kunnen, als wij het lijden in den tijd, dat ons treft om der zonde wil, zagen ingaan in de eeuwigheid des verderfs, zoodat wij als verloren voor God geen weg zagen ten leven. Dan kan Immanuël ons worden gerechtigheid van God, die door schande en smaad de eeuwigheid van het lijden droeg in den tijd en nu zegt: Ik ben dood geweest en zie. Ik leef en Ik draag de sleutels van hel en van dood.
In de verdrukking druppelt de troost der genade. Ja, soms daalt bij het gaan door het moerbeziëndal een milde regen neer, die hen overdekt, verkwikt en hun tot zegen strekt.
Het bittere water van Mara heeft zijn hout; langs de rotsen vloeit olie en honig is verborgen in hare kloven. Gij vindt uw lijden lang; gij kunt de eenzame nachten haast niet doorkomen als gij slapeloos neerligt en gij ziet met vreugde de morgenschemering aanbreken. Maar de eeuwigheid dan, zal die u niet te lang duren? En dan volgt geen dageraad als gij sterft, zooals gij zijt geboren. W i j dan, wetende den schrik des Heeren, bewegen de menschen alom tot het geloof. De tijd is voorts kort!
W a n t onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbij gaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid.
Moogt gij die waarheid tot de uwe maken? Zijt gij ingesloten door dat woordje ons! Werkt ons? Heeft de Heere u ingesloten? Ook mij, ook mij! Wonder van genade.
Licht is de verdrukking ook als wij nog op het volgende letten. Waarom leed toch de apostel zoo? W a s het niet hierom, dat hij de heidenen diende in het Evangelie? Te lijden als een kwaaddoener is voor het kind des Heeren geen eere. Neen, daartegen maant de apostel Petrus. Dat gij niet lijdt als een kwaaddoener. Maar te lijden om Zijn naam is eervol. Ik zal hem toonen hoeveel hij lijden moet om Mijnen naam. Zoo was de verdrukking een genadig Godsgeschenk. Een moeder zit nacht na nacht bij haar zieke kind aan de sponde, zij slaat acht op de minste beweging van haar kranke. Zij wil niet insluimeren. Ze wil haar taak niet uit handen geven. Welnu, lijden houdt ons wakker. De liefde maakt de taak der moeder licht. W i e uitgaat voor den Koning, gaat door onherbergzame oorden, langs ruwe paden, wordt gewond en lijdt pijn. Maar indien wij dan slechts één zondaar mochten behouden, is de moeite niet meer dan beloond? Wanneer wij een neergebogen mensch mogen helpen oprichten, hebben wij dan vergeefs gestreden en onze kracht onnuttelijk verteerd? Daarbij bedenken wij, hoe wij zelf hebben tegengestaan en door almachtige genade zijn gered en getrokken. Hebben wij niet den Zaligmaker doen roepen: Eli, Eli, lama sabachtani? Al ervaarden zij dan veel vijandschap en haat, het is toch voor den Koning. Kom, beklaag u niet, wanneer gij moogt deelen in den smaad en het lijden van Hem, die zich gaf in den dood. Paulus hield zijn leven niet dierbaar voor zichzelven.
Waartoe leeft Gods Kerk, leven Gods knechten in het bijzonder? Zij mogen medehelpen de Bruid van Christus te werven, om den Heere te verheerlijken. Hij verliet Zijn stralenden troon, ging in den dood, opdat Zijn volk zoude leven. Zij leven, omdat Hij leeft en stierf. Als de liefde Gods wordt uitgestort in het hart, dan kunnen wij niet anders dan Hem beminnen. Dan zijn er oogenblikken, dat zij de martelaars kunnen benijden, die zooveel lijden zijn waardig geacht, dat zij stierven op schavot en mijt. Zij zijn waardig geacht veel voor Hem te lijden en hun loon is groot in de hemelen.
Licht is hun verdrukking vergeleken bij die van vele anderen. Jezus kon zeggen: is er eene smart gelijk mijne smart? Gaat het ulieden niet aan, gij allen, die over den weg gaat? Ge wordt niet afgeluisterd, noch bespied, niet gemolesteerd op den weg. Gij wordt in alles nog door liefde omringd. Gij klaagt wellicht over een schaarsche bete, maar lijdt toch nog geen honger. Gij zijt niet beroofd van uwe zinnen en... elke bittere beker is toch gemengd met eeuwige liefde, met het zoet des hemels, want Gods pelgrims worden koninklijk onderhouden. En wat aangaat het lijden ter tuchtiging om de zonden, moet gij dan den dichter niet nazingen: Hij straft ons, maar naar onze zonden niet! Handelde de Heere niet naar gunst en genade, wat hadden wij te verwachten? Indien Zijne kinderen Mijne wet verlaten en Mijne inzettingen ontheiligen en in Mijne rechten niet wandelen, zoo zal Ik hunne overtredingen met de roede bezoeken en hunne ongerechtigheid met plagen. Maar, Mijne goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen en in Mijne getrouwheid niet feilen. En wie zal ontkennen, dat in alle lijden toch ook gemengd moet zijn de tuchtiging om der zonde, daar zelfs onze beste werken met zonde zijn besmet.
Is de discipel meer dan zijn Meester, de dienstknecht dan zijn Heere? Er is geen vertroosting rijker dan de overpeinzing van den lijdenden geloovige, die vloeit uit de wonden van den Zaligmaker. Kom, gedenk hoe Hij bloed zweette in den hof, doorstoken werd aan het kruis. Hij werd gescholden voor vraat en wijnzuiper, nagewezen dat hij at met tollenaren en zondaren. De slagen van Jezus mogen de striemen genezen die u wonden. Hij was waarlijk de Man van smarten, de vorst der ellende, de koning der versmaadheid.
Licht, vergeleken met de zegeningen, waarin Gods kinderen zich mogen verblijden. Of kent gij niet de dierbaarheid Zijner liefde, de vrede door Zijn bloed, de gerechtigheid door Zijn wetsvolbrenging? Daar is de blijde hope der heerlijkheid. In denwelken, hoewel Hem niet ziende maar Hem nochtans liefhebbend, wij ons verblijden met eene heerlijke en onuitsprekelijke vreugde. In de grootste smarten blijven onze harten in den Heere gerust. Is het niet waar, dat één straal van het licht Zijns aangezichts den kerker, waarin wij zaten, gebonden in verdrukking en ellende, vroolijkheid schonk. Is hij niet warm gekleed, al gaat hij naakt en barrevoets, die gedekt is door het kleed van Christus' gerechtigheid? Geliefden, nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, maar als Hij zal geopenbaard worden, die ons leven is, zoo zullen wij met Hem geopenbaard worden in heerlijkheid. Zoo worden hemelsche vruchten gegeten op aardschen bodem.
Licht ook zijn de verdrukkingen, als wij letten op de genade, die wij daarin mogen ervaren, de ondersteuning, die ons voor nederstorten bewaart en de sterke macht, die ons opheft als wij terneer liggen. Het kan toch zijn, dat de ziel door in- en uitwendige verdrukking, door pijn en smare geheel is overmand. Tenslotte valt zij neer, volkomen uitgeput en hulpeloos. Doch dan zinkt zij neer op den Heere: op l i verlaat zich de arme en die geenen helper heeft. Alle weerstand wordt opgeheven en volkomen mag ik rusten aan den boezem van Jezus, aan het hart des Vaders, die de Zijnen toch zoo onuitsprekelijk heeft lief gehad. Groote kalmte spreidt zich over het hart uit, een rustige vreugde, diep en klaar, vervult de kameren des gemoeds. De Heere is goed.
Ja, wij leeren toch, dat de dichter naar waarheid zong: In alle ramp en pijn zal Hij tot Mij om uitkomst zuchten en Ik gestadig bij hem zijn, in al zijn ongenuchten. Het gevaar zal Ik hem doen ontvliên.
Hunne sterkte zal zijn gelijk hunne dagen. Daarom gaan zij voort van kracht tot kracht, totdat zij zullen verschijnen voor God in Sion. Het kan ons gaan, zooals eens een kind des Heeren zei: Ik vrees soms mijn kruis tot een afgod te maken vanwege de gezegende genade-ervaring: de bast moge bitter zijn, de pit is zoet.
Licht óók, als wij zien waartoe het lijden voert. Zonde is onze groote vloek. Alles wat daarvan kan verlossen of hare kracht althans breken, moet ons welkom zijn. Wanneer dan het lijden een middel mag zijn om ons dichter tot den Heere te brengen, ons hart meer verloochend aan de wereld en eigen bestaan, wel, dan mogen wij winst boeken uit het verlies. Zijn sommigen niet zeer dicht bij den Jordaan des doods, dichter dan ooit te voren. Ze zijn nu wel gekomen aan den oever van den Jordaan. Neen, het zijn geen gevangenen meer aan de rivieren van Babel, maar zij wachten bij den Jordaan. Zie, de ark wordt gereed gemaakt om een vredigen doortocht te waarborgen door de wateren des doods en een veilige aankomst aan de overzijde is zeker. Houd moed, godvruchte schaar! Houd moed! Door lijden tot heerlijkheid!
Want wij weten, dat, zoo ons aardsche huis dezes tabernakels verbroken wordt, wij een gebouw van God hebben, een huis niet met handen gemaakt, maar eeuwig in de hemelen.
Anders toch kan lijden ondragelijk benauwen. Stel u eens voor, dat ge met een open geweten, nabij den dood, op den rand van het graf ligt. Dan kan de gedachte aan de toekomst het lijden slechts zwaarder maken, ja ondragelijk. Maar is het niet waar — kom eens even dicht bij en luister eens aandachtig — is het niet waar, dat in lijden en benauwdheid de liefde van Christus een omkeer brengt in het hart?
Toch blijft het lijden tegen vleesch en bloed ingaan. Want ons vleesch vliedt altijd zijn verderf, hoedanig het loon ook is, dat het voorgesteld wordt. Het tegenwoordige gevoelen houdt ons vast. Ons vleesch heeft geen oogen voor Gods Koninkrijk. De verderving is zienlijk, maar de heerlijkheid onzienlijk. Wij moeten verlost worden van ons vleeschelijk gevoelen over het heden en verstaan door het geloof, welke de bedoelingen des Heeren zijn in ons lijden. Zoo wie mijn discipel wil zijn, die neme zijn kruis op en volge Mij, en waar Ik ben zal ook mijn dienaar zijn. Zalig is de man, die verzoeking verdraagt, want als hij beproefd zal zijn geweest, zoo zal hij de kroon des levens ontvangen, welke de Heere beloofd heeft dengenen, die Hem lief hebben.
De apostel gaat nog nader toelichten de waarheid van de stelling, dat de verdrukking zeer licht is en een gansch zeer uitnemend gewicht der eeuwige heerlijkheid werkt.
Hoe komen toch Gods kinderen tot deze waardeering en dit standpunt?
Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet, want de dingen die men ziet, zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig.
In dit vers wil Paulus het gezegde in het voorafgaande nader bevestigen. De heerlijkheid is eeuwig. Gods Kerk verkeert in druk, het hart is vaak vervuld met rouw en droefenis. Vanwaar zal de troost komen, het licht opdoemen in de donkerheid? Van nature zoeken wij troost en uitkomst in de zichtbare dingen, die wij met onze oogen kunnen zien en met onze handen kunnen tasten. Maar, al het zichtbare gaat voorbij, is voortdurend aan verandering en voorbijgang onderworpen. Zoo zoeken wij dus vastheid in de onvastheid. Alles wat tot het zichtbare behoort, is tijdelijk en vergankelijk. De wereld gaat voorbij met alle hare begeerlijkheden. Maar de onzichtbare dingen van Gods Koninkrijk zijn eeuwig. Op het gelaat des Eeuwigen komt geen rimpel, evenmin op de eeuwigheid der onzienlijke dingen. De ingewachte en toegezegde heerlijkheid behoort tot de eeuwige dingen, die met de oogen niet gezien, maar daarom niet minder werkelijk zijn. Ja, zij hebben meer wezenheid dan de geziene dingen, die immers voorbijgaan. Op een tijdelijk lijden volgt eene eeuwige en eindelooze vertroosting.
Toch spreekt de apostel niet van onzichtbare, maar van ongeziene dingen. Tusschen beide is wel wezenlijk verschil. Wat gij nu niet kunt zien, behoeft nog niet onzichtbaar te zijn in zijn wezen. Het kan alleen maar liggen aan uw oog, aan den toestand, waarin wij thans verkeeren. Al kunnen wij de ultra-violette stralen niet zien, omdat zij op ons oog den indruk van licht niet veroorzaken, daarom zijn zij er wel en een oog, dat anders ware ingesteld, zou ze wel kunnen zien. Zoo is nu de heerlijkheid eene werkelijkheid, al is zij ongezien en... zij zal eenmaal aanschouwd worden, want als de heerlijkheid daar is, dan zullen Gods kinderen wandelen door aanschouwen. Het geloof toch kent wel schouwen, maar niet aanschouwen. Het eeuwige ligt buiten den kring van het zichtbare, maar door hoogere wezens kan het wel worden aanschouwd. Nu zien wij als door een spiegel in eene duistere rede, maar alsdan zullen wij zien aangezicht tot aangezicht; nu kennen wij ten deele, maar alsdan — let op de spanning der ziel en het verlangen des harten in dit alsdan — zullen wij kennen, gelijk ook wij gekend zijn. Hier beneden vallen zichtbaarheid voor de zinnen en vergankelijkheid samen. Evenzoo onzienlijkheid en eeuwigheid. De hemel en de heerlijkheid zijn eeuwig met den Eeuwige. De natuur is zichtbaar en niemand heeft het recht te zeggen: wat ik niet zie bestaat niet. Het hart van den waren Christen nu omvat het eeuwige door het geloof. En dat is geen trek naar het oneindige, een vrome droom, neen, neen, het geloof is werkelijk en de door het geloof gekende dingen niet minder. Maar wie niet is wederom-geboren uit water en Geest, kan het Koninkrijk Gods niet zien. Die verwantschap met het ongeziene brengt de Heilige Geest tot stand. De wind blaast waarheen hij wil en gij hoort zijn geluid, maar weet niet vanwaar hij komt, noch waar hij henengaat, alzoo is een iegelijk, die uit den Geest geboren is.
Nu merken wij aan, geven acht op, leven uit de dingen, die wij niet zien. Het wit, waarop het oog des geloofs zich richt, is niet van deze wereld, maar van de toekomende. Ook druk en lijden zijn voorbijgaand van aard. W a t geen oog heeft gezien en geen oor heeft gehoord en in geen menschenhart is opgeklommen... heeft God ons geopenbaard door Zijnen Geest. W i j zeggen niet: vereeuwig het heden, maar wij snellen uit het heden het eeuwige tegemoet. Telkens worden Gods kinderen afgeleid naar het zienlijke, maar lijden en druk zijn dienstbaar om hen te drijven naar het ongeziene. Hij beweent niet het wegvluchtende, maar strekt zich uit naar het blijvende. Ook gij, lezer?
Hiskia greep naar het zichtbare, toen hem de boodschap was gebracht, dat hij zou sterven en niet leven. Daarom klaagde hij: ik zal de menschen niet meer zien. Maar het geloof schouwt over dood en graf en vertegenwoordigt zich de heerlijkheid, van het zijn met Christus, engelen en zaligen.
Ook in ons leed. in onze zucht, ademt de trek der vergankelijkheid. Gelukkig, want indien de eeuwigheid ons vindt zonder Christus, zal er eeuwig zuchten zijn in de vergankelijkheid. Immers de tweede dood is eeuwig sterven en toch nooit den dood vinden. Eeuwig-omkomen-en-nooit-vergaanzijn. Daarom, hoe noodzakelijk toch het leven te bezitten in Hem, die het Leven is en zoo niet meer te kunnen sterven; buiten de vergankelijkheid gezet te zijn in het leven der ziel, uit God geboren.
Dan gaan ook dood en graf voorbij. Zalig, steeds bezig te zijn onze ziel als te redden uit den stroom der vergankelijkheid. De wereldling vergaat, omdat hij weigerde den Eeuwige te kennen en omdat hij het eeuwige niet wilde. Dan zal hij straks aan gene zijde der doodsrivier niets meer zien. De hier zichtbare dingen evenmin als de gindsch zichtbare werkelijkheid. Voor beiden blind, verkeert hij in eeuwigen nacht.
Lezer, wilt ge wel eens rustig deze dingen indenken? Ze vragen eenige inspanning.
Zalig wie hier mag leeren met Mozes vast te houden als ziende den Onzienlijke.
Daar is nog meer. Christus in ons vleesch zien wij niet. Hij behoort nu tot die andere wereld, want, zegt Paulus het niet: al hebben wij Hem naar het vleesch gekend, wij kennen Hem nu niet meer naar het vleesch. Maar wij zullen Hem zien gelijk Hij is in onvergankelijke schoonheid. Uwe oogen zullen den Koning zien in Zijne schoonheid. Leeft nu in uwe ziel iets van Jobs verlangen: mijne nieren verlangen zeer in mijnen schoot? De eeuwige, hier ongeziene dingen zullen ontrold worden voor den verbaasden blik en bewondering zal de ziel vervullen als hun blijdschap onbepaald door het licht, dat van Zijn aanschijn straalt, ten hoogste toppunt zal stijgen. Als ons bewustzijn gaat zinken, zullen die sterren gaan blinken: als wij geen wijn der aarde meer kennen, zullen de druivetrossen van Eskol het oog bekoren. W i e zou dan niet willen sterven om te aanschouwen?
In de niet-geziene dingen is een onuitputtelijke bron van troost en genot, leven en vreugde. Daarom merken wij niet aan de dingen die gezien worden, want die zijn tijdelijk, maar wij merken aan de dingen, die niet gezien worden, want die zijn eeuwig. Aldus wordt zoowel de tegenwoordige vreugde als het huidige lijden niet overschat. David sterkte zich in den Heere zijnen God. Dan is het niet van zooveel belang of ik gezond of ziek ben, rijk of arm, indien ik slechts aanmerken mag de dingen der eeuwigheid. Wanneer ge een groote treinreis moet maken, is het van belang voor een goede plaats te zorgen om niet vermoeid te worden, maar wie in een locaaltreintje rijdt en de volgende stopplaats reeds zijn doel heeft bereikt, vindt het geen bezwaar even te staan, want hij denkt: ik ben toch zóó aan het doel. Dan kan ik uitstappen en ben ik thuis. Wanneer zij zóó de dingen, die gezien worden en vergankelijk zijn, zien, dan hebben zij het „niet aanmerken", waarvan onze text spreekt, verstaan.
Broeders, de tijd is voorts kort. Dat die getrouwd zijn, zijn als niet getrouwd zijnde en zij die weenen als niet weenende, en zij die koopen als niet bezittende, en die deze wereld gebruiken als niet misbruikend, want de gedaante dezer wereld gaat voorbij. Zeg tot uw hart: dit is eene stervende vreugde en smart, eene verdwijnende droefheid en voorbijgaand bezit. Is u een kind geboren? Lees tusschen de oogjes van uw schat: sterfelijk. Zeg. ik ben bedrukt, maar het is slechts voor een korten tijd. Maar aanmerk de dingen, die gij niet ziet, doch gelooft ook van dat kind.
Laat er geloofsevenwicht mogen zijn in ons leven, dan worden wij door vreugde dezes levens niet al te zeer opgeheven, noch door smart terneergeslagen. Dan wordt ook na vreugde de smart der teleurstelling niet zoo groot. Het vraagstuk van Paulus' leven was niet of hij werd veracht of toegejuicht, maar hoe hij voor Christus mocht leven en arbeiden. Dat merkte hij aan. daarop was zijn gansche streven gericht.
Toen Onesimus was weggeloopen van Filémon, merkte de apostel het eeuwig belang van dezen weggeloopen slaaf aan en schreef een brief aan Filémon om hem er op te wijzen, dat hij een broeder terugkreeg.
De Heere Jezus maande Zijne jongeren aan te merken de dingen die men niet ziet. Alle deze dingen zoeken de heidenen. Alzoo zal het bij u niet zijn. Wees niet bezorgd voor uw leven wat gij zult eten of drinken, of waarmede gij u zult kleeden... maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijne gerechtigheid en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden. Alle aandacht behoorde gericht te wezen op den wandel met God. Maar ach, hoever is het daar vaak vandaan bij Gods kinderen. Want de wereld kan hier geen wezenlijke aandacht aan schenken, wijl zij geen wandel met God kent noch begeert. Aanmerken de dingen, die men niet ziet. Aanmerken wat de Heere geeft, vraagt en wil. Ware dit meer onze bezigheid! Daartoe maant toch onze text.
Lezer, kent gij met den apostel Johannes de open deur des hemels en zijn de onzienlijke dingen eene werkelijkheid voor u geworden? De tijd spoedt voort, het graf staat gedolven te worden en dan? En dan? In de eeuwigheid zijn er geen uitgebreide armen meer om te nooden, wendt u naar Mij toe... dan wordt de lokstem niet meer vernomen: komt allen tot Mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u ruste geven. Daar zal wel eeuwige onrust zijn maar, geen begeerte naar de rust, die Jezus schenkt, dan is de tijd der genade voorbij. Kom, spreekt het doopsel op uw voorhoofd u niet toe? Want ik moet toch wel aannemen, dat ook onbekeerde menschen deze overdenking lezen, al zijn dit dan ook belangstellende menschen in de waarheid. De meesten toch hebben geen behoefte aan de waarheid en vinden één kerkbeurt per Zondag wel genoeg. Ook in onze kringen wordt dat steeds erger. Maar onder mijn lezers tel ik ook gebrokenen van hart, menschen, die het leven niet meer bij zich zeiven kunnen vinden. Zielen, die met de ongeziene dingen kennis hebben gemaakt, ja, die het aangezicht des Konings hebben gezien, tusschen wiens oogen de eeuwige liefde woont. Daar zijn onder mijn lezers pelgrims naar Sion, die uitzien naar den dag hunner kroning en het eind van den strijd. Zoo zou ik verder kunnen gaan te vertellen welke lezers wij zoo al hebben. Maar genoeg voor heden daarover. Dewijl wij niet aanmerken de dingen, die men ziet, maar de dingen, die men niet ziet, want de dingen die men ziet zijn tijdelijk, maar de dingen, die men niet ziet, zijn eeuwig.
Zoek den Heere in de vertroostingen en de gaven, die Hij genadig schenkt. Als ze ons dan ontvallen, zullen we eerder opmerken, dat de Gever bleef en... wat wij verloren, behouden wij in God. God toch is een God der levenden en niet der dooden en... zij leven Hem allen. De mensch zal bij brood alleen niet leven, maar bij alle woord, dat door den mond Gods uitgaat. Ais wij genade verkregen om te leven boven onze vreugde van dit leven, moge die genade ons ook in staat stellen te leven boven de zorgen van dit leven. Aanmerken de dingen, die men niet ziet. Gij gelooft in de wederopstanding der dooden? Aanmerk dit en spring op van vreugde, dat uw zwakke lichaam straks eeuwig sterk en gezond zal zijn.
Zeg niet, dat kan nog zoo lang duren, want dan stelt ge u in den tijd. Aanmerken de dingen, die men niet ziet. Eeuwigheidsleven leven. Het leven na den dood in heerlijkheid wacht. Straks zal onze bootsman komen en wij varen af van hier. Aanmerk degenen, die reeds zijn voorgegaan en verlang hen te volgen. Aanmerk den welbeminde onzer ziel, en vergeet hemel en aarde, om u te verlustigen in Hem, van wien de Bruid getuigde: al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk. Zulk een is mijn Liefste, ja, zulk een is mijn vriend, gij dochters van Jeruzalem.
Wat beduidt het dan, al zoudt gij door duizend dooden heen moeten, lettende op Hem, die ons zoo uitnemend heeft liefgehad.
Aanmerken met vreugde. Is het geen zaak van vreugde de muziek der serafijnen te hooren en het lied der verlosten aan de glazen zee? W e kunnen lachen in onzen slaap als wij over den hemel en onzen oudsten Broeder droomen. Wat zal dat zijn... wat zal dat zijn? Zoo sprak vaak een ontslapene in den Heere. Nu weet zij het volkomen wat het is. Eerlang hopen wij het ook te weten door aanschouwing wat wij nu bij oogenb'ikken door het geloof genieten, aanmerkende de dingen, die men niet ziet.
Gij treedt uw schamele woning binnen en de Heere is er. Dan valt het niet zwaar, al is er niet dadelijk brood. En te letten op de rampzaligheid kan de waarde doen beseffen er van te zijn verlost. Aanmerk uwe toekomst als gij tot heden uw verderf hebt verkoren.
Abraham ging des morgens vroeg op pad om het rookende Sodom te zien.
Aanmerken met hoop. Wie den oogst ziet rijpen is begeerig te maaien en in te zamelen in de schuur. Naarmate het hart meer geheiligd is, neemt het vermaak in de eeuwige dingen toe. Maar er kan geen aanmerken zijn zonder licht en hoe dichter het licht bij ons is, hoe beter wij kunnen onderscheiden. In Uw licht zien wij het licht en het licht is voor den rechtvaardige gezaaid en vroolijkheid voor den oprechte van hart. Wij kunnen geen licht zien zonder licht, maar de eeuwige dingen en de geheiligde ziel verschijnen in hetzelfde licht. Wasch uwe oogen met water uit de heilsfontein, opdat het stof der zinnelijke dingen telkens worde verwijderd. De duivel is er altijd op uit liefde te kweeken tot geziene dingen, om af te trekken van de dingen, die men niet ziet. Vreugde en smart gaan beide voorbij.
Daarom, uw wandel zij in den hemel, vanwaar wij ook den Zaligmaker verwachten, die ons vernederd lichaam aan Zijn heerlijk lichaam zal gelijkvormig maken.
En... waar uw schat is, daar zal ook uw hart zijn.
Aanmerk de dingen, die men niet ziet en beleef:
Onze lichte verdrukking, die zeer haast voorbijgaat, werkt ons een gansch zeer uitnemend eeuwig gewicht der heerlijkheid.

Geef, dat mijn oog het goed' aanschouw',
't Welk Gij, uit onbezweken trouw,
Uw uitverkoor'nen toe wilt voegen;
Opdat ik U mijn rotssteen noem.
En, deelend in Uws volks genoegen,
Mij met Uw erfdeel blij beroem'.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 november 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Lichte verdrukking II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 27 november 1937

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's