Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Michaël en de draak II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Michaël en de draak II.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Openbaringen 12 : 7—9. En daar werd krijg in den hemel: en Michaël en zijne engelen krijgden tegen den draak, en de draak krijgde ook en zijne engelen. En zij hebben niet vermocht en hunne plaats is niet meer gevonden in den hemel. En de groote draak is geworpen, namelijk de oude slang, welke genaamd wordt duivel en satan, die de geheele wereld verleidt, hij is, zeg ik, geworpen op de aarde, en zijne engelen zijn met hem geworpen.

Eerst is geteekend in visioen — daarop moet wel terdege gelet worden — de worsteling van den draak om het Kind te dooden, en hierna wordt gehandeld over den krijg tegen de vrouw en haar zaad, dat is dus de Kerk, nadat Christus is gezet aan Gods rechterhand in den hemel.
In de afgedrukte verzen 7 tot 9 wordt een ander tafereel ons geboden, waarin het gaat over den kamp tusschen Michaël en zijne engelen en den draak en zijne engelen.
Michaël overwint en de duivel wordt met zijn gevolg uit den hemel geworpen op de aarde.
Uit den aard der zaak is er samenhang tusschen het voorafgaande en dit gedeelte. De verklaring van deze verzen biedt eigenaardige moeilijkheden.
Alvorens daarop in te gaan, willen wij een tweetal verklaringen geven, die geheel verschillend zijn in methode.
Vader Brakel biedt de kerkhistorische methode, die wij als onjuist van de hand moeten wijzen, omdat zij niet in overeenstemming is met den aard van dit Bijbelboek en tot allerlei gedrongen verklaringen aanleiding geeft en den weg tot recht verstaan van het bijbelboek feitelijk afsnijdt.
Maar laat ik samenvattend de verklaring van Brakel hier weergeven. We krijgen dan het volgende beeld: Michaël is niet een geschapen engel, doch Christus zelf. Uit den naam, die beteekent: „wie is als God", zou dit reeds blijken. Zijn leger van engelen zijn geen engelen, maar de kinderen Gods, zegt vader Brakel. Zij zouden engelen genoemd worden, omdat zij van Hem gezonden en gebruikt worden en omdat zij zijne bevelen uitvoeren.
De andere partij is de draak. De duivel en satanas, werkende in en door het keizerrijk. Zijne engelen zijn niet de gevallen geesten, maar de heidensche priesters, de heidensche soldaten, en al het heidensche volk, die onderdanen waren van den zevenhoofdigen draak. De draak streed met zijn afgodendienst, edicten, enz. tegen de christenen, met hen uit alle ambten te stooten, enz. Die kamp ging dan tegen Constantijn de Groote, die toch het Kind zou zijn, dat de vrouw baarde. De geloovigen strijden met hem in het gebed, enz. De overwinning was aan de zijde van Michaël, dat is Christus en de satan verloor het veld, want het keizerrijk werd van heidensch christelijk; de afgodstempelen werden omvergeworpen, enz.
Moeilijk kan worden ontkend, dat deze methode van verklaring tot groote willekeur leidt en aan de gegevens der Schrift geen recht laat wedervaren, noch het organisch karakter der Schrift in het oog houdt.
Nu is, afgezien van deze methode van verklaren, de vraag te beantwoorden, of inderdaad Michaël geen engel, maar Christus zelf is. Uit onze Kantteekening blijkt, dat velen destijds de opvatting waren toegedaan, dat Michaël op deze plaats althans Christus zou zijn. Toch komt het ons voor, dat Gomarus op afdoende gronden die opvatting heeft weerlegd. Van Michaël wordt gesproken in Daniël 10 vers 13 en 21, in den brief van Judas vers 8 en hier in Openbaringen 12.
Gelijk Gabriël een aartsengel was, geldt dit ook van Michaël. Dit gevoelen staat ook Calvijn voor, waar hij in zijn werken over Michaël spreekt.
Gomarus dan toont zoowel op taalkundige als exegetische gronden aan, dat met Michaël niet Christus bedoeld kan zijn, maar de aartsengel. (Gomarus Opera Omnia I. p. 158a). Het is niet noodig thans dit bewijsmateriaal van Gomarus hier weer te geven. 1)
Geven wij nu de verklaring weer van Dr. S. Greydanus, die zich met de exegese van de Openbaringen veel heeft bezig gehouden.
„En er ontstond strijd in den hemel." Wij moeten ons blijkbaar denken, dat de draak met zijn mededuivelen, ten hemel is gestormd, om nog den Heere Christus in den hemel te willen aangrijpen en van zijnen troon aftrekken naar den afgrond. In den hemel is hier ongetwijfeld omhoog in de lucht. Vgl. vers 1. Want in den hemel zelven zullen zij niet hebben kunnen binnendringen.
„Michaël", zijn naam beteekent: wie is als God? Die naam reeds wijst op de groote heerlijkheid en hooge positie en macht van dezen engel. Ook wat nu van hem gezegd wordt, wijst die hoogheid aan, evenals Daniël 12 en Judas 9. Hij is evenwel de Heere Christus zelf niet. Hij strijdt aan het hoofd der engelenscharen voor den verhoogden Heiland en Zijn volk.
„En zijne engelen." Deze engelen heeten de zijnen, omdat hij aan hun hoofd staat, en niet omdat zij hem als eigendom zouden toebehooren, gelijk zij aan den Heere Christus eigen zijn.
Om te strijden. Namelijk tegen den draak. Michaël en zijne engelen zijn den draak tegemoet getrokken met zijne engelen, om hun aanval te wederstaan en hebben hen aangegrepen.
En de draak krijgde. Hij is de hoofdpersoon van dit schuldige leger, de aanvoerder. Daarom worden hij en zijn strijd zoo afzonderlijk genomen en sterk op den voorgrond geplaatst. Zijne engelen zijn de met hem gevallen duivelen, die hem als hun overste erkennen en volgen.
En zij hebben niet vermocht, dat is: hunne kracht schoot te kort en zij hebben hun doel zelfs in het minst niet kunnen bereiken.
Nu worden de draak en zijne engelen tezamen genomen. De werkwoordsvorm spreekt van dat ten hemel stormen om den Heere Christus van zijn troon te willen aftrekken, waarin zij niet konden slagen.
Ook werd hunne plaats niet meer, dat is niet langer gevonden in den hemel. Tevoren mochten zij nog in den hemel verschijnen, om zich voor God te stellen: Job 1:6; 2:1; 1 Kon. 22 : 19, 21, 22. Satan kwam dan met zijne aanklachten tegen 's Heeren geloovigen over hunne zonden, vs. 9 en vorderde daarover straf op grond van Gods gerechtigheid. Zoolang de Heere Christus niet geleden, noch de schuld der zijnen betaald had, kon satan in dien eisch niet zonder meer afgewezen worden; vgl. Rom. 3 :25, 26. Daarom kon de hemel toen niet voor hem, in die hoedanigheid gesloten worden. Nu echter had de Heere Christus geleden en de zonden der Zijnen verzoend. Daarom miste satan thans zelfs elken schijn van macht tot aanklacht tegen wie des Heeren zijn. Daarenboven was hij thans in zijn boos bedoelen van enkel te willen verderven, ook tegen alle recht in, zoo duidelijk aan het licht gekomen en had hij alle masker zoo onmiskenbaar afgeworpen, dat hij thans voor goed alle recht zich ontzegd had, ooit meer in den hemel zich te vertoonen.
En geworpen is de draak, de groote. Het werkwoord gaat nu voorop als uitdrukkende het voorname feit. En daarop wordt in dit vers zoozeer den nadruk gelegd, dat dit woord nog tweemaal herhaald wordt, terwijl het ook dan beide malen staat op plaatsen, die het bijzonder doen uitkomen. Door nog weer het lidwoord vóór het naamwoord groote te plaatsen, wordt het groote van dezen draak bijzonder in het licht gesteld.
De slang, de oude, namelijk, die, welke reeds in het Paradijs te voorschijn was gekomen en den mensch ten val had gebracht. Gen. 3 : 1 v.v.
Deze naam wijst vooral op het sluwe, listige.
Die genoemd wordt duivel. Dit genoemd worden zegt meer dan bloot: den naam hebben. Het geeft te kennen, wat deze draak is, en wat hij zich betoont in die mate, dat hij er ook voor bekend staat. Duivel wil zeggen: beschuldiger, wat dan ook valsch beschuldigen, onjuiste voorsteller en verder lasteraar worden kan, vgl. Matth. 4 : 1 v.v.; 2 Tim. 3 : 3; Titus 2 : 3, hoewel de gedachte van onwaarheid niet noodzakelijk aan dit woord is verbonden. Vgl. Lucas 16 : 1.
En de satan, dat is tegenstander, wederpartijder, vgl. Matth. 16:3, die iemand op den verkeerden weg en ten val zoekt te brengen.
Deze duivel verleidt de wereld in haar geheel en dat bij den voortduur. Satan is altijd bezig te verleiden een ieder dien hij maar kan.
Hij wordt dan geworpen op de aarde en zijne engelen zijn met hem geworpen. Dit werpen wijst ons op de groote kracht, die gebruikt wordt. De draak en zijne engelen wilden niet den hemel verlaten, niet afdalen naar beneden. Daarom werden zij met geweld teruggedrongen en weggeslingerd en op de aarde als neergesmakt. Hunne nederlaag was volkomen en smadelijk.
Zoo verklaart Dr. Greydanus deze verzen. 2)
Het is gewenscht nog enkele algemeene opmerkingen hieraan toe te voegen. Wij hebben te doen met een visioen en kunnen derhalve niet verklaren als ware het een historische stof. Een werkelijke strijd wordt ons geteekend in zinnebeeld en daarom moeten wij groote soberheid in acht nemen en kunnen geen bepaalde leerstellingen uit deze visioenen afleiden, maar moeten Schrift met Schrift vergelijken.
Dr. Greydanus schijnt hier de grens van het bewijsbare te overschrijden, hoe sober zijn verklaring verder ook is. Eerst wordt gezegd, dat de strijd moet gedacht worden buiten den hemel in de lucht en dat de duivel wel niet in den hemel kon komen, omdat Michaël met zijne engelen hem als tegen stormde toen hij naderde met zijn duivelenheir. Doch daarna wordt opgemerkt, dat hij uit den hemel is geworpen naar lager gebied, op de aarde. De hemel moet dus weer zijn niet de derde hemel, maar de hoogere spheren, waar de kamp was gevoerd. Een groote vernedering wordt satan met zijne engelen bereid. Dat is de gedachte.
Doch tenslotte wordt opgemerkt, dat satan vóór de hemelvaart toch nog wel in den hemel werd ingelaten. Maar zoo raakt toch het verband zoek tusschen vs. 7 en 9.
Nu komt het ons voor, dat wij het visioen als in de lucht plaats grijpend moeten opvatten, maar dat het ons geen uitsluitsel geeft over de werkelijke plaats, doch het visioen ons alleen leeren kan, dat er een machtige worsteling plaats greep bij de hemelvaart en de duivel daarbij de nederlaag leed.
Dat hier geen plaatsbepaling uit kan worden afgeleid, blijkt toch wel met zekerheid uit hetgeen wij elders lezen, dat Gods kinderen den strijd hebben tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Dus wie dit strikt plaatselijk neemt, staat voor de vraag of de gevallen engelen dan weer van de aarde omhoog zijn geklommen en wat Petrus bedoelt als hij de gevallen engelen als gebonden in de hel teekent.
Het komt ons dan ook voor, dat wij op deze wijze niet tot een oplossing komen van de vragen, die in geding zijn. Ook de bewijsplaatsen uit Job en 2 Koningen lijken ons niet afdoende om vast te stellen, dat de duivel vóór de hemelvaart nog wel in den hemel werd toegelaten.
Dit zal ons nader blijken wanneer wij enkele hoofdzaken van den val der engelen onder de oogen zien en de gegevens der Schrift vergelijken. Hierover de volgende week D.V.


1) Ook Dr. A. Kuyper in zijn werk: De engelen Gods acht Michaël hier, evenals in Daniël, een geschapen engel, die tot de aartsengelen behoort en niet Christus; blz. 189. Evenzoo Dr. Bavinck in zijn Dogmatiek II, blz. 475.
2) De textcritische besprekingen, die er in deze verzen verscheidene zijn en andere technische uiteenzettingen, konden uit den aard der zaak hier niet worden besproken en liet ik daarom weg.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 april 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Michaël en de draak II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 april 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's