Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Lentetijd II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Lentetijd II.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hooglied 2 : 10—13. Mijn liefste antwoordt en zegt tot mij: Sta op, mijne vriendin, mijne schoone, en kom. Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan; de bloemen worden gezien op het land, de zangtijd genaakt, en de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land; de vijgeboom brengt zijne jonge vijgjes voort, en de wijnstokken geven reuk met hunne jonge druifjes: sta op, mijne vriendin, mijne schoone, en kom.

Zoo verschijnt de Bruidegom geheel op het onverwachts aan de Bruid en noodigt haar uit mee te gaan in het veld, want het is lentetijd geworden. Luister maar naar zijn hartinnemende stem: De winter is voorbij; de plasregen is over, hij is overgegaan.
In het Oude Testament worden slechts twee jaargetijden onderscheiden, winter en zomer. De dichter van psalm 74 zingt ervan: Gij hebt alle de palen der aarde gesteld; zomer en winter die hebt Gij geformeerd. De dag is uwe ook is de nacht uwe; Gij hebt het licht en de zon bereid. In Palestina vangt de winter in October aan en kenmerkt zich door schier aanhoudende, vaak zware regens, en heet daarom de regentijd. Gelijk wij lezen in Ezra 10: Maar des volks is te veel en het is een tijd van plasregen, dat men hier buiten niet staan kan. In Januari gaan de regens vaak in sneeuw over en vormt zich des nachts eenig ijs dat echter overdag weer smelt. In Februari heldert de lucht, vooral in het Zuiden, op en heeft men enkele lentedagen, maar in Maart en April vallen weer regens die echter niet meer met koude verbonden zijn. Midden April begint dan het drooge seizoen, de zomer. Den tijd waarover het hier dus gaat is zoo ongeveer onze lente. Nu is de winter voorbij. Het is lente geworden.
Hoor maar hoe die lente wordt beschreven.
De bloemen worden gezien op het land, de zangtijd genaakt, en de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land. Dit zijn nu de bewijzen der lente. Het leven openbaart zich nu eenmaal. In de schepping blijkt dit voor ieders oog. In de lente worden bloemen gezien, is de zangtijd der vogels, rijpen de jonge druifjes. Niemand kan zeggen, dat het lente is wanneer alles onder de sneeuw ligt, wanneer geen geluid van vogels wordt gehoord. Aan het kleed, dat de aarde draagt kunt gij zien welk jaargetijde is aangebroken. In het leven der genade is het niet anders, ook al moet aanstonds worden opgemerkt, dat wij hier een wereld binnen treden, die met onze oogen niet kan gezien worden, omdat daar eene wet heerscht die niet met het scheppingsleven overeenstemt. Het werk van den Geest is verborgen. De wereld ziet hem niet, zoo sprak Jezus. En Nicodemus, in zijn nachtelijk gesprek, wees Hij er op, dat een mensch die uit den Geest geboren wordt gelijk is aan den wind wiens geluid gij hoort maar gij weet niet vanwaar hij komt noch waar hij henengaat. De zondaar die bearbeid wordt door den Geest des Heeren wordt gekend aan het geluid van den wind des Geestes, de adem des Almachtigen. Ge hoort soms het geluid van den wind alsof het geroep tot u doordrong der zeelieden ver weg op de zee die dreigen te vergaan. Of wel het is als beluistert gij het kreunen der weduwen over de verwanten die verzwolgen werden door de golven. O dat doordringende, scherpe geluid in ontdekkingstijd. Zulk een mensch geeft het geluid, dat de Geest doet hooren in het hart door het Woord. Maar soms ook is het geluid als van de Aeolusharp in het venster, het zwelt, daalt, rijst en geeft al de tonen der muziek. Wanneer de Geest het bloed van Jezus prijst wordt geboren het geluid van de tortelduif, vol teedere ontroering. Wee, wie Gods duive verschrikt of verjaagt.
Het werk des Geestes kan niet verborgen blijven. Zoo deze zwijgen, de steenen zouden haast spreken. Het leven der genade moet zich openbaren. In de Kerk als geheel maar evenzeer in het leven van den enkelen mensch.
Het leven der genade kan niet verborgen blijven. Niemand mag noch kan begeeren incognito naar den hemel te reizen. En het is een vaag teeken wanneer de mond stelselmatig zwijgt van hetgeen het hart beroert. Dat kan niet worden goedgemaakt door erop te wijzen dat er veel gepraat is zonder daad.
In de schepping wordt de lente gekend aan eigen levensverschijnselen.
Onze text spreekt van de bloemen. Zie rondom u en een rijke bloemenweelde boeit uw oog op veld en tuin. Bij de bloemenweelde komt de bloesemrijkdom. Daarop wordt hier vooral ook gedoeld. De bloemen worden gezien op het land. Daar is de blanke lelie en welriekende roos, de schoone cyprusbloem. Daar zijn de granaatappelboom, mirteboom en wijnstok. De zangtijd genaakt. Zij is aangebroken. De vogelen des hemels worden gehoord van tusschen de takken.
De stem der tortelduif wordt gehoord in ons land. Deze vógel wordt hier met name genoemd. Zij is bekend om haar bijzonder teer geluid, de eenige vogel ook die mocht geofferd worden. Het is een trekvogel die in de lente naar Kanaan kwam en zoo aankondiger was van den zomer. De profeet neemt de tortelduif als beschamend voorbeeld voor zijn volk wanneer hij zegt: de kraan, de zwaluw en de tortelduif nemen den tijd hunner aankomst waar, maar mijn volk verstaat niet.
De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort. Dit is een der meest bekende boomen naast den wijnstok, van groote vruchtbaarheid. Hij stond daar in wintertijd met zijn kale takken zonder eenig sieraad, niet gelijk de dennenboom altijd groenend. Doch vroeg in het voorjaar bot hij uit en onder het blad schieten reeds de jonge vijgen uit. Gedurende bijna negen maanden brengt hij vruchten voort. Denk maar hoe de Heere Jezus ons den onvruchtbaren vijgeboom teekent. O juist dien boom kiest Hij, omdat hij zóó vruchtbaar is.
Drie jaren kwam de landman zoekende vrucht maar vond geen. Daarom luidde het bevel: houw hem uit, want waartoe beslaat hij ook onnuttelijk de aarde. En dan weer gebruikt de Heere Jezus dezen boom in het uitbotten als beeld van den komenden zomer. Als zijn tak nu teer wordt en de bladeren uitspruiten, zoo weet, dat de zomer nabij is. Wordt Gods Israël zijn tortelduive genoemd in Psalm 74, bij den profeet Hozea lezen wij: Ik vond Israël als druiven in de woestijn; Ik zag uwe vaderen als de eerste vrucht aan den vijgeboom in haar begin. Met -een enkel woord teekenden wij de uitdrukkingen in onzen text, om zoo te kunnen komen tot de samenvattende beteekenis voor het lentebeeld van het leven der genade. De bedoeling kan toch niet zijn elk beeld afzonderlijk geestelijk over te brengen. Dat zou leiden tot willekeur in de verklaring. In het vervolg zullen wij gelegenheid hebben bij enkele bijzonderheden nog stil te staan. De Lentetijd is een periode in het leven van aangenaam, zalig genieten. De lente heeft zijn bijzondere bekoring. Nog geen hitte maakt ons vermoeid. Geen wolken van stof doen onze oogen tranen en belemmeren onzen adem. Geen onweders verschrikken ons. Alles is liefelijk. Wij zijn als in het huis van „Uitlegger" en wandelen op den heuvel Liefelijkheid. Alle zintuigen worden bekoord naar de beelden van onzen text. Ons oog aanschouwt het goede van Gods uitverkorenen en wij blikken verwonderd op naar al het schoone en liefelijke dat ons oog boeit. Hier weidt mijn ziel met een verwonderend oog. Wij zien den Koning in zijne schoonheid, den beminnelijken Jezus die ons maakte tot hetgeen wij door genade zijn. Hij is de appelboom onder de boomen des wouds. Mijne ziel heeft grooten lust in zijne schaduw en ik zit er onder en zijne vrucht is mijn gehemelte zoet. Hij is de roos van Saron en de lelie der dalen. Zoo wordt ons oog niet verzadigd van zien noch ons oor van hooren. Hij verschijnt voor het oog der ziel als Bruidegom in zijne ongekende en onbeschrijfelijke schoonheid. Mijn Liefste is blank en rood. Rood als de roos, blank als de lelie. Door zijne blanke reinheid en oprechtheid straalt zijn bloed door en wij aanbidden dat Hij zijn leven gaf. Lentetijd. Dat is Hij nu voor mij, die hem verstiet en weigerde te erkennen. Ja, mijn beker is overvloeiende, mijn hart verheugt zich en mijn tong zingt godgewijde toonen.
Lentetijd is de tijd van vruchtbaarheid. Zij zullen ten leven voortbrengen als koren en bloeien als de wijnstok.
Lentetijd. Ook de geestelijke blijdschap openbaart zich dan als het gansche hart vervullend. En wij gevoelen ons jong en sterk. De toekomst ligt voor ons als zonnig pad door de lentezon overstraald. Als de zomer komt wordt onze gang wel eens trager en onze voeten bestoven, de zon brandt. Maar in de lente... wij kunnen alles en zeggen van harte: Ik zal eeuwig zingen van Gods goedertierenheid.
Wanneer de zon aan de kimmen verrijst, een oogenblik zijn we wakker om den Heere te prijzen. De woestijn en de dorre plaatsen zullen hierover vroolijk zijn en de wildernis zal bloeien als een roos en zich verheugen. Ja, de zachtmoedigen zullen vreugde op vreugde hebben in den Heere. De kleederen zijn doorgeurd van den reuk des velds. De reuk harer kleederen is als de reuk van Libanon. En zijne heerlijkheid zal zijn als die des olijfbooms. Ja. kinderlijk vertrouwen is in het hart en wij hebben geen zorgen. Zou Hij. zoo zeggen zij vol geloofsvertrouwen kinderlijk blij, zou Hij, die ons uit zoo grooten nood en dood verlost heeft, dan niet altijd weet verlossen? Neen, zij kunnen geen kwaad van den Heere denken en zichzelven kennen zij nog niet genoegzaam in eigen bestaan, om wakend te bidden en te bedenken dat de geest wel gewillig maar het vleesch zwak is. Daarom is ook de zomer noodig om te rijpen in de middagzon der genade voor den oogst van den herfst.
Een tweede lente draagt dan ook een eigen karakter. Ik denk aan een ontslapen zuster, die is afgereisd naar den hof des hemels en nu zingt onder de vogelen van het paradijs. Er was een tijd in het leven zooals maar weinigen kennen in die eerste lente, dat alles door den vrede bloeide. Het bleef langer lente dan bij menig ander het geval is. Het bleef lente tot in den zomer van het leven, en toch was het niet meer als in het begin der lente. O zeker, het ging nog uit boven veler lente en boven den herfst van gerijpte christenen, maar toch was het niet meer als in de dagen der jeugd. Dc Heere echter zal nieuwe wonderen bereiden, ook al kon niemand vermoeden hoe. Hij begint door zich te openbaren door zijn Woord. Hij zou het beter nog maken dan in het begin; zij zou zingen als in de dagen harer jeugd toen zij uit Egypteland optoog ontslagen van de potten.
Hoe kan dat, zoo vroeg deze en gene, hoe kan het ooit nog beter zijn dan toen? Is het dan nu niet goed zei een ander? Een geweldige honger naar Zijn Woord deed zich gevoelen. En met een gerijpt leven door de genade kwam die tweede lente, die door een tweeden zomer en een korten herfst waarin het toch lente bleef voerde naar het paradijs hierboven. Zoo is dan door den Bruidegom een vroeg-rijpe vrucht geplukt, en was die lente met de blijdschap der jeugd en het dragen van de zomerhitte — ja, de zon heeft haar beschenen — verbonden. En de landman heeft tot in den herfst zijne hand niet afgetrokken, maar de lente bleef. En zoo was het toch waar gebleken wat de Heere Jezus had gesproken. Geprezen zij daarvoor heden zijn naam.
Vroeg naar Huis, daar is het eeuwig lente. In die tweede lange lente wordt een diepe kennis geboren van de geheimen des heils, een nauw leven aan Gods Vaderhart en toch als droevig zijnde altijd blijde. Noorden- en Zuiderwind waaiden tegelijk. Toch was het nooit koud. De lentetijd is de tijd van vroolijk gezang. Komt, hoort toe, o allen die God vreest, en ik zal u vertellen wat Hij aan mijne ziel gedaan heeft. Mijn mond zal uwe gerechtigheid vertellen, den ganschen dag uw heil. Ja, zij zullen uwe gerechtigheid met gejuich verkondigen. Mijn hart is bereid, o God, ik zal zingen, ja, psalmzingen. En toch niet meer die overmoed van de eerste lente, doch de vastheid van levensgang leunende op haren Liefste.
Een tweede lente. Zelfs vorstelijke personen hebben dien lentezang gehoord als zij den stap van de paarden lieten vertragen... daar werd schoon gezongen. Maar een andere Vorst luisterde naar het geluid zijner tortelduive en sprak: geheel zijt gij schoon en er is geen gebrek aan u. En dan... wanneer mag ik komen, eeuwig bij U wonen'
Zie dat was lente, en die Vorst leeft eindeloos, die haar zijn Bruid wil noemen en om haar inwendig schoon haar wil roemen. Mijne ziel verlangt zeer naar den tijd der bruiloft. Kom grijpen wij moed om gasten te vergaderen voor den koninklijken disch, waar alles, alles, enkel liefde is. Hebben wij dan geen kleine zuster meer? Waar zijn onze kinderen? Staat de groei stil? Hebben zij hunne geestelijke „vaders" niet meer noodig? Al hadt gij tienduizend leermeesters, zoo hebt gij toch niet vele vaders. Ik heb u door het Evangelie geteeld, schrijft Paulus. Maar luister nu weer, hoe de Koning zijne Bruid prijst.
Hoe schoon is uwe uitnemende liefde mijne zuster, o bruid! hoeveel beter is uwe uitnemende liefde dan wijn, en de reuk uwer oliën dan alle specerijen.
Lentetijd. Weer ga ik u een vraag doen. Is het ooit lente voor u geweest? Kent gij den verborgen omgang met Koning Jezus? Werd de nood uwer ziel opgelost in zijne wonden? Wij weten het wel, dat reeds hope gloort wanneer Jezus in den nood zich doet kennen door Zijn Woord en Geest aan het hart. Dan wordt er nog wel eens gezongen in stilheid of wel luide met blijde klanken. Maar zijt gij wel zijn eigendom geworden en hebt gij niet slechts de keuze van Ruth gedaan doch zijt gij met hem vereenigd?
Lenteleven is zoo schoon. Waarom zullen de dagen uwer jeugd voorbij gaan zonder deze vreugde? Hink toch niet op twee gedachten. Kus den Zoon, opdat Hij niet toorne. Indien Hij dan zoo beminnelijk is waarom wilt gij niet loslaten wat losgelaten moet worden om hem toe te behooren? Hebt gij wel oog en hart voor de volheid zijner liefde in het volbrachte werk aan het kruis? Gaat gij wel uit op de voetstappen der schapen en gaat gij niet voorbij aan de woningen der herders? Maar ik zal u niet verder vragen, doch anderen vermanen om hunne roeping en verkiezing vast te maken. Dat doende zegt de apostel, zult gij nimmermeer struikelen.
Wat is er weinig bloemenweelde in het leven der genade. Terwijl wij dit schrijven is het buiten nog koud... maar het is of de Meiregen zal gaan vallen die zegen brengt in het rijk der schepping. De Heere gedenkt toch zijn verbond.
De bloemen van geloof, hoop en liefde gaan ontluiken en verspreiden hun aangenamen geur.
In lentetijd trekt ook het teere gebed de aandacht. Onze text spreekt daarvan als hij zegt: de stem der tortelduif wordt gehoord in ons land.
Israël is Gods tortel. De Kerk maakt gebruik van dien naam om een beroep te doen op het vaderlijk ontfermen des Heeren. Denk maar aan de klacht die wordt geboren uit het geprangd gemoed in psalm 74: geef aan het wild gedierte de ziel uwer tortelduif niet over, vergeet den hoop uwer ellendigen niet in der eeuwigheid. Zoo raakt Gods gemeente het hart des Heeren. Want Hij is zeer gevoelig op het leven der Zijnen.
Men zou wanen, dat deze tortelduiven des Heeren eerder de liefde zouden winnen van allen die haar naderen dan dat zij iemands haat zouden opwekken. En toch worden zij door zeer velen mishandeld. Omdat zij hun niet gelijk zijn; omdat zij niet tot hun getal behooren; omdat hun persoon en hunne offeranden meer Gode behagen dan de hunne; omdat zij hen bestraffen om hunne booze wegen; omdat zij de zonde betreuren van zichzelven en anderen. Zij vertoornen zich op de tortelduif zelfs om haar klagend gekir; zij zullen smalen op hun zuchten en tranen.
De Heilige Geest leert ons zuchten en weenen. Maar ook in lentetijd? Kunnen wij dan leeuwerik, nachtegaal en tortel tegelijk zijn? Zeker kan dat niet alleen, maar dat moet zelfs. Wij zouden het kunnen vergelijken met een orgel. Daar is de lage ondertoon en de heldere boventoon. Wanneer die ondertoon er niet is ontbreekt de harmonie. Het vroolijk christendom kent alleen een schellen onwelluidenden boventoon, die het godvruchtig gemoed slechts kwetsen kan. De waarachtige vernedering des harten ontbreekt, het levende besef van Gods majesteit en onze verlorenheid in ons zeiven wordt gemist. Ook als twee hetzelfde zingen is het niet hezelfde, evenmin als twee het zelfde zeggen, dit nog hetzelfde is. Ook hier moet het snoode van het kostelijke worden onderscheiden.
De Heilige Geest ontsteekt hemelsch licht in de ziel en draagt het olijfblad des vredes met zich. In ons land wordt de stem der tortelduif gehoord. De inwoners van Kanaan hebben hun eigen klimaat, plantengroei en gevogelte.
De kinderen Sions spreken de taal Kanaans. Dat land is de erve der knechten des Heeren. Israël zal zeker alleen wonen. Het geluid van de tortelduif spreekt ons van gramschap tegen den ijdelen waan der trotsche zielen. Want wanneer wij roemen in de genade zoo belijden wij tegelijk onwaardig te zijn. God te hebben vertoornd, en nu zag Hij toch naar ons om. Zoodra dat bewustzijn ons ontzinkt of slechts als een ledige klank, maar geen daad in ons gesprek en lied aanwezig is, dan wordt het hoog tijd dat wij afdalen in de vallei van ootmoed. Aan de eene zijde kan men opmerken veel klagen zonder smart en dan ontbreekt de dankerkentenis, dan is het vertoon en is de arme dwaze mensch blijde met zichzelf in zijn armoede. Waant zich diep ontdekt en ziet zijn eigengerechtigheid niet. Maar daar staat tegenover het roemen zonder verbrokenheid des harten, zonder verwondering over het eeuwige wonder dat God naar ons omzag en omziet. De duive kirt in lentetijd, ja dan is de klacht het meest welluidend, want wij zijn nu schuldenaar geworden aan de liefde. Die mij heeft lief gehad en zich voor mij heeft overgegeven. De blijde jubelzang wordt doorkruist van het geluid der tortel.
Zoo moet het blijven ons leven lang. In de tweede of derde lentetijd van ons leven geldt dit nog in anderen zin dan in de eerste lente. Want in die lente gaat de klacht meer over het feit dat wij vijanden waren, God hebben getergd, ons hebben verzet tegen de genade. Later verstaan wij beter wat Paulus bedoelde in Romeinen zeven: ik ellendig mensch, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods?
Doch nu verkrijgt de belijdenis en de roem des geloofs verdiepte beteekenis: ik danke God door Jezus Christus onzen Heere. De stem der tortelduif wordt gehoord in ons land. Het gebed wordt uitgestort als reukwerk voor Gods aangezicht, de uitbreiding der handen is als het avondoffer. Hunne begeerten worden met dankzegging bekend bij God. De troon der genade is open en het hart ontsloten.
De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort. Jonge teere vruchten botten uit. Wie had dit kunnen denken of verwachten in den kouden langen winter?
Daar is de botte des geloofs. De knop breekt open. In wintertijd van ontdekking of afzakking wordt het geloof niet openbaar. Twijfeling, vrees, toorngevoel doorkruisen de ziel. Nu verschijnt genade in plaats van toorn, het Evangelie is als een nieuwe ongekende boodschap. Het geloof gelooft de beloften, omhelst den Heere Christus. Het leeft van binnen en de Geest des Heeren, die het uit Christus neemt, vermaakt onze ziel. De vrede bloeit, de blijdschap groeit.

Voorbij de winter, bar en koud,
De lente lacht ons toe!
Hoor nu... de tortel blij te moe,
Ze jubileert in 't hout.

Nieuw leven ritselt in de vijg,
Die gansch verstorven scheen.
De wijnstok, geurend om zich heen,
Biedt vrucht aan elken twijg.

De spruit des geloofs ontsluit zich nu. De hoop in de botte, in de bloem en in de vrucht is in wezen van dezelfde natuur. Mijne hope is op U, o Heere. Hij heeft ons wedergeboren tot eene levende hope door de opstanding van Jezus Christus uit de dooden.
De liefde ontplooid zich en alle vreeze is gebannen. Want die vreest is niet volmaakt in de liefde. De volmaakte liefde toch drijft de vreeze buiten. De liefde vergaat nimmermeer en die liefde is uitgestort in onze harten door den Heiligen Geest die ons gegeven is. Smaakt, dat de Heere goedertieren is.
De wijnstokken geven reuk met hun jonge druifjes.
Druifjes dus waar de bloesem nog aanzit. Geur, bloesem en eerste vrucht zijn er bij den wijnstok tegelijk. Van den wijnstok gaat geur uit. Van alle boomen is de wijnstok echter de minst nuttige wanneer hij geen vrucht draagt. Maakt men van wijnstokhout ook eene pin, vraagt de profeet, om eenig vat daaraan te hangen. Daarom zegt de Heere, gelijk het hout des wijnstoks is onder het hout des wouds hetwelk Ik den vure overgeef, opdat het verteerd worde, alzoo zal Ik de inwoners van Jeruzalem overgeven.
Bij den wijnstok in het bijzonder gaat het om de vrucht. In de lente nu schiet de vijg op eenmaal voort met wondere snelheid. Bij den appel is er een lange tijd tusschen vruchtzetting en voldragen vrucht, maar de wijnstok brengt weldra na den bloei zijn jonge druifjes voort. Kostelijk beeld van het leven der genade.
Soms is de wijnstok beeld der Kerk. De Heere bracht zijn wijnstok over uit Egypteland en Hij verwachtte dat hij goede druiven zou voortbrengen, maar zie, hij bracht stinkende voort. Dan weer is de wijnstok beeld van Christus. Ik ben de ware wijnstok en mijn Vader is de landman engij zijt de ranken. Uwe vrucht is uit mij gevonden, spreekt de Heere. Terwijl zij in lente tijd de jonge druiven van Gods liefde proeven brengen zij druifjes voort van hartelijke teere wederliefde.
Zij geven reuk en dragen vrucht.
Sta op en kom. roept Hij haar toe. Hij wil dat zij zullen deelen in de vreugde van den Bruidegom. Deze sprake is haar bekend. De stem haars Liefsten toch verstaat zij als geen andere. Mijne schapen hooren mijne stem en zij volgen mij, Dan worden de blijde uitgangen des geloofs geboren om hem te volgen waar Hij ook heengaat. De Heere is bij mij, ik zal niet vreezen. Dit volk heb Ik Mij geformeerd zij zullen mijnen lof vertellen.
Kom mijn Liefste laat ons uitgaan in het veld, laat ons vroeg ons opmaken naar de wijnbergen, laat ons zien of de wijnstok bloeit, of de jonge druifjes zich opendoen, daar zal Ik u mijne uitnemende liefde geven.
Ach, dat meer van dit lenteleven wierd gezien in Gods Kerk. Het is wel zeer schaarsch. Dat velen een goeden reuk van Christus mogen geven. De vermenigvuldigde genade worde overvloedig in u tot heerlijkheid Gods. De Geest doorwaaie den hof der Kerk, dat zijne specerijen uitvloeien.
Sta op en kom.
Voornemens zonder uitvoering aan de plannen te geven kunnen niet baten. Opstaan moet door komen worden gevolgd. De Bruidegom wil uitgaan in het veld. Zijne Bruid moet gezien worden. Het leven in de binnenkamer en het bezoek in het Wijnhuis moet Christus gemeente des te blinkender toonen voor de wereld. Laat uw licht schijnen voor de menschen opdat zij uwe goede werken mogen zien.
Maar dat komen des geloofs brengt ook veiligheid door bij hem te zijn die haar wil beschermen en bewaren. Hij wil, dat zij op zijn arm zal leunen, zal rusten aan zijn boezem. Zoo alleen kan ook de blijdschap worden bewaard en de vrede bestendigd. Hij vraagt zich toch geheel aan hem toe te betrouwen. Wentelt uwen weg op den Heere en vertrouwt op hem, Hij zal het maken. Hem volgen door te komen en te gaan waar Hij gaat. En... zijne voetstappen druipen van vettigheid.
Wat ligt er loomheid op de Kerk Gods. Hoe anders was het weleer met velen uwer. Werkzaam nacht en dag, vurig van geest, vol goede vruchten en nu? Dat zondige blijven zitten bij zichzelven!
Is Hij dan niet waardig gevolgd te worden, waar Hij ook henen gaat? Hij doet toch zijnen liefhebbers beërven wat bestendig is.
Het is de tijd temidden van een wegzinkende wereld hem te volgen, op te staan en te komen. Stel u niet tevreden met het teugje dat gij van zijne liefde hebt gesmaakt, maar verlang naar volle teugen. Eet geen drooge korsten als gij overvloed bekomen kunt.
Opent uwen mond en Ik zal hem vervullen. Eén ding doe ik, vergetende het geen achter is, jaag ik naar het wit tot den prijs der roeping Gods die boven is in Christus Jezus.
De zangtijd genaakt. Deze woorden werden voorgelezen aan een stervende christin. En met hemelsche blijdschap op het stervend gelaat, sprak zij: „die is nu gekomen" en zoo gaf zij den geest, om aanstonds den toon te vatten van het lied des Lams hierboven.
Maar laat ik eindigen met een versje waarin de lentetijd wordt bezongen in het leven der genade en dat aldus besluit:

Doch straks zal ik U eeuwig prijzen,
Dan zal het zijn op volmaakte wijze;
Als ik stervende zal henengaan
Om eenmaal juichend op te staan.

Dan zal het eeuwig lente zijn
Het leven niet meer kwijnen,
Zijn duive mag nu komen
En eeuwig bij hem wonen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Lentetijd II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 mei 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's