Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den Woorde Gods XXIII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Woorde Gods XXIII.

6e serie. Uit het ongeschreven Woord.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Genesis 9 : 14, 15. En het zal geschieden, als Ik wolken over de aarde breng, dat deze boog zal gezien worden in de wolken; Dan zal Ik gedenken aan mijn verbond, hetwelk is tusschen Mij en tusschen u en tusschen alle levende ziel van alle vleesch. En de wateren zullen niet meer wezen tot eenen vloed om alle vleesch te verderven.

Wij Westerlingen van den modernen tijd zijn mede tengevolge van de eenzijdige natuurbeschouwing er aan gewoon geworden de natuur te waardeeren als een afgesloten geheel, als een soort systeem, dat nu eenmaal is, zooals het is, en aan zichzelf overgelaten, nu als een soort uurwerk op eigen kracht verloopt. De hedendaagsche wetenschap heeft de natuur voor de massa tot eene op zichzelve staande grootheid gemaakt en al heeft men de in den aanvang van dezen nieuwen tijd heerschende Deïstische leer verworpen, volgens welke God en wereld zoozeer van elkander afgescheiden zijn, dat de wereld aan zichzelve en aan het spel harer krachten overgelaten bleef, practisch is toch de hedendaagsche wereld in hare natuur-waardeering Deïstisch van karakter. Het ongodsdienstig karakter der Westersche menschheid komt ook daarin uit, dat als er nog van God sprake is, deze God voor haar toch eigenlijk op non-activiteit is gesteld. Ook daaruit blijkt, hoe principieel antichristelijk de aanvoeling van het leven geworden is, dat ook al bleven nog de vormen, de wezenlijke zin der religie haar ontvallen is.
Want dit is juist hetgeen in de Schrift in het oog valt, dat zij nooit en nergens de wereld der schepselen op zichzelve stelt. De Schrift kent geen natuur zonder en buiten de goddelijke werkzaamheid. Daarom kan de dichter zingen van de hemelen, die Gods eere vertellen en daarom ook spreekt Jesaja, als hij Gods werken in de hemelen aanziet, niet in den verleden, maar in den tegenwoordigen tijd van God, die de hemelen uitspant als een dunnen doek, ze uitbreidt als eene tent, als van een God, die, wanneer hij zijne oogen opheft omhoog en de wonderen Gods aanschouwt, „in getal hun heir voortbrengt" en ze alle bij name roept en vanwege de grootheid Zijner krachten wordt er niet één gemist. God is in Zijne schepping eeuwig werkend, zoodat zij nimmer aan zichzelve is overgelaten. De Schrift stelt ons van oogenblik tot oogenblik onmiddellijk voor Gods aangezicht, legt alle creatuur, groot of klein, onmiddellijk in Zijne hand, zoodat zij zich tegen Zijn wil roeren noch bewegen kunnen. En zoo leert ons Gods Woord ook, dat wij van oogenblik tot oogenblik op Hem zijn aangewezen.
Zooals ik zeide: de moderne mensch voelt dat vaak anders, hem wordt van de jeugd aan eene voorstelling, een begrip van de natuur bijgebracht, als ware zij een wetmatig zich ontwikkelend, organisch geheel, waarin nu voor Gods werken eigenlijk geene plaats meer is. Niet waar, wij vragen des morgens naar het weerbericht, dat ons op grond der ten dienste staande gegevens meldt, hoe de vermoedelijke weerstoestand wezen zal? En dat bericht is gegrond op de waarneming der verschijnselen, die de wetenschap leerde kennen in hun samenhang van oorzaak en gevolg. Zoo worden wij er aan gewend naar dezen samenhang niet alleen te vragen, maar er bij te blijven staan, terwijl wij aan den laatsten grond der dingen niet meer denken. Zoo wordt in het bewustzijn der massa allengskens een geest van oppervlakkigheid aangekweekt, die er toe leidt aan den Heere, die toch de eeuwige Schepper van de einden der aarde is, voorbij te gaan. Hij verdwijnt uit den levenskring der massa, die toch reeds door het, met dezen zelfden blik op de wereld samenhangend materialisme, van God is vervreemd. De Westersche menschheid emancipeerde zich van het eeuwige licht en woelt nu in een duisteren nacht van revolutie rond.
Het verschijnsel kan voor niemand verborgen blijven, dat wij heden geheel anders leven dan ons in de Schrift de menschen worden voorgesteld in hunne verhouding tot de natuur. In de Schrift spreekt een stem, die den modernen mensch nauwelijks meer kan verstaan, die hem vreemd aandoet, hem herinnert aan een zeer ver verleden. De Schrift kent geene natuur, die op zichzelve staat als een samenspel van oorzaken en gevolgen, die een schijn van zelfstandigheid hebben. Zij kent slechts de natuur als een werkplaats Gods, als een schouwtooneel Zijner krachten. Zij kent alleen God als de Wezenaar, als de eeuwig Zijnde, die alleen is en zonder Wien niets is, noch zijn kan. In de diepten der zeeën, waarin de levende zielen wemelen, in de hemelen boven, waarin het gevogelte klapwiekt, in het firmament, dat zich welft boven onze hoofden, waarin geen sprake en geene woorden zijn, waar hunne stem niet wordt gehoord, spreekt toch wonderbaar de stemme des Almachtigen. In Gods Woord verschijnt de natuur als gedragen door God almachtig. De stem des Heeren is op de wateren. Als het weerlicht verblindt en de donder rolt, dan is het de God der eere, die dondert. En als de watervloeden ruischen en bruischen, dan heeft de Heere gezeten over den vloed, ja, de Heere zit, Koning in eeuwigheid!
Over bergen en dalen, ja overal is God en Hij draagt alle dingen door het Woord Zijner kracht, zoodat zon en maan en alle millioenen hemelbollen, die de oneindige ruimte van het heelal doorwandelen, door Hem bestuurd worden en geleid, zooals Hij ze onderhoudt en draagt en tot niet-zijn zouden vervallen, indien Hij ophield ze te dragen met de almacht Zijner kracht. De Heere is de oneindige Schepper van de einden der aarde, die niet moede noch mat wordt en door Zijnen Heiligen Geest in alle creatuur, in de bergen der aarde, in de diepten der wateren, in eiken zandkorrel het aanzijn verwekt en verwekken blijft. Nimmer en nergens is het schepsel zonder Gods scheppende daad, die het riep en behoudt. En daaruit volgt dan ook, dat Gods Woord een geheel ander licht over de schepselen uitstraalt. Dat Woord stelt heel die schepping voor ons als door Gods Wezenheid gezet en gedragen, zoodat niets geschiedt dan onder Zijn goddelijk bestel. Hij spreekt en het is er, gebiedt en het staat er. Hij vergadert de wateren der zee als op eenen hoop, stelt den afgronden schatkameren. Ja, dat geldt de creaturen zonder onderscheid, de zon, de maan en de sterren, maar ook de mug, die daar gonst door de zomerluchten, doch het geldt in den diepsten grond ook den mensch, van wien geschreven staat: „Hij formeert hun aller hart."
En daarom is het zoo begrijpelijk, dat ook hier de Heere tot Noach en de zijnen zegt: „En het zal geschieden, als Ik wolken over de aarde breng, dat deze boog gezien zal worden in de wolken." Als de Heere de wolken over de aarde brengt. Daar wordt het ons dus gezegd, dat in hetgeen er geschiedt in de hemelen bpven ons, wij niet van doen hebben met een spel van krachten, waarin oorzaken de gevolgen bepalen, maar dat achter en in dat geschieden Hij zelve staat niet als een God, die toeziet, die werkelooze toeschouwer is, maar als een God, die het natuurproces in beweging houdt, het leidt en voert tot zijne doeleinden. En zeker, dan spelen ook in die natuur oorzaken een rol, in gevolgen zich openbarend, maar als dan de vraag opkomt naar het „waarom?" van dit al, dan spreekt de Heere het laatste woord.
Wij menschen staan te midden van het leven vaak voor allerlei, dat ons verrast, dat onze plannen stoort, onze verwachtingen breekt, onze bedoelingen doorkruisen komt. En dan hebben wij de neiging om van het toeval te spreken, van den samenloop der omstandigheden. En als ons die samenloop behaagt, dan spreken wij van het „gelukkig" daar zijn van wat of wie wij begeerden. Maar wanneer de gebeurtenissen of de zaken, die wij ontmoetten, ons niet behaagden, dan komt het verwijt over hetgeen ons trof of tegen was over de menschen of de dingen. Doch Gods Woord leert ons achter dit alles te vragen naar den Heere, opdat wij Hem zullen ontmoeten als den Gever alles goeds, of ons verootmoedigen zullen onder Zijne krachtige hand.
En zoo laat ons de Heere hier zien, dat in het natuurgeschieden wij niet van doen hebben met redelooze, domme krachten, maar met Hem zelven. En dan openbaart Hij Zichzelven ook daarin als een God van orde, van regelmaat, van wet, opdat wij ook de natuur zullen zien en kennen in hare vaste wetmatigheid als Gods gewrocht. Daarom zegt Hij: „Het zal geschieden, als Ik wolken over de aarde breng, dat deze boog zal gezien worden in de wolken.' Dat is niet twijfelachtig, wordt ons niet voorgesteld als wat nu eens niet en dan eens wel geschieden zal. Neen, het wordt ons als onwankelbaar zekere, als onveranderlijke orde voorgesteld. De Heere openbaart ons daardoor, dat er dus wel degelijk eene natuurorde is, waarvan niet wordt afgeweken. Hij predikt het hier aan Noach, dat de verschijning van dezen boog niet toevallig is, maar opkomt krachtens de orde, door Hemzelven eenmaal gesteld en door Hemzelven ook gehandhaafd.
Er is dus eene natuurwet, doch zulk eene, die afhangt van Gods scheppende daad. Als de wolken opkomen, dan komen zij ook op naar vaste orde, worden zij geboren als een complex van gevolgen, die uit oorzaken voortgekomen zijn, maar het was Gods scheppende daad, die de oorzaken bereidde op voor den mensch verborgene wijze, zoodat Hij zeggen kan, dat Hij wolken brengt over de aarde. Daarvan kan ons de wetenschap niets leeren. Zij kan nooit verder gaan dan wat de oorzaak bepaalt voor het gevolg, maar van den oorsprong der oorzaak en van den oorsprong van het zóó-zijn van het gevolg, leert zij niets, want het laatste „waarom", de laatste grond is voor onze oogen verborgen, wordt alleen geopenbaard door den Heere zeiven, Wiens onzienlijke dingen van de schepping der wereld aan, uit de schepselen worden verstaan en doorzien beide Zijne eeuwige kracht en Goddelijkheid.
Dat is dus alleen vrucht van Gods openbaring zelve, die het ons hier leert, dat wat er ook geschiedt op het gebied der natuur, de Heere zelve alleen de Werkmeester is, „als Ik wolken breng over de aarde". Zij zijn dus van Hem en door Hem. En als Hij ze brengt, dan zal er de boog zijn. Dat is Gods bestel, de orde der natuur door Hem gezet, door Hem in stand gehouden en gehandhaafd, zoodat daaruit voor ons menschen eene volstrekte zekerheid opkomt. Omdat God zelve de Schepper is, de Handhaver van Zijn werk, daarom is blijvend gewaarborgd, dat met de wolken, die Hij brengt over de aarde, met de zon, die haar licht uitstraalt in de myriaden druppelen, waarvan de wolken zwanger zijn, ook de boog gegeven is, die gezien wordt en die alzoo een schoon, een schitterend, een heerlijk getuigenis is van de wonderheid der werken des Almachtigen, die der menschheid waarborgen, dat de Heere is de Onderhouder, die Zijn bevel zendt op de aarde, Wiens Woord snel loopt, die sneeuw geeft als wol, zoodat zij smelt en de winden waaien laat, zoodat de wateren henenvloeien. Maar aan Zijn volk maakt Hij die wijsheid bekend, alleen aan het volk, dat Zijne rechten kent en Hij zich heeft uitverkoren tot eene eeuwige erve.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van den Woorde Gods XXIII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 juli 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's