Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van den Duitschen Kerkstrijd

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van den Duitschen Kerkstrijd

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben ons doorloopend van oordeelvellingen en berichten over Duitschland en den kerkelijken strijd aldaar onthouden, omdat wij niet genoegzaam grondig ingelicht zijn over de vraag, hoe in de werkelijkheid daar alles toegaat. Wij hooren daarover in onze Nederlandsche pers vaak zeer tendentieuse berichten, die de strekking toonen te hebben ongunstige indrukken te verspreiden, om alzoo tegenover onze Duitsche Oosterburen eene vijandige stemming te wekken. Wij hebben ons daardoor niet laten meesleepen, omdat wij een ijdel chauvinisme uit den booze achten. Ons volk heeft behoefte aan gezonde vaderlandsliefde, maar niet aan opgewarmd valsch nationalisme. Daarbij komt, dat wij eene goede verhouding tot onze naburen een Nederlandsch belang achten.
En eindelijk zijn wij van meening, dat onze beginselen vorderen welwillende waardeering van andere volken, ook van het Duitsche volk. Als Gereformeerden hebben wij aan het Duitsche volk veel te danken. In den loop des tijds hebben bekende godgeleerden, afkomstig uit gebieden, die thans tot het Duitsche rijk behooren, ook aan onze Nederlandsche Gereformeerde Kerk veel gegeven. Denk alleen maar aan onzen Heidelbergschen Catechismus. Er bestaat dus gegronde reden om ook heden ten dage ons er van bewust te blijven, dat Nederland, met name de Nederlandsche Gereformeerden, veel goeds uit Duitsche hand ontvingen. Dat voorbij te zien of moedwillig te vergeten, zou onbillijk zijn.
Dat Duitschland anders geregeerd wordt dan Nederland, is voor ons geen oorzaak ons met onwil van dat volk af te keeren. In de eerste plaats niet, omdat het ons eigenlijk niet aangaat, hoe het Duitsche volk zijn eigen huishouding inrichten wil. Bovendien geldt ook hier: Wat gij niet wilt, dat u geschiedt, doe dat aan een ander niet. Ik geloof niet, dat wij, Hollanders, het aangenaam zouden vinden, wanneer andere volken zich gingen bemoeien met onze regeeringsmethoden. Allicht zou dan soms zelfs op allesbehalve vriendelijken toon gezegd worden: Waarmede bemoeien zij zich! Het zou ook in de wereld der volken er heel wat beter uitzien, wanneer de regeeringen steeds in acht namen de apostolische vermaning: „Dat niemand van u lijde als een doodslager, of dief, of kwaaddoener, of als een, die zich met eens anders doen bemoeit." Deze wijze opmerking geldt niet alleen enkele personen, maar is ook op de volken van toepassing. De wereld zou er heel wat vreedzamer uitzien, indien vooral de groote volken deze schriftuurlijke wijsheid in toepassing brachten. Wie de groote bladen leest, merkt daarin, hoe duizenden alle dagen druk zijn over andere volken en ook, hoe daaruit oorlog dreigt. Er wordt stelselmatig soms eene oorlogsstemming aangekweekt doordat de groote bladen lange en soms ook korte venijnige artikelen hebben over andere volken.
De kleine volken, zooals het onze, hebben daar minder last van, omdat zij in de oogen der grootmachten te weinig beduiden. Maar Italië en Duitschland, om dan bij deze alleen te blijven, worden voortdurend over hunne regeeringsvormen gescholden. Nu weet ik wel, dat men daarvoor allerlei redenen meent te hebben. Maar, wie zich houdt aan de zoo even in herinnering gebrachte apostolische vermaning, kan deze redenen niet gegrond vinden.
Toen Duitschland nog niet nationaal-socialistisch geregeerd werd, moest alleen Italië om haar fascisme en Mussolini om zijn dictatuur heel wat hooren. En van Duitschland, dat verteerd werd onder de pers zijner zoogenaamde overwinnaars, hoorde men niet. Toch leed het volk geweldig onder de coalitie van Rood en Roomsch. Het arme Duitschland was de speelbal van die het wilden vernederen en vernederd houden. Maar het werd, zooals men meende, destijds democratisch geregeerd, met het gevolg, dat het tot machteloosheid gedoemd werd en zich moest laten uitzuigen de laatste druppels levensbloed. Ik geloof niet, dat de meeste Duitschers deze vernedering en uitzuigerij behagelijk vonden. Maar de pers der groote overwinnende volken kikte over dat alles niet. Men had geen respect voor Duitschland, want het volk lag in het stof zijner ellende vertreden. En zoo kon men overal, ook wel hier te lande, soms hooren, hoe er waren, die zich in het leed van het verslagen volk verblijdden en daaraan op soms weinig delicate manier uiting gaven. Het vuur van den haat, dat in den oorlog kunstmatig tot een geweldige hitte werd aangeblazen, gloeide nog jaren na. Alleen gebrek aan achting was de oorzaak, dat men het daarbij liet en zich er verder niets van aantrok, hoeveel ellende er onder dit Roomsch-Rood geregeerde volk werd geleden. Het mocht geregeerd worden, zooals het volk zelf dit begeerde, omdat het onder die regeering absoluut niets vermocht dan zwijgend lijden.
Maar zie nu de ommekeer! Nauwelijks was het nationaalsocialistisch regime geboren, of de critiek kwam los. De mannen, die het doorgezet hadden, werden gehoond en gesmaad. De dictatuur werd vervloekt, heel het regeersysteem, dat toch uit den nood van het volk is opgekomen, werd in de ban gedaan. En niet één der groote bladen uit landen der dictatoren van den vrede van Versailles had er een goed woord voor over. Dagelijks kon men lezen, hoe een stroom van smaad werd uitgegoten nu over het Duitsche volk, dat zich zulke heerschers getroostte. En niet alleen de Pers der grootmachten van Versailles deed zoo, de Pers der kleine volken volgde dit na. Wij hebben onze lezers steeds gewezen op het onbillijke van zulk een onredelijke antipathie, omdat wij er van overtuigd waren, dat de eenige grond, dien men er voor had, deze was, dat van nu aan Duitschland uit zijne diepe vernedering zich begon op te heffen. Men begon te begrijpen, dat het daarmede had opgehouden de voetwisch te zijn dergenen, die het tractaat van Versailles hadden gedicteerd en mededoogenloos de laatste druppels levensbloed uit het verarmde volk persten.
Zeker, dit nationaal-socialistisch regime is mogelijk geworden, doordat het uitgemergelde volk op den rand stond van den Bolschewistischen afgrond. En in dat licht is deze Duitsche revolutie, als men wil, een groote zegen geweest, waarvoor ook ons volk den hemel niet genoeg kan danken. Want als Duitschland nog eens even gebleven was op den vreeselijken weg, waarop het door Rome en Marx was gedrongen, dan zou zeker en gewis, het Bolschewisme er de overwinning hebben behaald. En dan zou dit uitbraaksel van den Antichrist ook over onze grenzen zijn gestroomd. Niemand mag dit feit geringschatten. Wat er in Duitschland gebeurd is, heeft ons volk behoed voor de Russische hel.
Maar het antisemitisme dan? Het Calvinisme is niet antisemitistisch, maar dat beteekent niet, dat het loochent, dat er rassen zijn. De Schrift en de ervaring beide leeren, dat zij er zijn krachtens Gods bestel. Het universalisme, dat in en met Christus verschenen is, dat ons leert, hoe in Christus Jood en Griek beide tot Gods kinderen kunnen worden aangenomen, wijl in Christus slechts een nieuw schepsel is, sluit niet in, dat de rassen daardoor vernietigd worden. De Moorman, die tot Christus komt, wordt daarom nog geen blanke. En het beteekent ook niet, dat er geen door God gestelde grenzen zijn. Israël zelf heeft van Godswege het verbod ontvangen zich niet te „verzwageren met andere volken. En zoo wordt Richt. 3 : 6, het als een kwaad in des Heeren oogen voorgesteld, dat Israëlieten zich dochters der Kanaanieten tot vrouwen namen en omgekeerd hunne zonen lieten huwen met Kanaanieten. Volgens Gen. 10 was Kanaan een zoon van Cham. Dat waren dus geen Semieten. De eenheid van het menschelijk geslacht wordt echter niet uitgewischt, doordat de menschheid in rassen is verdeeld. En dat de rassen de roeping hebben zich het bloed zuiver te houden, berust op de erkenning van de scheppende daad Gods, die de rassen schiep. De Boeren in Zuid-Afrika hebben daarom ook met kracht er naar gestreefd de vermenging met de Zuid- Afrikaansche inboorlingen tegen te gaan. Later hebben de Engelschen om politieke redenen, die verre van zedelijke rechtheid verwijderd waren, de Boeren daarover soms zeer hard gevallen.
Toch mag bij de rassen-vraagstukken niet worden voorbijgezien, dat daarbij ook cultuurproblemen een woord meespreken. Vermenging van rassen is maar al te dikwijls niet bevorderlijk gebleken voor de cultuur, beteekende volstrekt niet steeds een vooruitgang, heel dikwijls eene degeneratie. Doch hoe dit nu ook moge zijn, schriftuurlijk staat het vast, dat Israël met name geroepen is zijn bloed rein te houden van vreemde smetten. Of het dit altijd gedaan heeft, is een andere vraag.
Duitschland maakt nu ernst met de reinhouding des bloeds en de Duitsche regeering heeft daarvoor hare gronden, die naar mijne meening van economischen aard zijn. Ik kan nog niet inzien, dat het daarom nu zooveel smaad verdient, evenmin als de Zuid-Afrikaansche Boeren. Met vijandschap tegen het Evangelie heeft dit echter niets te maken, omdat Gods Woord zelf reinhouding van het bloed plichtmatig verklaart.
Het antisemitisme in Duitschland moet, geloof ik, als een gevolg van de economische moeilijkheden, waarin het volk verkeert, worden beschouwd. De groote volken hebben schuld aan Duitschlands vereenzaming. Zij hebben in hun overwinningsroes het Duitsche volk tot eene afzondering gedreven. En dat autarkisch streven vindt op zijn weg de groote hinderpaal van het internationale kapitalisme. Spreekt het niet van zelf, dat Duitschland, nu het zich weder opheft uit zijne vernedering, al wat naar dat internationale kapitalisme, dat het ook in den oorlog en in den afgrond der ellende gestort heeft, zelfs maar riekt, tracht uit te bannen? En daarbij stuit het op de macht van het Jodendom.
Zooals ik zeide, het Calvinisme is niet antisemitisch, maar dat beteekent niet, dat het de rassen-onderscheidingen ontkent. De Joden zijn door het liberalisme vermengd met het volk, ook al behielden de Joden hun Joodsch karakter en vermengden zij zich, afgezien dan van de zoogenaamde „spekjoden", niet met het volk. En ik kan er dan ook op wijzen, dat noch Groen van Prinsterer, noch ook Dr. Kuyper, hoewel beiden van antisemitisme ver, daarom toch volstrekt niet instemden met de houding van het liberalisme inzake het Jodenvraagstuk. Reeds in 1878 heeft Dr. Kuyper een reeks artikelen er aan gewijd, waarin hij het licht laat vallen „op den ongelooflijken invloed, die heden ten dage op de lotgevallen van Europa wordt uitgeoefend door de Joden" (Ons Program, blz. 167). Hij legt daarbij ook nadruk op h^t groot kapitalisme. Ik kan daar nu niet verder over uitwijden, maar bepaal er mij toe er op te wijzen, dat Duitschland, dat zeker op zijne wijze van die invloeden ook weet mee te spreken, zich nu in zijne autarkische eenzaamheid daartegen verzet. Dat de Joden in Amerika, in Engeland en Nederland en waar zij dan ook tot grooten invloed gekomen zijn, dit niet aangenaam vinden, zich nu met hun geweldigen invloed daartegen verzetten, zelfs • misschien wel zullen trachten Duitschland door een nieuwen oorlog weer in zijne vernedering terug te werpen, dat is te begrijpen. Maar het Duitsche volk, dat mag niet voorbijgezien worden, is door den vrede van Versailles in die positie gedrongen. Voor Nederland kan dat echter geen reden zijn zich tegen het Duitsche volk te kanten in antipathieke stemmingen. Het is Duitschland's economische nood, die het ook in deze kwestie leidt tot handelingen, die anderen niet kunnen begrijpen, omdat zij niet in de Duitsche toestanden verkeeren.
Doch, zoo werd mij dezer dagen gezegd, die kerkelijke toestanden zijn er zoo bedroevend en Ds. Niemöller moet zoo vreeselijk lijden! Indien dat inderdaad zóó is, als het wordt verhaald in de groote bladen, dan zou dat ook vreeselijk zijn. Alleen maar is ook hier weder de vraag: Is dat alles zoo? Omdat de groote Pers allerlei gruwelverhalen opdischt, daarmede is nog niet zeker, dat het alles zoo verschrikkelijk is en de Duitsche Gestapo op eene lijn staat met de Russische Gepeoe. Ik weet deze dingen niet en heb ook niet de gewoonte al wat er geschreven wordt, zoo maar te gelooven. Vroeger wees ik er op, dat ik zelve, bij een bezoek aan Duitschland, niet dien slechten indruk kreeg, zooals ik dien in de groote bladen hier te lande of ook in Fransche of Engelsche bladen zag afgeschilderd. Bij mij rijst de vraag: Is de Pers, die deze dingen rondbazuint, daarbij wel geheel waar, of wordt zij door andere politieke belangen geleid, die haar typeeren als tegenstandster van het in Duitschland heerschende regime? Is ook daarin de langzame drijving naar een nieuwen oorlog?
Ik kreeg nu juist dezer dagen een verslag van het Nederlandsch Persbureau te Berlijn, waarin een verhaal van een soort interview, waarin de bekende Rotterdamsche predikant Dr. F. J. Krop mededeelingen deed over zijne ondervindingen, tijdens zijne vacantie-reis in Duitschland opgedaan. Dr. Krop is bekend om zijn kruistocht tegen het Bolschewisme, zijne actie tegen Dr. Snethlage en andere anti-bolschewistische propaganda. Daarover handelt dan ook voornamelijk dit verslag, maar Dr. Krop liet zich ook uit over hetgeen hij van het kerkelijk leven in Duitschland zelve heeft gezien. En omdat dit overeenkomst heeft met wat ik vroeger zelve daar ook gezien heb, kan ik niet beter doen dan hier over te nemen wat Dr. Krop zelve ervan zegt:

— Wat zijn Uw indrukken van het kerkelijk leven in Duitschland? „Een verblijf van een paar dagen is werkelijk niet geschikt, over het kerkelijk leven in Duitschland een grondig oordeel uit te spreken. Mijn oppervlakkige indruk is echter, dat er geen reden tot pessimisme is. De strijd in de Protestantsche Kerk is een zeer ingewikkeld vraagstuk. Het buitenland wordt hierover vaak te eenzijdig ingelicht. Men oordeele hier niet haastelijk! Een voorbeeld: op Zondag 31 Juli woonde ik de ochtendgodsdienstoefening in de prachtige Dom bij. Gij weet het, deze kerk heeft een min of meer officieel karakter. Voorganger was Ds. Richter. Ik was door de preek zeer gesticht. Wij zongen Psalmen Davids! De tekst was uit het Oude Testament! Het kerkelijke vraagstuk werd in de preek op tactische wijze behandeld. Toch was die predikant zeer principieel. Het was een mooie, echt orthodoxe preek. Ik zag in de kerk mannen en vrouwen van allerlei rang en stand. Ik zag er ook — in uniform! — vele S.A.- en enkele S.S.-mannen! De Dom was vol! Zoo komt men tot de gevolgtrekking, dat er iets met de berichtgeving over het Duitsche kerkelijke vraagstuk in de buitenlandsche pers niet in den haak is. Ik hoor voorts van allerlei kant, dat een groote verdieping van het geloofsleven in alle deelen van Duitschland is waar te nemen. Ik hoorde dit ook van de zijde van het Belijdenisfront. De heer Distelbarth constateerde het voor Würtemberg en Baden, twee deelen van het Duitsche Rijk, die hij bijzonder goed kent. Ook in Noord-Duitschland wordt dit verschijnsel waargenomen. Ik had het genoegen, kennis te maken met den Protestantschen Bisschop Heckel, die aan het hoofd van de Duitsche Protestantsche Kerken in het buitenland staat, met wien ik, naar ik hoop, in den vervolge op internationaal kerkelijk gebied veel zal medewerken. Ook hij had het over dit verschijnsel. Is dat niet heerlijk! De Bisschop heeft overigens een uitstekenden indruk op mij gemaakt. Hij vertelde mij b.v., welk een moeite zich het officieele Duitsche kerkbestuur getroost, om de kerkelijke conflicten te overwinnen."
— En nu een laatste vraag. Welke indrukken neemt U van Duitschland mee?
„Ook hier zijn mijn indrukken vluchtig. Ik zie echter, dat er welvaart in Duitschland heerscht. De menschen zijn goed gekleed. Ook de arbeiders hebben het goed. Werkeloosheid komt niet meer voor. Het geld rolt. Voor den Führer heeft ieder de grootste vereering. Heeft men eventueel critiek, dan betreft die uitsluitend bepaalde medewerkers van Hitler. Men is echter in het algemeen tevreden, al heeft de familie der Nurksen ook een jongere Duitsche linie. Van voedselgebrek heb ik niets bespeurd. Ook boter was er volop. Het Duitsche brood smaakt mij niet. Maar dat was steeds het geval. En het Duitsche volk wil vrede. Door vrede wil men voorwaarts komen en men vertrouwt, dat Hitier, die de verschrikkingen van den oorlog heeft meegemaakt, met Gods hulp den vrede zal weten te handhaven."

Tot zoover Dr. Krop, wiens mededeelingen wij geheel weergeven, voor zoover zij op de kerkelijke vraagstukken betrekking hebben. Het komt mij voor, dat de zaak van Ds. Niemöller van bijzonderen aard is. Er wordt met deze kwestie een geweldige anti-Duitsche propaganda gedreven, waarvan ik de zuiverheid der bedoelingen betwijfel. Ik geloof niet, dat Ds. Niemöller in deze moeilijkheden zou zitten, als hij een principieel Calvinist was. Zijne moeilijkheden schijnen mij toe te wortelen niet in Gereformeerde, maar in ongereformeerde overtuigingen. Het hedendaagsche Staatsbestel in Duitschland laat niet toe critiek te oefenen op politieke daden der regeering. Of de Duitsche regeering in hare eischen de grenzen, die Gods Woord stelt, te buiten gaat, dat kan ik niet genoegzaam beoordeelen, omdat ik er de gegevens niet voor heb.
Slechts vestig ik er de aandacht op, dat veel van hetgeen hier door de Overheid toegelaten wordt, ook niet in overeenstemming is met Gods Woord, terwijl ook van al wat zij doet, dit evenmin gezegd kan worden. Ik houd het met Calvijn, waar hij zegt, dat de Overheid hierop moet letten, dat zij niet door gestrengheid meer hindere dan geneze, noch ook, terwijl zij superstitieuselijk een naam van goedertierenheid zoekt, in zeer wreede vriendelijkheid vervalle, want door onmatige goedheid kan zij velen schaden.
En zoo herinnert Calvijn aan het gezegde: ,,Het is kwaad te leven onder een vorst, onder wien niets geoorloofd is, maar het is nog veel kwader te leven onder een vorst, onder wien alle dingen geoorloofd zijn." Welnu, in Duitschland is dat laatste zeker niet het geval en het eerste evenmin. Alleen maar de wet moet gehoorzaamd worden. Ik geloof niet, dat wij het recht hebben dat laatste af te keuren. Dat de Overheid haar wakend oog gaan laat over de leering, die onder het volk gebracht wordt, is niet in strijd met Gods Woord. Of zij dit in Duitschland echter doet op eene wijze, die in overeenstemming is met dat Woord, is eene andere vraag. Als men die wil beantwoorden, geloof ik, dat de Nederlanders wijs zullen doen met eens eerst naar zichzelven te zien. Indien wij dit eens deden, zou heel ons politieke leven en zeker ook ons kerkelijk leven, een ander aanzien krijgen dan het nu heeft. Leven wij hier niet, godsdienstig gesproken, onder eene Overheid, die geen orgaan heeft overgehouden om God te kennen, noch ook om zich naar Zijn Woord te reguleeren? Daarom is hier alle propaganda geoorloofd, zelfs die van den Antichrist. Zijn wij daar nu 'beter mee en hebben wij daarom recht af te geven op onze Oosterburen? Dat geloof ik niet.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 augustus 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van den Duitschen Kerkstrijd

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 augustus 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's