Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Van de laatste dingen (2e serie.) VII.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de laatste dingen (2e serie.) VII.

Van de voleinding in het algemeen.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mattheus 6 : 10a. Uw Koninkrijk kome.

Het bleek ons dus, dat in het Nieuwe Testament de Oud- Testamentische profetie op den persoon van den Messias wordt betrokken en dat juist daardoor ook de laatste dingen in een ander, klaarder licht komen. Zij worden ons voorgesteld als zich bewegende om het centrum Jezus, de Christus, de zoon des menschen, zoon Davids. En het is duidelijk, dat daarmede ook over de geheele Oud-Testamentische Openbaring een nieuw en diep perspectief wordt ontsloten, waardoor heel de Heilige Schrift als Gods Woord een organisch, levend geheel wordt, omdat de eeuwige Zoon, die in de volheid des tijds vleesch werd, door den Heiligen Geest heel dat openbaringsproces in Gods uitverkoren Kerk voltrok, zoodat die Kerk zelve er tevens door gegenereerd werd. Daarmede kreeg de profetische verwachting een geheel ander karakter dan de meeste Joden er in gelezen hadden, dank zij den vormen, waarin de profeten de beloften hadden gekleed in beelden, ontleend aan de geschiedenis en de levensomstandigheden van de dagen, waarin zij optraden. Zelfs de discipelen bleken nog maar al te vaak in de materialistische voorstellingen van een aardsch rijk geboeid, stelden soms nog aan Jezus vragen over een herstel van Israël als politieke wereldmacht. Doch de Heere Jezus Christus liet over heel deze verkeerde Messias-beschouwing een ander licht opgaan door haar los te maken uit de aardsche windselen en in het licht der hoogere goddelijke orde een geheel nieuw perspectief te onthullen.
En daarmede hangt nu ook samen, dat de Rijks-idee een geheel ander karakter verkrijgt. In de plaats van het aardsche koninkrijk, dat in de Davidische heerschappij besloten lag, openbaart de Heere Jezus den discipelen het Godsrijk, dat als het Koninkrijk Gods, als het Rijk zijns Vaders, als het Koninkrijk, als zijn Koninkrijk, als het komende Rijk, als het Koninkrijk der hemelen, wordt aangekondigd en in verschillende omschrijvingen met zijne verschijning en zijne prediking wordt in verband gebracht. Zoo wordt van Jezus zeiven gezegd, dat Hij was predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods.
Het ligt voor de hand, dat deze Rijks-idee in de beschouwing der geschiedenis als een naar de eindontwikkeling voortschrijdend proces, dat de menschheid doorloopen moet, eene voorname plaats inneemt.
Ook deze Rijks-idee heeft een profetische afschaduwing gehad. De theocratische regeeringsvorm bracht mede. dat Israël God den Heere als zijn Koning beleed. En daarmede hing ongetwijfeld saam, dat de Davidische heerschappij een ideaal stramien werd, waarop de profetie een toekomstbeeld borduurde, dat verre uitging boven de toenmalige werkelijkheid. De Heere zou in het laatste der dagen Zijn Koningschap uitbreiden over alle volken. Gods Koninklijke heerschappij zou gevestigd worden. En naarmate de eeuwen naderen tot de volheid des tijds, treedt deze verwachting klaarder op den voorgrond, neemt zij zelfs apocalyptische inkleeding aan, zoodat zij gepaard gaat met een machtig, wonderbaar ingrijpen Gods tot herstel Zijner heerschappij.
In later dagen heeft dit ontaarde vormen aangenomen, die vooral in de dagen na den Heere Jezus, toen Jeruzalem in 70 na Christus door Titus ingenomen werd, een vreeselijk karakter droegen. Immers, toen het oogenblik daar was, dat de stad moest bezwijken en de stormloop op het heiligdom zou worden ingezet, riep een zelotisch profeet de geloovigen op naar den tempel, zoodat duizenden Joden zich verzamelden niet slechts in den Voorhof, maar in alle bijgebouwen, tot zelfs op de daken klommen zij als in extase de handen opheffend ten hemel, biddende: „O Heere, de heidenen zijn gekomen, red Uw erfdeel." Ja, zij riepen elkander toe: ,,de Heere komt, houdt moed!" Zoo leefde dus in die vertwijfelende schare een apocalyptisch geloof, dat de Heere op wonderdadige wijze komen zou om Zijne macht te openbaren door de vijanden te verdelgen en alzoo te waken voor Zijn Huis, opdat het niet vertreden en ontheiligd zou worden door de heidenen. Een door dweepzucht tot waanzin gezweepte massa, die den tempel vulde en hem door gebed of ook door wapengeweld wilde verdedigen, werd op de wreedste, bloedigste wijze afgemaakt door de binnendringende Romeinsche troepen, die verbitterd door den fanatieken tegenstand van pardon niet meer wilden weten. Zelfs Titus' begeerte om den tempel te sparen, werd niet vervuld. Vervuld werd alleen de profetie van onzen Heere Jezus Christus, kort voor zijne kruisiging gesproken, toen Hij met zijne discipelen de gebouwen des tempels aanschouwde en zeide: ,,Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg Ik u: hier zal niet een steen op den anderen steen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden." Dat woord is waarheid geworden, ondanks Titus' besluit den tempel te sparen.
Doch waar wij nu de aandacht op vestigen, dat is op de apocalyptische vormen, die de Messiaansche verwachting, die ook in Jezus' dagen leefde, aangenomen had. Wat er bij Jeruzalem's val 70 na Chr. te aanschouwen was onder den druk der hooge spanning, die het beleg der stad voor hare verdedigers met zich bracht, leefde uit den aard der zaak in beginsel een halve eeuw vroeger ook. De Evangeliën dragen er de kenteekenen van, dat onder de massa Messiaansche verwachtingen leefden, die eenerzijds in politiek omhulsel, toch ook anderzijds in phantastische vormen gekleed waren. En de prediking van den Heere Jezus had de strekking deze verkeerde voorstellingen te ontbolsteren om den waren zin der profetie in het licht te stellen. Ook in de verklaring daarvan blijkt Jezus' aansluiting bij de Oud-Testamentische profetie.
De idee van Gods Koningschap gaat door heel het Oude Testament. De Heere is de Koning van Zijn volk, dat Hem als zoodanig kent, maar ook van de gansche aarde en van alle volken, ook al kennen zij Hem niet. Obadja's profetie besluit met den profetischen jubel: ,,En het Koninkrijk zal des Heeren zijn." Op de gansche aarde is God de heerschappij voerende als een Koning. En al schijnt het soms, dat daarvan niet gezien wordt, het geloof leeft, dat God Zijn wil zal doen gehoorzamen. God zal Zijne macht openbaren en Zijne heerschappij over Israël en de volken toonen. Hij zal, zooals Jesaja zegt: „Zijnen heiligen arm ontblooten voor de oogen aller heidenen en alle einden der aarde zullen zien het heil onzes Gods". En in het laatste der dagen zal dat Koningschap openbaar worden, „want als duisternis de aarde zal bedekken en donkerheid de volken, dan zal de Heere opgaan en Zijne heerlijkheid zal gezien worden en ook de heidenen zullen tot Zijn licht gaan en de koningen tot dien glans." De Heere zelve treedt dus op om Zijne heerschappij te vestigen en Hij doet zulks door in de volkerenwereld op te treden in eene verschijning, die Zijne Majesteit openbaar doet worden in de volkerenwereld zelve.
In de profetie van Daniël neemt deze idee der Koninklijke heerschappij des Heeren nu nog een veel precieser vorm aan en verkrijgt zij een veel meer uitgesproken geestelijk karakter. Zoo zegt Nebukadnezar in zijne proclamatie (4 : 3) van den Allerhoogste: „zijn rijk is een eeuwig rijk en zijne heerschappij van geslacht tot geslacht." En zoo looft hij „den Allerhoogste", verheerlijkt hij den Eeuwiglevende, „omdat Zijne heerschappij is eene eeuwige heerschappij en Zijn Koninkrijk van geslacht tot geslacht". Daardoor verkrijgt deze heerschappij een ander karakter dan hetgeen een gewoon aardsch koninkrijk toekomt, want zij wordt daardoor in eeuwig licht gesteld en dus van hoogere, andere orde. En nog duidelijker wordt dit in het 7e hoofdstuk, waar de Oude van dagen opkomt en het gericht gegeven wordt aan de heiligen der hooge plaatsen en de bestemde tijd komt, dat „de heiligen het rijk bezaten". En dan komt het vierde rijk, dat van alle andere rijken onderscheiden zal zijn. Dat zal zich over de gansche aarde doen gelden, het zal die „opeten , die „vertreden" en „verbrijzelen". En dan zal (7:27) „het rijk en de heerschappij gegeven worden den volke der heiligen der hooge plaatsen, welks rijk een eeuwig rijk zal zijn en alle heerschappijen zullen hem eeren en gehoorzamen". Hier is dus sprake niet van een rijk Gods, maar van „de heiligen' der hooge plaatsen, dat een eeuwig rijk zal zijn en waaraan de heerschappijen der aarde eer bewijzen en gehoorzaamheid brengen zullen.
Het is duidelijk, dat hier reeds klare sprake is van een geestelijk Koninkrijk, dat in de harten der heiligen wordt opgericht, terwijl zij geroepen worden tot de gemeenschap met den Heere Jezus Christus, tot een deelen in zijne heerlijkheid. En het is duidelijk, dat de Heere Jezus in Zijne prediking aansluit bij deze en dergelijke voorstellingen, wanneer Hij optreedt met Zichzelven aan de scharen voor te stellen als den Heiland, in wien de profetie is vervuld geworden, zoodat in en met Hem de voleinding des heils aanvangt. Daarmede sluit Hij dan ook aan bij Johannes den Dooper, wiens roep tot bekeering Hij ook zelve opneemt. De Dooper predikte: „Bekeert u, want het Koninkrijk der hemelen is nabijgekomen." En met diezelfde woorden vangt Jezus na de verzoeking in de woestijn Zijne prediking aan. Matth. 4:17 zegt het ons: „Van toen aan heeft Jezus begonnen te prediken" dezelfde boodschap, die Johannes gebracht had. Alleen maar deze woorden hebben in Jezus' mond nog eene andere beteekenis. De Dooper zegt daarmede, dat de Heiland, de heilaanbrenger, weldra voor de oogen des volks zal verschijnen. En Jezus zegt er mede, dat Hij verschenen is, dat met Zijn optreden er het Godsrijk is. Hij sluit daarmede bij Daniël aan. Hij, de Zoon des menschen, van wien Daniël in zijn nachtgezicht aanschouwde, dat hij kwam „met de wolken des hemels als eens menschen zoon, komende tot den Oude van dagen". Zoo heeft Jezus Zichzelven als den Koning van het eeuwige, onvergankelijke Koninkrijk gepredikt, omdat Hij er zich van bewust was, dat dit nachtgezicht van Daniël in Hem werkelijkheid was geworden. Hij wist, dat met de instelling van dat Rijk, dat over alle koninkrijken der aarde heerschappij zou ontvangen, aan Hemzelven die macht en die eere, die heerschappij en die heerlijkheid zou worden gegeven. Hij verstond, dat met de komst van dat Koninkrijk alle volken, alle natiën en tongen Hem dienen moesten.
De vestiging van dat Koninkrijk van geheel andere orde was door de profetie beloofd en Jezus legt er nadruk op, dat in en met Hem die belofte vervuld is, het Koninkrijk opgericht was. In dat licht stelt Jezus nu ook het optreden van Johannes den Dooper. Maleachi had er op gewezen, dat de Engel gezonden zou worden, die de wegbereider zou zijn. En in Maleachi 4 : 5 was het aangekondigd: „Ziet, Ik zende ulieden den profeet Elia, eer dat die groote en die vreeselijke dag des Heeren komen zal." En als het er dan op aankomt de verschijning van den Dooper te verklaren, dan zegt Matth. 10 : 10: „Want deze is het, van denwelken geschreven staat: Ziet, Ik zende mijnen engel voor uw aangezicht, die uwen weg bereiden zal voor u heen." Zoo teekent de Heere Jezus dus Zijn eigen verschijning in de lijst der profetische gegevens voor de oogen der schare met het doel, dat hunne oogen geopend zullen worden voor het Koninkrijk Gods. In en met en door Hem wordt dat Koninkrijk werkelijkheid. Daarom voegt Hij aan Zijne verklaring van des Doopers verschijning toe, dat wel is waar onder degenen, die van vrouwen geboren zijn, niemand is opgestaan meer dan Johannes de Dooper, doch anderzijds, dat de minste in het Koninkrijk der hemelen meerder is dan hij, want in dat Koninkrijk is de vervulling aller beloften Gods bereid.
Zoo is dus het genetisch verband tusschen Oud en Nieuw Testament in de idee van het Godsrijk, dat nabijgekomen is, duidelijk en kan niet worden ontkend, dat het Nieuwe Testament alleen in levenssamenhang met het Oude kan worden verstaan en dat het een volkomen miskenning is van Christus' verschijning, wanneer deze wordt losgemaakt van Israëls voorgeschiedenis. Daarbij komt nu ook nog, dat met het door Jezus verkondigde Godsrijk de idee der heerschappij in nieuwe gestalte verschijnt. Hij komt om dat Rijk op deze aarde tot eene werkelijkheid te maken en daartoe is strijd de onmisbare voorwaarde. En ook daaruit blijkt het geestelijke karakter van dit Godsrijk in onderscheiding van de aardsche macht, die de Joden er mede verbonden achtten. De oprichting van dit Godsrijk kan alleen door een bange worsteling met de macht der duisternis werkelijkheid worden. Jezus' verschijning draagt in zich de vervulling der moederbelofte, in het paradijs gegeven. De vijandschap tusschen het zaad der slang en dat der vrouw bracht een ontróerenden geestelijken strijd, die zich als een schroef door heel het historisch leven der menschheid wringt en in Jezus' verschijning wordt de strijd tusschen God en de anti-goddelijke machten voltrokken.
In dien strijd met Satanische macht is Jezus' Messiasschap de eigenlijke inzet. Dat blijkt uit de verzoeking in de woestijn, waarin Hij eenerzijds als de tweede Adam verschijnt als een tegenbeeld van wat er in het paradijs geschiedde, terwijl Hij anderzijds nu niet in een paradijs, maar in de woestijn optreedt en Satans aanval zich richt tegen Zijne Messiaansche roeping. De Satan wil Jezus brengen op den weg van den valschen Messias, van den Antichrist. ,,Indien gij Gods Zoon zijt", zoo wordt tot Hem gezegd om Hem er toe te brengen van den weg der gehoorzaamheid en des lijdens af te wijken en naar eene heerlijkheid te grijpen, die alleen door lijden en sterven en opstanding en hemelvaart kan worden verworven. En dat is feitelijk hetzelfde als wanneer Petrus, dien lijdensweg ziende, tot Hem zegt: „Dat zal u geenszins geschieden.' Daarom antwoordt dan ook Jezus tot dien zoo beminden discipel: „Gaat achter Mij, Satanas!"
Hij beluisterde in de afmaning van Petrus de sprake van dienzelfden Satan, die eenmaal in de woestijn tot Hem gezegd had: Indien gij Gods Zoon zijt, welnu, gebruik dan Uwe wondermacht en zeg, dat deze steenen brooden worden. Indien gij Gods Zoon zijt, welnu, werp U neder van de tinne des tempels en de messiaansche belofte zal vervuld worden, dat Hij Zijne engelen bevelen zal, dat zij U op de handen zullen nemen, opdat gij niet te eeniger tijd uwen voet aan eenen steen aanstoot. En zoo worden Hem ook de koninkrijken der wereld getoond en hunne heerlijkheid als het tegenbeeld van het Koninkrijk Gods, waarin de Messias als de overste Leidsman en Voleinder des geloofs alleen door lijden kan ingaan, opdat Hij een naam ontvangen zal boven allen naam. De inzet in die verzoeking, bij dezen aanval van den vorst der duisternis is dus Jezus' ware Messiaansche roeping.
Tegenover dat rijk der duisternis staat dus met Jezus' verschijning het Koninkrijk Gods. En zoo predikt Hij zich ook in die principieele tegenstelling. Als Hij de duivelen uitwerpt en de scharen zeggen: „Is niet deze de zoon van David?", dan is het duidelijk, dat het volk in Hem den Messias ziet. En dan wekt de vrees daarvoor de vijandschap der Pharizeeën op en zij zeggen, als zij de feiten niet kunnen ontkennen: „Hij werpt de duivelen niet uit dan door Beëlzebul, den overste der duivelen." Doch Jezus wijst dan aan de onredelijkheid dezer beschuldiging, die ten slotte daarop neerkomt, dat de Satan dan den Satan zou uitwerpen en dus zijn rijk geen bestaansmogelijkheid hebben zou. Maar dan komt ook de conclusie: „Maar indien Ik door den Geest Gods de duivelen uitwerp, zoo is dan het Koninkrijk Gods tot u gekomen" (Matth. 12:28). En zoo stond het voor Jezus' bewustzijn in volle klaarheid, dat in Hem het Koninkrijk Gods gekomen was met macht, met eene macht, waarin ook de overwinning gegrond zou blijken, zoodat Hij, wanneer zijne discipelen zich verbazen over de wondere krachten des Evangelies, kan zeggen: „Ik zag den Satan als een bliksem uit den hemel vallen." In beginsel was dus die strijd, waarvan de moederbelofte in het paradijs profeteerde, beslecht, was Jezus de overwinnaar over dood en hel.
Zoo trad dus in de plaats van het aardsche Davidische Koninkrijk, dat het Jodendom vond in de profetie, een geestelijk Koninkrijk van andere, niet van wereldsche orde. En daarmede zijn dan ook alle particularistische karaktertrekken, waardoor Israël zichzelven als een volk aanzag, dat in zichzelf boven alle volkeren stond, worden uitgewischt. Israël was niet verkoren, omdat het meer en beter was dan andere volken, maar het had de bijzondere roeping den Christus voort te brengen. In die roeping had het op te gaan, daarin zijne bestemming te vinden. En het heeft Hem voortgebracht, maar er zijne bestemming niet in willen zien. „Zijn bloed kome over ons en onze kinderen ", was de verwerping van Israëls roeping door Israël zeiven. En daarin is Israëls lijdensweg gegeven. Het wilde het aardsche Messiaansche rijk in zijne materialistische heerlijkheid en het verwierp als volk zijne geestelijke roeping. Het verwierp het Godsrijk en daarom Jezus, die het heeft gegrondvest. Het verwierp het Koninkrijk der hemelen, om zich een aardsch Koninkrijk te verwerven. En het moest daarom ondervinden, dat het met alle anti-goddelijke machten wordt neergeworpen, opdat het Oud Testamentische lied zal worden vervuld: „Gij, koninkrijken der aarde! zingt Gode, psalmzingt den Heere!"

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Van de laatste dingen (2e serie.) VII.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 17 september 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's