Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De man van Gods rechterhand I.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De man van Gods rechterhand I.

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezaia 32 vers 2: En die man zal zijn als eene verberging tegen den wind en eene schuilplaats tegen den vloed, als waterbeken in eene dorre plaats, als de schaduw van eenen zwaren rotssteen in een dorstig land.

Weer gaan wij een Messiaansche text met u behandelen, zooals dat gewoonte is in de adventsweken. De weken die voorafgaan aan Kerstfeest. Gewoonlijk worden een viertal aan deze stoffen gewijd, die handelen over de beloften des Heeren, dat de Messias komen zou in het vleesch, dat de rechtvaardige Spruite Davids zou uitbotten. Toch moeten wij daarbij bedenken, dat wij achter de feiten staan van Bethlehem, Paschen en Pinksteren. Dat wil zeggen: wij bezien de profetiën in het licht der vervulling, bij het stralende schijnsel der volle openbaring door profeten en apostelen. Hij komt! Zoo klonk de blijmare des heils door de godsspraken van oordeel heen, tot vertroosting der ware vromen van alle eeuwen. Vanaf het paradijs is Hij aangekondigd, in wien alléén behoudenis is ten leven. Door wien wij alleen kunnen gered worden van dood en doem. Dan hieven de vromen het hoofd weer op en die belofte deed hen uitzien met verlangen naar den dag des heils. Och, dat Gij de hemelen scheurdet, dat Gij nederkwaamt! Zoo zetten zij kracht bij aan hun verlangen.
Nu zien wij niet meer uit naar Zijne eerste komst in het vleesch, maar naar Zijne tweede komst in heerlijkheid op de wolken des hemels. Hij komt! De Kerk ziet terug en vooruit. Geldt dit ook van u mijn lezer? Dit zal werkelijk zoo zijn, wanneer gij deel hebt aan Zijn eerste komst, in het vleesch toen Hij onze natuur aannam, om te lijden en te sterven. Hoe, zegt ge? kan iemand daaraan deel hebben? Zeker, dat kan niet alleen maar dat is strikt noodzakelijk. Deel hebben door het geloof, door den band des Geestes. Op treffende wijze wordt nu in onzen text de Christus, de Gezalfde Koning, voorgesteld aan Gods Kerk in lijden en druk, in nood en zonde.
De profeet teekent den Messiaanschen heilstijd, zoo vol van wonderen, zoo rijk aan genade, zoo overvloedig aan bediening des Geestes. In het voorafgaande is aan Israël beloofd verlossing van de Assyrische wereldmacht. Doch zooals dit telkens geschiedt in de profetie, nog veel rijker toekomst ontsluit zich. De profetie breekt heen door de nevelen die het verschiet omsluieren en doet glansen het licht der belofte. Zij teekent de Messiasgestalte met teedere kleuren, vol van heil en vrede. In het verre verleden lag een gouden tijd, die werd verdonkerd door de zonde, maar nu wordt een toekomst voorzegd waarin de Zonne der gerechtigheid zal opgaan. Zie, een Koning zal regeeren in gerechtigheid en de vorsten zullen heerschen naar recht. Zoo vangt ons texthoofdstuk aan.
Van de schoone toekomst die zal aanbreken voor Juda is dit het eerste kenmerk, dat een rechtvaardig Koning zal heerschen en vorsten naar recht. Ook in Psalm 72 wordt bericht van dezen Koning en in Jezaia 11. Wij kennen Hem. Wij kennen Hem door genade. Vorsten zullen Hem terzijde staan, edele regenten, die in naam des Konings een deel der regeermacht uitoefenen onder Zijn bewind. En Ik zal u uwe richters wedergeven als in het eerst en uwe raadslieden als in den beginne. Hier is eene tegenstelling met de heerschersmacht der Assyrische vorsten die onderdrukten en het recht vertraden maar ook staat Zijn regeering in tegenstelling met die van vele van hun eigen koningen en regenten.
Ook in Micha 5 worden vorsten naast dezen Koning genoemd. Maar nu wordt in onzen text deze Koning nader geteekend en dan valt ons op, dat Hij wel priester moet zijn, want de beelden van onzen text voeren ons daarheen. Deze Koning wordt ons voorgesteld als man, voorzien van kracht, vol van vermogen. Dan wordt hij vergeleken bij een verberging tegen den wind.
Verder is Hij als een schuilplaats tegen den vloed. Daarna als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land.
Die man... voor het zielsbesef van den profeet verschijnt dus een koninklijke gestalte. Hij ziet Hem niet als kind in de kribbe, maar in Zijn mannelijke kracht. Dezelfde profeet zal ons inleiden in het bittere lijden van den Messias en laten zien wat Hij moest doorstaan om een verberging te kunnen zijn. Trouwens, hoe zullen wij Zijn grootheid kennen zonder zijne versmaadheid? Maar ook in die versmaadheid, als Hij klaagt: Ik ben een worm en geen man, verschijnt Hij toch in de grootheid Zijner kracht. Want, als ze Hem willen grijpen in den hof, zegt Hij fier: indien gij Mij zoekt, zoo laat dezen henengaan. En de bende stort achterwaarts ter aarde. Wanneer Hij hangt aan het vloekhout is Hij toch een man, want Hij kan zeggen tot den moordenaar: heden zult gij met Mij in het paradijs zijn.
Zelfs als worm is Hij toch man, man van smarte, die Sterker is als Simson toen hij de poorten van de stad Gaza wegdroeg. Hij torschte den last van Gods toorn. Die man... Wiens zoon is Hij? Hij is de zoon van Maria, vleesch van haar vleesch en toch meer dan dat want Hij bleef wat Hij was, toen Hij werd wat Hij niet was. Hij bleef wat Hij was: de Zoon des levenden Gods en Hij werd mensch. Het Woord is vleesch geworden. Daarom is en blijft Hij een mysterie! Maar dan toch man, waarachtig mensch. Van dezen Koning kan niet worden gezegd: wee het volk hetwelks koning een kind is. Wanneer de Heere in tijden van nood bovenal ons mannen geeft, dan is dit een zegen. Zulk een man was Hiskia, toen de Assyriers Jeruzalem belegerden. Toen legde hij den lasterlijken brief van Sanherib voor het aangezicht des Heeren. De nood was hoog geklommen en dan zendt hij tot den profeet Jezaia om te bidden. Jezaia was een man en hij zendt tot den koning met de boodschap dat de koning van Assyrië Jeruzalem niet zal nemen.
Een man als deze Koning was er nooit tevoren en zal er na Hem niet zijn. Onze Koning is van Isrels God gegeven. Hij draagt de banier boven tien duizend. Zijn Koninkrijk is een koninkrijk der rechtmatigheid. Hij geeft Zijnen onderdanen het leven en den vrede; vrede met God. Dit is nu de man die met Jacob worstelde en zijne heup verwrong en zich toch liet omklemmen door Jacobs armen om te spreken: Uw naam zal voortaan niet meer Jacob maar Israël zijn, want gij hebt u vorstelijk gedragen met God en met de menschen. En Hij zegende hem aldaar.
Reeds het eerste woord van onzen text opent bronnen van nooit gekende wateren, want indien Hij geen mensch was geweest had Hij ons niet kunnen verlossen. Hij is de man, die Gods metgezel is. De naam van dezen man is toch: wonderlijk, maar ook raad, sterke God, vader der eeuwigheid. Welnu deze man. deze Koning, wordt ons geteekend in zijne beteekenis voor Zijn volk. Daartoe gebruikt de profeet beelden, die beantwoorden aan den toestand waarin de Kerk verkeert. Haar weg voert niet langs schoone beemden, over gebaande wegen. O zeker, geestelijk is het waar: welgelukzalig is bet volk in welks hart de gebaande wegen zijn, maar daarom voert hun weg niet door grazige weiden, maar door dorre woestijnen, onherbergzame oorden moet hun voet betreden. Wie zijn ze en van waar zijn ze gekomen? zoo vraagt Johannes op Patmos en dan luidt het antwoord: dezen zijn het, die komen uit de groote verdrukking en... zij hebben hunne lange kleederen wit gewasschen in het bloed des Lams.
Hun tocht voert door de woestijn dezes levens, onherbergzaam en gevaarlijk. De weg gaat niet door groenende beemden noch langs ruischende beken ook al doet de Heere wateren uitbarsten in de wildernis en al maakt Hij de kromme wegen recht en de hobbelachtige vlak. Maar die beken behooren niet tot de woestijn zelf doch zijn geschenken van den God der genade, die Zijn volk niet doet omkomen, maar hen geduriglijk leidt en onderhoudt.
Van dit leven der Kerk van alle eeuwen is Israël het voorbeeld in zijn woestijntocht, in zijn uittocht uit Egypte het diensthuis van Farao, in zijn reis gedurende veertig jaren door de woestijn. Eveneens in hun wederkeer uit het oord der ballingschap. Dit zijn historische gebeurtenissen doch zij zijn tevens beeld van den gang van het leven van Gods gemeente. Het Nieuwe Testament gebruikt dezelfde uidrukkingen die voor Israël letterlijk golden met een geestelijken achtergrond om uit te drukken het wedervaren der vromen die op weg zijn naar het hemelsche Jeruzalem. Nu zijn wij niet meer zooals Israël in Egypte bij den ijzeren oven, onder het harde juk van een aardschen Farao, maar wel worden wij uitgeleid uit het diensthuis der wet, van onder harde dienstbaarheid. Nog voert ons levenspad door de woestijn dezer wereld; nog worden wij gekweld door menigerlei verzoekingen. Wij kennen ons Mara zoowel als ons Elim, ons Bethel zoowel als ons Pniël. Wat Abraham wedervoer toen de Heere hem verzocht in de offerande zijns zoons overkomt ons nog in andere vormen, maar even werkelijk.
We denken ook aan het opgaan der Israelieten op de drie groote feesten naar Jeruzalem om den Heere feest te vieren. Ook dan was de weg vaak moeilijk, werden ze overvallen door ruwe winden, maar ook liepen zij gevaar door wilde woestijnstammen te worden aangevallen.
Welnu, deze man, zoo zegt onze text, zal zijn als een verberging tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed.
Winden en vloeden. In de woestijn waaien verschillende winden; soms stroomt de regen neer. Onder deze beelden dus worden de gevaren en bezwaren der pelgrimsreis beschreven en de Messias geteekend als eene verberging en schuilplaats. Hij die rekent op een gemakkelijke reis door de levenswoestijn vergist zich en wordt telkens teleurgesteld. Hier is het land der ruste niet. De Heere heeft den Zijnen nooit beloofd, dat hun weg zou gaan op roozen, maar integendeel bekend gemaakt: in de wereld zult gij verdrukking hebben, doch hebt goeden moed: Ik heb de wereld overwonnen. Omdat de Heere nooit een gemakkelijke reis heeft toegezegd mogen zij er ook niet op rekenen. Daarbij komt, dat Hij een iegelijken zoon, dien Hij aanneemt tuchtigt. De duivel heeft het met de wereld op den ondergang van Sion gezet, en eigen hart is als een voortgedreven zee die niet kan rusten. Winden, woestijnwinden. Winden, ook in Kanaan zijn ze bekend, om hun kracht. Denk maar aan de plotseling opstekende winden die als een lawine neerstorten op de zee van Galilea, zoodat de wateren nog dagen nadat de wind gaat liggen, nakoken en schuimen. Hier echter denken we het meest aan woestijnwinden. Daar zijn aansnellende winden die neerstorten van de bergen, zij verwarren ons geheel en dreigen ons weg te stormen. Machtige cyclonen doen het woestijnzand omhoog dwarrelen als zware wolken die ons dreigen te verstikken. Ja, de stikkendsdood bedreigt den reiziger. Hij legt zich neer achter zijn kameel om adem te kunnen halen. Maar een natuurlijke bescherming tegen den wind van Gods toorn is er niet. Als de wet gekomen is is de zonde levend geworden en ik ben gestorven.
Deze wind huilt als een avondwolf; maakt in onze ziel een geluid als de honden die tierend rondtrekken. We dreigden door deze winden als door een cycloon te worden opgenomen en neergesmakt in de hel. Hoe volslagen machteloos gevoelen wij ons dan in de macht van Gods toorn, als gegrepen door Zijn gramschap. Neen, wie daarmee geen kennis maakte weet niet wat woestijnleven beduidt. Kan ook niet verstaan wat het zegt, dat Christus eene verberging is tegen den wind.
Onze misdaden voeren ons henen weg als een wind. Wij zijn als herfstbladeren die worden voortgejaagd. Wij allen vallen af als een blad. Wie kent de sterkte Uws toorns en Uwer verbolgenheid, naar dat Gij te vreezen zijt? Een stormwind, een onweder des Heeren! Kent gij het? Is dit u de weg geweest om Christus als eene verberging te leeren kennen? Hoe zullen wij anders weten waar wij Jezus voor noodig hebben? Een Zaligmaker voor een mensch die zijn zonden niet kent, die niet weet van Gods toorn, is een bespotting. Wat moeten wij dan met Jezus doen?
Een verberging tegen den wind.
We hooren meermalen van windhoozert, die daken van dê huizen afrukken. Het is nog geen cycloon, maar toch erg genoeg voor dengene, die er het dak van zijn huis doof kwijt raakt en gewond wordt door de pannen en stukketl hout, die rondvliegen. Erg genoeg zeiden wij voor hem dié er door getroffen wordt. Zoo'n windhoos werkt maar over een beperkte strook gronds. Toch zouden we willen opmerken: gelukkig, wie in het werkingsgebied komt in geestelijken zin, want het is noodzakelijk, dat elke beschutting tegen het oordeel Gods, die wij zelf zoeken te maken wordt vernietigd. Het is wel een bange gewaarwording wanneer onze verberging stuk breekt en de weggeslingerde stukken ons nog wonden bovendien. Want het is onze zonde iets buiten Christus te zoeken om ons achter te verschuilen. Dan miskennen wij de eenige remedie onzer kwalen. Dan beleedigen wij Hem die deze verberging gaf. En toch is het waar, dat wij alléén in den weg van bittere teleurstelling met alle gewaande beschutting leeren vragen naar de ware bedekking. Indien Jezus mij verbergt en ik achter Hem mag schuilen zal er storm moeten zijn, waarom verberg ik mij anders?
Velen hebben het over Jezus als Zaligmaker bij windstilte, zonder den toorn Gods te kennen, noch hunne doemwaardigheid. Het is dan ook slechts een schijnvertooning met hun gewaand geloof in Jezus. Vraagt ge: is dan die wind zoo vervaarlijk, dan weten zij geen antwoord, omdat zij hem niet kennen. Werd de vloed u als een bezem des oordeels die u dreigde weg te vagen naar den afgrond des verderfs? Weet gij daar niet van?
Ik ga verder. Daar is die snijdend scherpe wind der overtuiging, die door merg en been dringt. Daar baat geen bontmantel tegen. Neen, die wind snijdt, doet ons huiveren. Dan weer raakt de zondaar als door een tornado van de been. Als de doorzoekende adem van den reinen Geest onze ziel doorwaait vergaat onze schoonheid als gras. Alle vleesch is als gras, wanneer de Geest des Heeren daarin blaast; voorwaar, het volk is gras. Onze bevalligheid vergaat als een mot. Dan... vaak rolt de donder daarbij; een onweder des Heeren. Zoo zullen wij leeren wat het zegt: die man zal zijn een verberging tegen den wind. Nu krijgen wij Jezus noodig, wij leeren vragen: is er nog een weg om deze straf te ontgaan en wederom tot genade te komen? Heere, wij vergaan door Uwen toorn en door Uwe grimmigheid worden wij verschrikt. Doch, óók voor den zondaar die zijne verberging in Christus vond waaien er telkens ruwe winden en het opgejaagde woestijnzand beneemt hem vaak den adem. Heere, verberg mij toch. Dan weer: haast U tot mijne hulp en red; óf: ik kom tot U gevloden.
Ook maken zij kennis met den wind der verzoeking van satan en wereld. Het woestijnzand van binnen wordt soms opgejaagd, zoodat wij klagen: ik ellendig mensch. Ik weet dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont. Is ons hart als een binnenwater, dan brengt de wind die het beroert modder en slijk naar boven. Die wind waait telkens weer. Zoolang wij onzen pelgrimstocht niet hebben ten einde gebracht en aankomen, door goddelijk licht geleid, daar waar eeuwig de zoele Zuidenwind waait en nooit meer, nooit meer, verzoeking óf toorn óf zonde ons kan benauwen, moeten wij op ruwe, heete, of ijzige koude winden rekenen in de woestijn dezer wereld.
De Kerk des Heeren echter is toch op weg naar het land der ruste. Hoe donker ooit Gods weg moge wezen. Hij ziet in gunst op allen die Hem vreezen. Al mag dan veel ons bezwaren juist zóó leeren wij de noodzakelijkheid en dierbaarheid maar ook de algenoegzaamheid van Christus kennen in de praktijk van het leven, zoodat ook de doorn mij druiven moet dragen en de zwaarste plagen ons voeren in Gods stad. Die wind jaagt ons voort, als een verdord blad, maar is toch ook middel om ons te werpen achter die gansch eenige verberging. Zooals een drenkeling door de golven wordt opgenomen en hoog omhoog wordt geworpen en dan weer in de diepe kolken verzinkt totdat hij door een nieuwe golf plotseling wordt geworpen op de rots, zoo gaat het ook wel geeselijk. De nood is in Gods almachtige hand middel om ons der redding nabij te brengen niet alleen, maar te werpen in de reddingsboot, opgevangen door eeuwige armen, gekoesterd door wondere liefde.
Die man zal zijn een verberging tegen den wind. Het geloof ontdekt Hem, de Geest openbaart Hem en legt ons achter Hem te ruste. Laat nu de winden blazen, de stormen razen, hier ben ik veilig en welbewaard.
Onze text spreekt ook over den vloed, den regenvloed. Hoor naar de sprake des Heeren: En Ik zal het gericht stellen naar het richtsnoer en de gerechtigheid naar het paslood; en de hagel zal de toevlucht der leugen wegvagen en de wateren zullen de schuilplaats overloopen. Neem de beelden samen en een werkelijkheid wordt ons geteekend die op onze volkomen vernieling zou uitloopen ware deze Koning, deze man er niet. Als de wind de wateren opzwiept en als een vloed doet worden die ons wegstroomt, waar zullen wij ons dan bergen? Wij hebben van vloeden gehoord die dijken scheurden, maar hier zijn het stortregens, die alles wegspoelen. Als de wind giert en de regen als bij emmers uit de wolken wordt gegoten, dan bergen de menschen zich in de huizen, gebouwd op de hellingen der bergen. Denk maar aan de gelijkenis der twee bouwers. Een iegelijk dan die deze Mijne woorden hoort en ze doet, dien zal Ik vergelijken bij eenen voorzichtigen man, die zijn huis op eene steenrots gebouwd heeft; en daar is slagregen nedergevallen, en de waterstroomen zijn gekomen, en de winden hebben gewaaid, en zijn tegen dat huis aangevallen, en het is niet gevallen, want het was op de steenrots gegrond. Maar het huis op een zandgrond gebouwd hield het niet uit tegen water en wind en stortte ineen en deszelfs val was groot.
Toen Elia eenmaal werd overvallen door zulk een loeiende orkaan vond hij een schuilplaats in een spelonk van het gebergte: toen God een wind ontkeetende, die de bergen scheurde en de steenrotsen brak. Hoe vreeselijk zal het zijn zorgeloos te leven en wanhopig te sterven! Bidt den Heere om kennis uwer ellende en verlorenheid, en wanneer gij die kent, om afbraak van al uwe schuilplaatsen opdat Christus uwe bedekking moge zijn. Indien Hij dat is geworden zoek u dan door het geloof telkens achter Hem te verbergen door den Geest die ons gegeven is. Stel u niet tevreden met uw gemoedelijken godsdienst, maar zoek het ware leven des geloofs.
En die man zal zijn een verberging tegen den wind en eene schuilplaats tegen den vloed.
Maar, hoe kan nu toch de Heere Christus zulk een verberging en schuilplaats zijn? Hij is de man van smarten. In psalm 69 klaagt Hij: Laat de watervloed Mij niet overstroomen en Iaat de diepte Mij niet verslinden en laat de put zijn mond over Mij niet toesluiten. De Heere zegt door den profeet: zwaard, ontwaak tegen Mijn herder, tegen den man die Mijn metgezel is. Hij klaagt: alle Uwe baren en Uwe golven zijn over Mij heengegaan. Johannes de Dooper predikte: na mij komt een man, die vóór mij geworden is wiens ik niet waardig ben zijn schoenriem te ontbinden. Petrus leert van Hem: Jezus de Nazarener, een man van God onder ulieden betoond door krachten en wonderen en teekenen. Hij is de man van Gods rechterhand.

Noch aard', noch zee, noch zon of ster,
Noch heuvel schildert Hem van ver;
Zijn schoonheid maalt gij sterv'ling niet,
Zelfs wanneer gij zijn eigen aanschijn ziet!

Die man... hoe schoon te minnen Jezus, Godes Zoon! Maar, wij hebben Hem niet lief gehad doch Hij heeft ons eerst lief gehad en ons van Zijnen Geest gegeven. Alle stormen en vloeden gingen over Hem heen. Gods orkaan wierp Hem neer in het stof, in den hof van Gethsemané. Zijne vloeden gingen over Zijn hoofd aan het kruis. Hij kon zich niet verbergen, noch wilde zich onttrekken aan het oordeel des rechtvaardigen Gods. Hij stond alléén. Zelfs alle verkwikking ontviel Hem, daar Zijne discipelen Hem verlieten of sliepen. Maar hoe bleef Hij dan toch wel staande? Hij was de man van Gods rechterhand, Hij was ook God, waarachtig God.
De afgrond riep tot den afgrond. Hij ging onder in de kolken van Gods toorn. Het gedruisch der wateren groeide. In al hunne benauwdheden was Hij benauwd. Daarom kon Hij eene verberging en schuilplaats zijn.
Als in het rijk der natuur machtige orkanen hebben gebulderd, regenvloeden verwoestingen aanrichten en de hemel klaart op, de wind wordt opgebonden in Gods schatkameren dan is er een ruine. Maar als Hij uitroept: het is volbracht liggen er rotsvaste fundamenten, dan is er eene verberging die volkomen veilig stelt in allen nood en dood. De Heere Christus is toch de plaatsvervangende man. Daarom kan Hij waarlijk Jezus zijn. Achter Hem geborgen is het stil en veilig. Nu komt het er maar op aan of wij Hem zóó kennen als de plaatsvervangende man. Ik was benauwd van alle zijden, maar riep den Heere ootmoedig aan. Dan wordt ook ervaren: Hij deed mijn angsten enden en mij het gevaar ontgaan.
Christus is ook de vertegenwoordigende man. De herfstwind waait somber door de graven, de neerkletterende regen zwiept ons in het aangezicht maar wij hooren in het geloof een ander geluid als hemelsche muziek ruischen: Uwe dooden zullen leven, ook mijn dood lichaam zal opstaan. Van het graf en den dood gaan stormwind en vloeden uit, maar Hij is eene verberging. Jezus is de eeuwig levende man. Onze vrienden mogen sterven, onze verwanten grafwaarts worden gedragen, deze sterft niet hoewel Hij sprak: Ik ben dood geweesten zie, Ik leef tot in alle eeuwigheid. Hij leeft en verbergt ons voor het aangezicht des Vaders nü als Voorspraak in den hemel, gezeten aan Gods rechterhand. Zijne borggerechtigheid is genoegzaam tot verberging voor Gods toorn, Zijne hand kan ons verbergen en bedekken tegen alle aanvallen van satan en wereld.
Achter den kruisheuvel zijn wij volkomen veilig. In alle ramp en pijn zal hij tot Mij om uitkomst zuchten en Ik gestadig bij Hem zijn. Zijt gij dat, lezer?
Verberging schuilplaats. In verzoeking en nood, bij beroering en verwarring des harten. In lijden en smart. Achter Hem voor den wind; in Hem tegen den vloed. Deze schuilplaats in beter dan een bomvrije kelder. Daar zal het nog van moeten blijken of zij lichamelijke veiligheid kunnen bieden. Want d e instrumenten ter vernieling worden steeds meer gewelddadig en wie kan er zich voor bergen en waar? Bovendien die schuilplaatsen zijn ongeriefelijk en benauwd genoeg. Maar in Jezus is het niet alleen veilig doch ook geriefelijk zijn we thuis.
Achter Hem in de paden des rechts. Dan behoeven wij geen storm te duchten, noch vloeden te vreezen. Hij is eene daadwerkelijke schuilplaats. Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen. Ja, Hij is krachtelijk bevonden eene hulpe in benauwdheid, eene toevlucht en sterkte. Nu hooren wij wel den wind en het bruisen van den vloed, maar... zijn veilig. En altijd weer als wij in storm en onweer, in regen en hagelslag, onzen tocht moeten vervolgen betoont Hij zich eene verberging en schuilplaats.
Die man zal zijn... Hier is weer de gewisse belofte Gods. Heere, Gij zijt mij eene verberging bij U schuil ik. Doe aan mij naar Uwe toezeggingen.
Zoo verschijnt dan de Davidstelg als rechtvaardige Koning, die Zijn volk beschut en bewaart. Bij het licht des Woords mogen wij Hem zien hoe Hij in Zijn alvermogen Zijne gemeente zegent en wel doet.
Die man... die man! Ziet gij Hem, kent gij Hem, leeft gij in Hem, werd Hij uw alles in leven en sterven? U kiest mijn hart, onder ramp en smart, voor eeuwig tot zijn Koning.

O Heer' mijn toevlucht, hoor mijn klagen,
Verlos mij uit des vijands lagen;
Red mij van hen die mij vertreên;
Ik schuil in mijn benauwde dagen,
Bij U, mijn God, bij U alléén.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De man van Gods rechterhand I.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 3 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's