Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Kerstfeest

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerstfeest

17 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 3 : 19. En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hunne werken waren boos.

Wederom is het Kerstfeest daar, dat de wereld, in haren duisteren nacht verzonken, spreekt van de wonderschoone hemelsche boodschap. Over de gansche aarde roept het de boodschap des vredes uit, van dien vrede, dien niet de menschen maken kunnen, niet van dien vrede, die door volkenbond en grootmachten wordt gezocht, want deze vredesvormen zijn van beneden, moeten opkomen uit de diepe, donkere gronden eener gevallen menschheid, die in haar innerlijk wezen verscheurd en ontwricht wordt door de zelfverderving harer zonde. De vrede, waarvan de engelen op het eerste Kerstfeest zongen, komt niet van de aarde, wortelt niet in de menschheid, is geen maaksel van staatslieden en diplomaten, geen vrucht van bange oorlogen, waarin het geweld voert tot de overwinning en de overwinning tot een vrede, omdat de tegenstander werd vernietigd en machteloos ter aarde ligt. Neen, de vrede, die in den Kerstnacht wordt bezongen, is van andere orde, daalt van den hemel tot de aarde, komt in de wereld van boven door eene daad van vrijmachtig ontfermen, kan alleen vrucht zijn van de wederbaring des Geestes, die in Christus een nieuwe menschheid oproept.
Daarom gaat dan ook in den Engelenzang vooraf het „Eere zij God in de hoogste hemelen." Dat heeft in de wereld na den val nimmer weerklonken en zal ook nu nimmer kunnen weerklinken, wanneer niet in het kindeke Jezus, in Immanuël, den Middelaar Gods en der menschen, de zondaar wordt herboren tot een nieuwe en levende hope. Want die daar neerlag in de kribbe, omdat er geene plaats was in de herberg, is de Middelaar Gods en der menschen, de ware Immanuël, in wien God wezen wil met ons en die gekomen om al Gods welbehagen te doen, ook zelve in al wat Hij wrocht als onzer één, het „Eere zij God heeft aangeheven als een jubelzang tot verheerlijking van Hem, die alzoo lief de wereld had, dat Hij zijnen Eengeborene heeft gegeven tot in de diepte der vernedering van den dood des kruises.
In Hem alleen krijgt God van de menschheid eere. En buiten Hem en zonder Hem blijft alleen de ruischende kuil van vervloeking en dood. Alleen een wereld, die met God verzoend is, kan Hem eere geven en alleen een met God verzoende wereld wil Hem eere geven. De waarheid daarvan kan ieder in eigen leven bij ervaring toetsen. De van God vervreemde zondaar zoekt God zelfs niet, hoe zou hij Hem dan eere geven! Maar diezelfde van God vervreemde zondaar kent ook geen vrede, leeft een leven van innerlijke verscheurdheid, want de ongerechtigheid is naar haar wezen gekenmerkt door „het kromme en verdraaide", waarmede de Heere Jezus den zondestaat teekent van dit geslacht.
Daarom alleen de met God verzoende, de door Hem gereinigde en geheiligde zondaar kan het „Eere zij God in de hoogste hemelen!" niet zwijgen, en daarin alleen ook den vrede smaken, die alle verstand te boven gaat.
En het komt er op aan op het Kerstfeest in dezen buitengewoon donkeren tijd af te laten van de oppervlakkigheid, waarmede de wereld met haar feestgeklank en lichtgeflikker den jubelzang der engelen overneemt en te bedenken, dat der hemelen lofzang niet zonder meer die wereld geldt, die in het booze ligt, maar het heilig Kind Jezus, maar Immanuël, maar Hem, die het vleeschgeworden Woord is, door wien de gerechtigheid en het leven ons verworven en weergegeven worden kan. Hem gelden de lofzangen der heiligen. In en door Hem zal God de Heere van eene in zonde verstorven menschheid weder Zijne eere ontvangen, want Hij zal doen wat geen zondaar doen wil en kan. En als er ooit van vrede op aarde sprake zal zijn, dan alleen in Hem en door Hem.
Daarom kent deze wereld geen vrede, liggen de volken onder den vloek hunner dreigende nooden, gaan de geruchten der oorlogen, worden de zwaarden gewet, de kanonnen gegoten, de oorlogsschepen gebouwd, de luchtvloten geschapen, want zij willen niet, geen van allen zonder onderscheid, dat Hij Koning over hen zijn zal. Daarom vinden zij geen vrede, doch het geweld van den krijg en dood en verderf, waarin de oordeelen Gods openbaar worden.
Zoo is nu deze onze tijd. Een verborgen, diepe vreeze gaat als een stroom der ontrusting door het leven der volkeren. Het wordt instinctief gevoeld, dat de vreeselijkste oordeelen genaken, want zij worden voorafgeschaduwd, zooals Jesaja het ons teekent door de gezichten: „Als men den huize Davids boodschapte, zeggende: De Syriërs rusten op Ephraim, zoo bewoog zich zijn hart en het hart zijns volks, gelijk de boomen des wouds bewogen worden van den wind. En nu is dit het ontroerendste symptoom dezes tijds, dat er onder dat alles van een bukken onder God, van een eeren Gods, van het kindeke Immanuël, dat Hem eere geeft en daarom vrede baart, niets wordt ontdekt onder de machtigen der aarde.
Slechts de rustelooze stoomhamers en walsen worden gehoord. die nacht en dag luide stampen en dreunen, daar de wapenen der vernieling worden gesmeed. Ja. het is waar, ook deze moderne hel der menschheid ligt niet buiten Gods bestel, al kent zij Hem niet en wil zij Hem niet kennen. De Heere heeft ons gezegd: „Zie, Ik heb den smid geschapen, die de kolen in het vuur opblaast en die het instrument voortbrengt tot zijn werk; ook heb Ik den verderver geschapen om te vernielen." Ja, in Gods oordeelen is Hij ook zelve met zijn heilig recht om den mensch te geven de vruchten zijner handelingen. Maar de Heere verkondigt ons dat niet, opdat wij zullen zeggen tot Hem: „waarom hebt Gij die wereld alzoo gemaakt?", maar opdat wij tot Hem zouden komen, die tot ons gekomen is en die als Immanël in de kribbe alle onze oordeelen heeft gedragen en ook nu nog de menschheid in hare nooden dragen kan en dragen wil. Immers, als de volken tot Hem zich keerden, zij zouden den vrede vinden.
Zij zouden dan op het Kerstfeest Hem aanschouwen en als hun Koning begroeten, wiens gordel Zijne gerechtigheid is en die de waarheid als een gordel draagt om Zijne lendenen. Onder Zijne heerschappij alleen zal de wolf verkeeren met het lam, zal de luipaard nederliggen bij den geitenhok, het kalf, de jonge leeuw en het mestvee samen onder de hoede van het klein jongske, dat daar neerligt in de kribbe. Ja, alleen als de volken tot Hem wederkeeren, zal het leed verdwijnen, omdat zij dan tezamen den berg zijner heiligheid bewonen en de aarde vol zal zijn van de kennis des Heeren, gelijk de wateren den bodem der zee bedekken.
Maar dat is het nu juist: zij willen niet, dat Hij Koning over hen zal zijn. En op dat vreeselijke feit wijst nu de Heere Jezus, als Hij het doel en de gevolgen van Zijne komst ons voor den geest stelt. Aan Nicodemus heeft Hij het voorgehouden, dat het groote, alles beheerschende moment om Hem te kennen, daarin ligt, dat wij moeten worden wederom geboren. Zonder wedergeboorte staat elk mensch, staan ook de volken, blind voor dat Koninkrijk, al weerklinkt op elk Kerstfeest luide der Engelen zang uit den mond van millioenen. Tenzij iemand wederom geboren worde, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien. Het kindeke niet aanschouwen als Immanuël. Dat is de noodzakelijke voorwaarde, die vervuld moet zijn, om waarlijk iets te zien van dien Koning der eeuwen, die Vredevorst is. Daarom laat Hij Zich verhoogen, zooals de slang door Mozes werd verhoogd, opdat zij Hem kennen, in Hem gelooven en het leven ontvangen zullen.
Ja, de Heere Jezus leidt ons tot Zijne kribbe in Bethlehem's stal, wil dat wij zullen zien, wie Immanuël is en daarom verkondigt Hij het: „Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eeniggeboren Zoon gegeven heeft." Ja, daar ligt Hij, de gegevene des Vaders, het Lam, dat Hij zich ter verzoening heeft verkoren. En Hij roept de Zijnen op, dat Kindeke zoo te zien en zoo te waardeeren en zoo te leeren kennen, dat zij, in Hem geloovend, niet verderven, maar het eeuwige leven hebben. Zoo legt God de Vader Immanuël in Bethlehem's stal, zoo klinkt uit den hemel der Engelen zang en God zegt tot die wereld, tot de volkeren der wereld, ook tot elk menschenkind, ook tot ons: Daar ligt de gegevene, die machtig is om te verlossen. Ik heb Hem gezonden met het ééne groote, schoone doel, dat gij wereld, die daar woelt in uw doodsverderf, die daar krioelt in uw smart, u krommende onder den vloek uwer oordeelen, de opstanding en het leven, de vrijheid en de vreugde van het kindschap Gods zoudt smaken.
Zie, zoo luidt het op den Kerstdag: daar ligt voor u Immanuël, het heilig kind, Licht uit Hem, in wien gansch geene duisternis is, Licht uit het eeuwige, ongeschapen Licht, God uit God, die het geen roof behoefde te achten Gode evengelijk te zijn en die dus rijk was, doch arm geworden is, hulpeloos als een kindeke, in doeken gewonden, verworpen en vervloekt, afgedaald tot de diepste diepte van den afgrond uwer verlorenheid, opdat gij een zoenoffer zult hebben voor uwe zonde, gerechtigheid om uwe ongerechtigheid te bedekken. Weet het wel, zoo zegt de Heere Jezus zelve: „God heeft Zijnen Zoon niet gezonden in de wereld, opdat Hij de wereld veroordeelen zou. maar opdat zij door Hem zal worden behouden".
Het ligt dus voor rekening der wereld, hoe zij zich tegenover dat kindeke stelt. En zoo plaatst ons elk Kerstfeest voor de groote levensvraag, voor de ontroerende verantwoordelijkheid, die Jezus' verschijning ons voorlegt. Die gelooft, wordt niet veroordeeld. Die gelooft, die dus Hem ingelijfd werd, zoodat hij het leven deelachtig wordt, dat de Heere Jezus heeft en geeft en als een levensstroom ruischen doet door de zijnen. Wie zoo gelooft, wordt niet veroordeeld, want Christus zelve heeft diens oordeel gedragen, voor diens zonde volkomenlijk betaald. Maar die niet gelooft, wie dus buiten Zijn leven staat, wie Zijne gemeenschap niet kent, hij ligt veroordeeld, „omdat hij niet geloofd heeft in den Naam des eeniggeborenen Zoons van God", omdat hij dit leven mist, omdat hij Hem niet bezit, die de Heere onze gerechtigheid is en dus niets heeft te geven tot lossing zijner ziel. En nu zegt de Heere Jezus tot de gansche wereld: Geef u rekenschap van de vraag: Wat is dit Kindeke, de gegevene des Vaders, wat is Hij voor u?
En nu legt de Heere Jezus er in ons tekstwoord nadruk op, dat wij den ernst dezer vraag niet mogen onderschatten. Van Zichzelven zegt Hij daarom niet alleen, dat Hij gezonden werd om de wereld te behouden, niet alleen, dat Hij niet gekomen is om haar te veroordeelen, maar Hij vestigt ook de aandacht op de keerzijde en zegt: „En dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hunne werken waren boos." Daar stelt ons de Heere Jezus voor den vollen last onzer verantwoordelijkheid. Ja, het is waar: niemand kan tot Hem komen, tenzij de Vader hem trekke. Ja, het is waar — ditzelfde Evangelie predikt het ons: — Al wat mij de Vader geeft, zal tot Mij komen en die tot Mij komt, zal Ik geenszins uitwerpen. Het is waar, de Heere Jezus zelve leert het duidelijk, Hij spreekt van „dengenen, die Gij mij uit de wereld gegeven hebt, heb Ik uwen Naam geopenbaard." En toch zegt Hij tot die wereld in haar geheel: „Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld gekomen is en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht." Toch zegt Hij tot de volken, zegt Hij ook tot ons persoonlijk: Zie toe, hoe gij staat tegenover dien Gegevene des Vaders. Al is het waar, dat Gods bestel gaat over alle dingen, dat geen musch ter aarde, geen haar van uw hoofd kan vallen zonder den wil des hemelschen Vaders, het is toch ook waar, dat diezelfde God ons geen onrecht doet, als Hij van ons eischt diezelfde levensgaven, die Hij eenmaal in rechtheid ons geschonken heeft. Het is geen onrecht, dat Hij van ons eischt, dat wij zullen wedergeven alle talent, ons toebereid om in Zijn dienst te besteden en eenmaal met woeker Htm weder te brengen. God heeft recht van ons te eischen, ook al liggen wij vervloekt in de verzondigdheid van ons bestaan, dat wij zullen zijn volmaakt, gelijk onze Vader in de hemelen volmaakt is. Dat recht Gods ligt er en onze zedelijke verantwoordelijkheid blijft, al doen de menschen al wat zij vermogen om haar af te schudden van zichzelven.
Daarom zegt nu de Heere Jezus: Mensch, weet het wel: Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen en de menschen hebben de duisternis liever dan het licht. Zie hier dus de last der verantwoordelijkheid, die op de gansche wereld rust. Daarmede geeft de Heere Jezus ons een bijzonder inzicht in de geschiedenis. Hij zegt: dit is de „crisis" der wereld. Zij beweegt zich om Zijne verschijning. Dat heilig Kind Jezus, dat zich daar neer laat leggen in de kribbe, schijnbaar machteloos en nietig, dat Kindeke, dat geene plaats vindt in de herberg, dat minder dan de vossen, die hunne holen hebben, minder dan de vogelen des hemels, die hunne nesten hebben, niet heeft waar Hij zijn hoofd kan neerleggen, dat arme, zwakke, nietige Kindeke werpt de wereld in eene wereldcrisis, die over alle eeuwen gaat, want in Christus gaat een procesmatig oordeel over de wereld.
Zie, daar is Hij verschenen als de Heere onze gerechtigheid. In Hem is de profetie vervuld: „En het werk der gerechtigheid zal vrede zijn en de werking der gerechtigheid zal zijn gerustheid en zekerheid tot in eeuwigheid." En de Heere zegt: Dit is de crisis, dat Ik in die wereld ben verschenen, niet om haar te verderven, maar te behouden, dat Ik het licht ben in den nacht uwer gevallenheid. in den afgrond uwer zonde van duisternis en dood. dat het in Mij straalt van den hemel en dat gij menschenkinderen. het niet ziet. niet zien wilt. niet zien kunt.
Is het niet waar. dat de wereld vrede zou hebben, als zij vroeg naar Hem? Hoe geheel anders zou de verhouding der volken zijn onder de heerschappij Zijner gerechtigheid? Ja. dit is de waarheid.
En merk nu op. terwijl zij twintig eeuwen bijna in haren nacht telken jare opnieuw bepaald werd bij het lied der engelen, schijnt er toch wezenlijk niets veranderd in de wereld. De oorlogen zijn er, de geruchten van oorlogen loopen steeds onder de volken. En zij bereiden zich ten krijge. Ik weet het, de dwazen zeggen: „Het Christendom bleek onmachtig." Inderdaad, het Christendom is niet bij machte geweest de wereld te veranderen, omdat er groot onderscheid is tusschen dit Christendom en Hij, die de Christus Gods is. Indien wat zich als Christendom aandient onder de gedoopte volken, waarlijk van Christus ware, de klacht zou gegrond zijn. Maar dit is het vreeselijke, de grond on2er komende oordeelen, zoowel als die der voorgaande eeuwen, dat het menschdom staat in die crisis, die gevolg is van Christus' verschijning. Het licht is in de wereld gekomen, het is er en het straalt in volle heerlijkheid, maar hoe schoon ook, hoe soms ook als een ideaal geprezen: de menschen hebben de duisternis liever dan het licht. Zij staan afwijzend tegenover Hem, tegenover Zijne prediking, tegenover Zijne belofte.
En nu legt Hij zelve ons den vollen last onzer verantwoordelijkheid voor, opdat wij niet zullen kunnen zeggen, dat het vreeselijk oordeel, dat wij over ons halen, niet daaraan te danken is, dat Hij zijn licht niet deed opgaan, dat Hij het woord zijner wijsheid en waarheid, van zijn recht en van zijne liefde niet duidelijk en klaar heeft gesproken. Hij wil, dat wij het weten, dat wij het ook erkennen en met schaamte belijden, dat als de oordeelen komen, die in den diepsten grond het gevolg zijn van zijne verwerping, niet Hij de oorzaak van dien vloek kan zijn. Hij roept het aan de volkeren der wereld toe: „Zie, Ik sta aan de deur en Ik klop." Hij roept in den Kerstnacht van den hemel: Doe open, opdat de Koning der eere inga. Hij laat in den Kerstnacht, als de wereld in de diepste duisternis verzonken lag, het eeuwig licht van Gods wondere liefde, van zijne vrijmachtige genade opgaan, opdat de wereld zal hooren en zien en komen en ontvangen uit zijne volheid genade voor genade. En dit is het oordeel, dat zij niet hooren, niet zien, want zij hebben de duisternis liever dan het licht.
En waarom? De Heere Jezus geeft ons het antwoord: „Want hunne werken waren boos." Daar ontdekt Hij die wereld der volken ook van onzen tijd voor haar leven, voor haar streven, voor haar strijd en moeite: Hunne werken waren boos. Daarin kondigt de Heere Jezus het eeuwig oordeel aan, dat eenmaal in volle klaarheid en ook in volle zedelijke consequentie zal worden ervaren. Als het eeuwig licht volkomen over de geschiedenis zal opgegaan zijn en deze crisis der wereld zal worden voleindigd, als de ure komt, waarop Johannes' visioen zal worden verwerkelijkt: „En ik zag de dooden, klein en groot, staande voor God en de boeken werden geopend", dan zal het door de hemelen weerklinken: „Het licht is in de wereld gekomen en de menschen hebben de duisternis liever gehad dan het licht, want hunne werken waren boos." En dan zal het verstaan worden, dat dit juist en alleen het oordeel is.
Zoo staat Gods ware Kerk te midden van de nooden en angsten dezes tijds met de boodschap, die tot de volken, maar ook tot elk mensch komt. Dit is het oordeel, dat het licht in de wereld is gekomen. Het licht is er, het licht schijnt in volle helderheid. Het schijnt in de duisternis. En in den Kerstnacht worden wij er aan herinnerd, wordt het ons opnieuw gepredikt, opdat wij de verantwoordelijkheid zullen beseffen, die daardoor op de volken en ook op ons rust. De Heere kan zeggen: Ik heb het u bekend gemaakt, zelfs hebt gij de kerstliederen gezongen, de gedenkdagen mede gevierd. Het licht scheen ook voor u in de duisternis, maar gij hebt de duisternis liever gehad dan het licht, omdat uwe werken boos waren. Uwe werken waren boos, niet daarom, dat iedereen u als een boosdoener kende, maar omdat God u kende in uw ongeloof, in uwe ongerechtigheid, als een liefhebber van de leugen.
Daarom, dat wij op dezen Kerstdag een oogenblik stil staan bij onszelven. een oogenblik ons stellen voor de levensvraag: Hebben wij in het kindeke Jezus Hem gezien, die het licht! De Heere beproeve ons met den toetssteen Zijns Heililijken tijd te vallen onder het oordeel, dat wij ook, met het Kerstlied op de lippen, de duisternis liever hadden dan het licht. De Heere beproeve ons met den toetssteen Zijns Heiligen Geestes. opdat wij met de boosheid onzer werken komen tot het Kind in de kribbe, dat gezonden werd, niet opdat Hij ons zou veroordeelen. maar opdat wij door Hem behouden zouden worden. Dan zullen wij Zijn licht aanschouwen en het lied der engelen verstaan en weten, dat geen schepsel, zelfs de dood niet, ons scheiden kan van de liefde Gods, die in Christus Jezus is. Dan zullen wij Kerstfeest vieren en met de gemeente der uitverkorenen den jubelzang aanheffen, door het Engelenkoor ons voorgezongen van het „Eere zij God in de hoogste hemelen, vrede op aarde, in den menschen een welbehagen."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's

Kerstfeest

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 december 1938

Gereformeerd Weekblad | 1 Pagina's