Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het Barthsche getuigenis IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het Barthsche getuigenis IV

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het staat niet zoo, dat een Luther of een Calvijn de Reformatie hebben opgeroepen, maar omgekeerd heeft de Reformatie, die door Gods Geest gewekt werd in de onder onen bijgeloof verstikte middeleeuwsche Kerk, ook de mannen voortgebracht, die het woord spraken, dat in veler zielen leefde. Het zou een geheel verkeerde voorstelling der historische feiten zijn eene andere beschouwing te huldigen.
God de Heere is de Bouwmeester der geschiedenis, W^iens voorzienigheid werkt en die dus ook de mannen roept, die Zijn werk zullen doen. En de Schrift leert ons, dat de Heere ook zoo doet in wat ik nu maar de algemeene geschiedenis zal noemen. Een sprekend voorbeeld daarvan wordt ons in Jesaja 45 gegeven, waar de historische figuur van Koning Cyrus wordt voorgesteld onder deze woorden: „Alzoo zegt de Heere tot zijnen gezalfde, tot Cores, wiens rechterhand ik vat om de volken voor zijn aangezicht neder te werpen." En dan teekent Jesaja de overwinningen van dezen Cores.
De lendenen der koningen worden ontbonden om voor Cyrus' aangezicht de deuren te openen, en de poorten zullen niet gesloten worden. De Heere gaat voor Cyrus' aangezicht, maakt voor hem de kromme wegen recht. De koperen deuren verbreekt Hij, de ijzeren grendelen slaat Hij in stukken. De Heere geeft dan aan Cyrus ook de vruchten zijner overwinning, want hij krijgt de schatten, die in duisternissen zijn. En in al deze geweldige historische gebeurtenissen is nu des Heeren hand. Cyrus zal het zelfs weten: „dat Ik de Heere ben, die u bij uwen naam roept, de God van Israël.' En de groote, centrale beteekenis van Cyrus' optreden is nu daarin gegeven, dat het voor Gods uitverkoren volk zoo is geleid, dat een Cyrus opstond. „Om Jacobs mijns knechts wil en Israëls, mijnen uitverkorenen." Doch — en daarop leg ik nu nadruk —, dat beteekent niet, dat deze Cyrus zich nu daarvan ook bewust was, al werd het hem misschien door de ballingen Israëls wel eens gezegd. Cyrus deed wat hij deed, gedreven, geleid door zijne politieke begeerten en idealen. Daarom zegt Jesaja, dat Cyrus' optreden om Jacobs wil aldus was geleid, om de redding van het uitverkoren volk, dat naar het land zijner vaderen mocht wederkeeren.
,,Ja ", zegt God, „Ik riep u bij uwen naam, ik noemde u toe, hoewel gij Mij niet kendet." Dat beteekent dus, dat Cyrus zelf de diepte van Gods voorzienige leiding niet verstond, ook al verkreeg hij in deze historie den rol van hoofdfiguur. Daarom wordt er nog aan toegevoegd: „Ik ben de Heere en niemand meer, buiten Mij is er geen God.' Daar openbaart dus de Heere zijne souvereine Majesteit en de vrijmacht in zijn goddelijk werken. En die vrijmacht der volstrekte souvereiniteit Gods is het, krachtens welke de Heere zegt: „Ik zal u gorden, hoewel gij Mij niet kent." Terwijl Cyrus den God Israëls niet kent en terwijl hij zijne plannen uitdenkt, zijne krijgsraden houdt en naar zijne beste inzichten meent te handelen en ook handelt, zegt de Heere van hem: „Ik zal u gorden." Dus Gods werk is onder en in dit alles en heeft ondanks Cyrus zeiven de strekking om den Raad van Gods genade over zijn uitverkoren volk te brengen.
Zoo is de geschiedbeschouwing van Gods Woord. En het licht, dat hier nu over Cyrus' historische daden opgaat, is het licht van Gods openbaring over de geschiedenis. En dat geldt ook van de geschiedenis dezes tijds. En het komt er, als wij dan Gereformeerde mannen zullen zijn, op aan ook het gebeuren onzer dagen in datzelfde, van den Heere in Zijn Woord ontstoken licht, te zien en te waardeeren. En daaraan ontbreekt het nu bij Prof. Barth ten eenenmale. Hij staat niet alleen niet onbevooroordeeld tegenover de verschijnselen. maar is er zelve met zijne belangen zoo nauw in betrokken, dat hij eigenlijk het vermogen tot objectief oordeelen mist. Zie hier Barth's oordeel:

Indien het — zooals beweerd wordt — een politiek experiment is, zou de kerk zich hier van een oordeel moeten onthouden. Daarom was de houding van de Duitsche kerk in 1933 eerst neutraal. Protest was geboden tegen de Duitsche Christenen, die in dit experiment een Goddelijke openbaring zagen. Kon de kerk in 1933 nog neutraal zijn, heden is zin en karakter van het nationaal socialisme zichtbaar geworden. Het is de kerk niet te verwijten, dat ze niet visionnalr geweest is! Ze had de handen vol met wat ze toen wist. De fout was, dat ze niet de neutrale stelling met de noodige vastbeslotenheid heeft ingenomen. Nog heden meenen velen, ook in de belijdeniskerk, dat deze neutraliteit nóg mogelijk is, zooals voor kort bleek bij de kwestie van de predikanteneed.
Het nationaal socialisme zelf verklaart echter bij herhaling anders te willen beschouwd worden. De menschelijke vrijheid wordt in deze dictatuur niet begrensd, maar vernietigd. De staat wordt hier tegenkerk.

Tot zoo ver Prof. Barth's beschouwing, die wij in haar geheel en letterlijk weergeven, omdat er duidelijk uit blijkt, dat wij met een geheel onschriftuurlijke en daarom ook ongereformeerde leer van doen hebben, die met het Calvinisme geen de minste verwantschap vertoont.
Hij vertelt ons in de eerste plaats iets van het historisch verloop. Als het Nationaal Socialisme optreedt, is „de houding van de Duitsche Kerk eerst neutraal." Dat zal wel in het algemeen juist zijn, want dat spreekt vanzelf, toen deze beweging opkwam, was zij niet terstond zoo algemeen bekend, dat de Duitsche Kerk er zich een oordeel over vormde. Alle dergelijke bewegingen behoeven een ontwikkelings- stadium, een incubatie-periode, zou men kunnen zeggen. En de Duitsche Kerk stond er neutraai tegenover, want niemand kon het Nationaal Socialisme terstond begrijpen en doorzien. Voeg daarbij, dat het onderscheidingsvermogen in de Duitsche Kerk vrijwel afgestompt was, zooals dit in alle landen met de overgebleven resten der oorspronkelijk nationale Kerkformaties het geval is, en het is begrijpelijk, dat hetgeen Prof. Barth de Duitsche Kerk noemt, „neutraal" stond tegenover de nieuwe beweging. Als Kerk stond die Kerk ook zelfs neutraal tegenover allerlei geestelijke stroomingen in de Kerk zelve, waartegenover zij ook neutraal bleef, althans niet optrad met haar tucht, zooals de roeping der Kerk was. Dat in de Duitsche Kerk het gruwelijkste ongeloof gepropageerd werd, met het gevolg, dat er in tal van plaatsen nauwelijks meer menschen ter kerke kwamen, liet de Kerk blijkbaar lang voor den oorlog reeds zonder protest toe. Het is nu 40 jaren geleden, dat ik zelve in de stad Kiel een paar malen eene godsdienstoefening heb bijgewoond, die mij een allerbedroevendsten indruk gaven van den toestand dezer Duitsche Kerk, die van den Staat volkomen afhankelijk is. Zulk eene Kerk, die wat haar innerlijk leven betreft, zoo neutraal staat tegenover Gods Woord en Belijdenis, staat van zelf neutraal tegenover de politieke bewegingen.
En het is een geheel verkeerde beschouwing, hier door Prof. Barth gegeven, als was „een protest geboden tegen de Duitsche Christenen, die in dit experiment eene Goddelijke openbaring zagen". Indien de Kerk hare roeping gehoorzaam ware geweest, zij zou hare stem hebben verheven tegen de valsche leering, die in strijd met Woord en Belijdenis in en dus ook door de Kerk werd getolereerd en gepropageerd.
De Kerk kan, als zij hare roeping verstaat, nimmer neutraal staan tegenover valsche leer. Dat de Duitsche Kerk dit toch deed, evenals de Nederlandsch Hervormde Kerk zulks doet, bewijst, dat de Kerk ontrouw was in de diepste beginselen van haar leven, zoodat zij wel „neutraal" moest staan tegenover alle politieke bewegingen. Prof. Barth schijnt te meenen, dat de Duitsche Kerk klaar ware geweest, als zij maar tegen het Nationaal Socialisme ware opgetreden. Welnu, dit kan alleen hij zeggen, die op buitengewoon oppervlakkige en eenzijdige wijze de kerkelijke toestanden waardeert. Er was dan ook niet alleen een protest geboden tegen de Duitsche Christenen, maar tegen al het anti-christelijk streven, dat in Duitschland welig tierde. Als zij dit dan ook voorheen gedaan had, zou waarschijnlijk de positie der Kerk eene andere geweest zijn en zou ook thans haar lot een ander zijn.
Dat te midden der geestelijke verwarring in de Kerk en in de maatschappij er waren, die „in dit experiment een goddelijke openbaring zagen", is best te begrijpen. Duizenden in Duitschland waren beducht voor den vloek der anarchie, die zij zagen naderen met rassche schreden. En ik kan het verstaan, dat onder zulke omstandigheden zij in Hitler's optreden eene uitkomst zagen. En feitelijk is dat ook eene uitkomst geweest. Immers, nergens gloorde voor het Duitsche volk eene ster der hope in dezen duisteren nacht, die over het volksbestaan was gedaald. Het werd uitgemergeld door de grootmachten, die het vernederd hadden en innerlijk was het prijsgegeven aan de destructieve machten van in wezen onsociale geestelijke stroomingen, die het dreigden te brengen tot hetzelfde Bolschewisme, dat Rusland tot een hel heeft gemaakt. Want het Marxisme in zijne consequentie is de volle ontplooiing der macht van den antichrist. Waarlijk, het is geen wonder, dat duizenden in Hitler's beweging een goddelijk experiment zien, zooals de profeet Jesaja dit zag in Cyrus' optreden.
Doch nu, zegt Prof. Barth, ,,is zin en karakter van het nationaal-socialisme zichtbaar geworden". Ik zou de vraag kunnen stellen: Eerst nu? Indien die Kerk bij Gods Woord leefde en geleefd had, daaraan gehoorzaam ware geweekt, dan zou haar getuigenis gehoord zijn, toen zij lang voor den oorlog zelve meedeed in het brengen van leeringen, welker consequente toepassing tot de volkomen anarchie moest leiden. „Men kan het de Kerk niet verwijten, dat zij niet visionnair is geweest", zegt Barth. Daarop kan het antwoord zijn, dat niemand dit van haar verwacht heeft, noch verwacht. Maar wel kon en mag van haar geëischt, dat zij Gods Woord en haar Belijdenis gehoorzaamt. En juist dat liet zij na. En de gevolgen daarvan ondervindt zij nu. En zij ondervindt deze nog op een wijze, waarvan gezegd kan worden, dat de Heere lankmoedig over haar is. Want het lot der Duitsche Kerk is in vergelijking met wat elders aan de Kerk geschiedt, waarlijk nog heilig. Hare fout was, dat zij in haar eigen inner-kerkelijk leven neutraal gebleven was tegenover de afwijking van den weg, in Gods Woord haar voorgehouden.
Ik heb het voorheen wel eens opgemerkt: er zijn nog erger dingen dan wat aan de Duitsche Kerk onder het Nationaal Socialisme geschiedt, want dit is nog niet de uiterste consequentie van de valsche leer, die de Kerk zelve heeft gebracht. Er is zeker in hetgeen onze groote Pers over Duitsche kerkelijke toestanden ons af en toe meedeelt, een en ander, waaraan wij, die aan heel andere kerkelijke toestanden gewoon zijn, aanstoot nemen. Doch wij moeten billijk zijn in ons oordeel en ons voor den geest stellen welk probleem moest worden opgelost om het Duitsche volk van den ondergang in de hel van het Bolschewisme te redden. Daarvoor was en is volstrekt noodig eenheid van alle goedwillenden. In den roep om die eenheid stiet men in Duitschland op de geweldige verdeeldheid der geesten. Hitier heeft er de aandacht op gevestigd (Mein Kampf, a.a. O.S. 630), dat voor de toekomst de strijd tusschen Roomsch en Protestant de beslissing over de wereld niet brengen kan. Toch worstelen deze beide Confessies met elkander, zoeken zij elkanders ondergang. Daartegenover nu stelt hij, wat naar zijne meening de plicht is van ,,der völkisch Eingestellte", dus van wie op het algemeen volksbestaan het oog gevestigd heeft. En nu zegt hij, ,,dat ieder in zijn eigen Confessie daarvoor heeft te zorgen, dat men niet slechts altijd uiterlijk van Gods wil spreekt, maar ook werkelijk den wil Gods doen moet en niet mag toelaten, dat Gods werk onteerd wordt". W i e dat niet doet, zegt hij, stelt zich tegen God. Gods wil schonk den menschen eenmaal hunne gedaante, hun wezen en hunne gaven. En zoo roept hij op zich te stellen tegen hen, die door hun werken, spreken en handelen uit het raam zijner godsdienstige geemeenschap uittreedt om elders als een twistzoeker zich in te werken. Want het bestrijden van de wezenlijke beginselen eener Confessie binnen de religieuse afscheiding, die reeds voorhanden is, voert in Duitschland noodzakelijk tot een vernietigingsstrijd der beide Confessies, d.w.z. van Roomschen en Protestanten. En dan wijst Hitier op het onderscheid tusschen Duitschland en overwegend Roomsche landen als Italië, Spanje en Frankrijk.
Daar kan men een strijd propageeren tegen clericalisme en ultra-montanisme zonder gevaar te loopen, dat daardoor het volk uit elkaar valt. Doch in Duitschland kan dat niet, evenmin als in Nederland of Engeland. En nu spreekt het vanzelf, dat waar Hitier de volkseenheid als absoluut noodzakelijk kent, zal het Duitsche volk uit de diepte zijner vernedering worden opgeheven, hij, zooals hij het zelve zegt, ,,de mannen, die heden de volksche beweging in de crisis van religieuse twisten betrekken, als nog grooter vijanden van het volk beschouwt dan internationaal aangelegde communisten." Omdat hij het volk als doelwit stelde, moest hij wel tot het besluit komen, dat in de gelederen der nationaal socialisten de geloovige protestant naast den geloovigen katholiek zitten kan. Hitier ziet in den strijd der richtingen een gevaar Voor het Duitsche volk.
Waar nu zoo de volkseenheid het centrale, alles beheerschende moment is geworden, daar moet wel aan het belang dier eenheid alles ondergeschikt worden gemaakt. En dus richt zich ook het verzet tegen die verschijnselen, die deze volkseenheid bedreigen. Maar daaruit volgt ook met noodwendigheid, dat er op dit standpunt van de Kerk geëischt wordt, dat zij „neutraal" zal staan, dus zich zal onthouden van een propaganda, die zich ook uitstrekt over het gebied der politiek.
Dat hieruit nu zou moeten volgen wat Barth aan het Nationaal Socialisme ten laste legt, dat op deze wijze ,,de menschelijke vrijheid niet begrensd, maar vernietigd wordt", dat schijnt mij een onredelijk verwijt. Wanneer wij Hitier met nadruk hooren betoogen (S. 387 no. 14), dat de beweging met alle middelen de achting voor de persoonlijkheid heeft te bevorderen, omdat zij de bron is van alle cultureele kracht, dat de persoon door niets kan worden vervangen en vooral dan niet, wanneer zij niet het mechanische, maar het cultureel- scheppende element vertegenwoordigt en nadruk legt op de waarde der groote, geniale figuren, van dichters, denkers en staatslieden, dan is er geen grond voor Barth's verwijt.
Doch wat vanzelf spreekt, wij moeten wel onderscheiden. Het is maar de vraag wat onder vrijheid wordt verstaan. Is het eene vrijheid, dat iedereen kan afscheiden, kerken en kerkjes oprichten al naar het hem behaagt? Is het eene vrijheid, dat ieder alles kan preeken wat hij wil, dat behoudens dan eenige rekbare formules in de Strafwet, alles op de publieke markt den volke mag worden aangepreekt, al zijn het leeringen, die de grondslagen van den Staat zeiven ondermijnen? Daaraan heeft Barth wel gelijk, als hij meent, dat men dit alles onder de bescherming van het woord ..democratie" vrijheid noemt. En ik geloof ook wel, dat zulk eene vrijheid onder het Nationaal Socialisme niet geduld worden kan. Doch is dit vrijheid? Maar men kan daarom alleen nog niet zeggen, dat zij de menschelijke vrijheid vernietigt. Trouwens, dat zal nooit aan eenige regeering gelukken, want hier geldt en blijft gelden het woord van Goethe: ..Der Mensch ist frei, ware er in Ketten geschlossen." Gedachten zijn tolvrij ook in Duitschland onder het Hitler-regime.
W i j moeten echter wel begrijpen, dat predikanten, die semi-staatsdienaren zijn, door hun ambt grooten goeden, maar ook grooten schadelijken invloed kunnen oefenen, met des te meer voorzichtigheid hebben toe te zien, hoe zij hun ambt bedienen. Dat door van hen te eischen, dat zij hunne positie zullen begrijpen, dat de Staat, die hen betaalt, ook daaraan het recht ontleenen kan van hen te eischen. dat zij althans de regeering bij de volbrenging harer taak niet bemoeilijken. dat geeft ons nog geen recht Barth's verwijt over te nemen: ,,De staat wordt hier tegenkerk". Dit is geheel ongegrond. De Staat mag van de Kerk eischen, dat zij de Overheid zal eerbiedigen en gehoorzamen in al wat niet strijdt met Gods Woord.
W i j roemen gaarne op onze vrijheden, die der conscientie bovenal. Onze Vaderen hebben er voor gestreden en geleden, goed en bloed voor geofferd. Maar toch niet voor de vrijheid om alle goddeloosheid te leeren, niet voor de vrijheid om de kinderbeperking te propageeren, niet voor de vrijheid om Gods dag te gebruiken voor al die dingen, waarvoor hij niet ingezet werd. Niet voor de vrijheid om zelfs in de Kerken van alles te prediken, dat met de leer der Kerk strijdt, terwijl de ware Kerk dit alles onder Overheidsgeweld heeft te dulden.
Trouwens, wij weten, dat er zelfs onder deze democratie zoogenaamde zwarte lijsten worden gehouden en zorgvuldig toegepast, zoodat ook thans zelfs de vrijheid buitengewoon beperkt wordt op allerlei gebied. Ik geloof, dat Barth overdrijft, omdat hij losbandigheid voor vrijheid aanziet. Een Kerk, welker dienaren semi-overheidsdienaren zijn, die door de Overheid worden betaald, plaatst zich daardoor zelve onder controle der Overheid. Wanneer ik deze dingen opmerk, dan beteekent dit niet, dat ik alles, wat in Duitschland geschiedt, zou goedkeuren, althans indien alles wat ons daarover verteld wordt, waarheid is. Maar het beteekent wel, dat Barth's beschuldigingen niet slechts overdreven, maar eigenlijk ook geheel ongegrond zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het Barthsche getuigenis IV

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 januari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's