Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ware Schuilplaats II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ware Schuilplaats II

Psalm 91 vers 1. Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

In deze schuilplaats is vreedzame veiligheid.
In de wereld is het onveilig en onherbergzaam. En in eigen bestaan niet minder. Wie zijn bed moet spreiden in eigen innerlijk wezen zal niet rusten, maar door onrust worden verteerd. Hoe zou er rust en veiligheid zijn in een moordenaars- spelonk. Neen, dan was het voor David in Adullam beter, dan toen hij rust wilde zoeken in eigen bestaan ook al zocht hij zijn geweten te sussen met een: het zwaard doodt zoowel dezen als genen. Ons is en blijft noodig het leven buiten onszelven in Christus te zoeken. Hij alléén biedt rust en veiligheid en in Hem zijn wij veilig in den Heere, die ons zal dekken met Zijne vlerken en het gevaar doen ontvlieden.
Wanneer het kind des Heeren door het ware geloof ingaat in God door Christus dan gevoelt hij zich volkomen veilig en gerust. Veilig ten opzichte van den Heere zelf. Wanneer een storm in het hart woedt en het huis onzer ziel als kraakt, dan is er allerminst een gevoel van veiligheid. Neen, dan zijn wij onrustig, gejaagd, bevreesd.
Maar in den Heere als schuilplaats gezeten kan deze vrees ons niet beklemmen. Het konijn is een onsterk dier, zeer vreesachtig, maar gerust en veilig onder de rots in haar verborgen holen, waar de hond niet kan volgen. Daar wordt de lofstem vernomen: al veranderde de aarde hare plaats ik zou niet vreezen. Ach, indien wij toch geen schuilplaats hadden, waar moest het heen? Maar weet ge wat Gods kinderen ook grondig moeten leeren? Weet ge het niet? Luister dan. Zij moeten grondig leeren, dat zij zonder de kracht der genade en het licht des Geestes den weg niet weten naar de schuilplaats en eenzaam omdolen, gejaagd, benauwd totdat zij vaak ongedacht en onverwacht binnen schieten! Binnen, binnen! Het gejaagde hart komt tot rust en een traan welt op uit het oog; wondere vrede daalt in de ziel. Tenzij de Heere bij ons geweest ware. zij zouden ons levend hebben verslonden! Nu ademen wij op, en verwonderen ons zóó te hebben gevreesd alsof de Heere geen schuilplaats ware, doch dat wordt alleen in de schuilplaats verstaan.
In den Heere als schuilplaats is geen verschrikking. De Heere is vrede. W a n t de toegang waarborgt de verzoening. Zeker, wanneer een menschenkind, zonder dat nog vrede werd gevonden in het bloed des kruises, door toevluchtnemend geloof een wijle mag ingaan in de verborgenheid des Heeren geniet hij vrede en geen verschrikking vaart over de ziel. Met Petrus zou hij zeggen: Heere, het is goed dat wij hier zijn. Laat ons tabernakelen maken en hier blijven! Straks staan ze weer buiten en kennen geen kinderrecht om te vluchten... Laat ze het dan maar doen door den nood gedreven. Zij zijn welkom!
In den Heere is de vrede die alle verstand te boven gaat. Dien vrede kan Gods kind dan ook alleen genieten door dadelijke gemeenschap des geloofs, hetzij dat ruwe winden waaien dan wel alles stil is van rondom. Want al is het hart niet vervaard door bekommernissen toch genieten zij nooit vrede en zaligheid buiten gemeenschap met den Heere.
Hier zijn wij veilig voor de vijanden.
Satan kan hier niet komen. De naam des Heeren is een sterke toren, de rechtvaardige zal daar henen vlieden en in een hoog vertrek gesteld worden. Denk u de voortgejaagde duive... nog enkele vleugelslagen — zou het nog kunnen —- ja... daar vliegt zii, den toren binnen door de openingen... voor duiven. De gier stoot den kop en deinst terug... De duif is binnen! Zeker, we moeten een oogenblik bekomen van de ontsteltenis, maar die is spoedig voorbij als we in de schuilplaats zijn.
Wie zijn ze, die daar komen gevlogen als duiven tot hare vensteren? De stad Tyrus heeft een beleg van 13 jaar verduurd, maar deze schuilplaats is onneembaar. Hij zal ons verbergen in het verborgene van Zijne tent en op een rots verhoogen uit de ellende telkens weer... totdat wij Thuis zijn!
In die schuilplaats mogen wij zingen:

Daar heeft de vijand boog en schild
En vuur'ge pijlen op verspild;
God brak het zwaard, bedwong den krijg.
Dat vrij het roofgebergte zwijg' Uw roem, o heerlijk Wezen,
Is tot veel hooger top gerezen.
Alle instrument dat tegen u bereid wordt zal niet gelukken en alle tong die tegen u opstaat in het gericht zult gij verdoemen. Herinneren wij elkander hieraan in tijden van benauwdheid. Zeker, wij weten het wel — maar al te goed— dat wij elkander door die herinnering niet veilig kunnen stellen, doch de sterkte van den een kan ook de kracht worden van den ander.
De beproevingen des levens zullen niet uitblijven. Ze zijn er wellicht al in ruime mate geweest voor u in de tweetal weken die reeds weer voorbij zijn van het pas begonnen jaar. Maar als God zegent wie zal dan vloeken? De sterkte der steenrotsen zal ons hoog vertrek zijn. Wie zal ons scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus? De vijanden vergaderen zich slechts om verstrooid te worden. Indien dan God in Christus onze Vader mag zijn ligt het gansche heelal onder de verplichting om vrede met ons te houden en hun vijandschap zal hun zeker worden vergolden. Hoe goed zijn uwe woningen, Jacob, uwe tenten, o Israël! De Heere zijn God is met hem en het geklank des Konings is bij hem. De sterren zijn ons tot lichten, de hemelen verstrekken ons tot gordijnen, de engelen zijn onze dienaren. Zij legeren zich rondom degenen die den Heere vreezen. De elementen moeten ons van het noodige voorzien van het goed der aarde en de eeuwigheid zal het koorlied onzer blijdschap zijn. Ik lag en sliep gerust van des Heeren trouw bewust. In die schuilplaats is zelfs het gedierte des velds met ons bevredigd. Dan mag het wel eens zijn: worde ik wakker zoo ben ik nog bij U. Het is ook wel eens anders. In vrede gaan slapen en bij het ontwaken... onrust. De machten der hel en eigen hart woelen ook in den slaap. Zoo beproeft de Heere de Zijnen om hen te louteren en steeds dieper te leeren verstaan: Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde.
Ook leeren wij bij den voortgang op onzen pelgrimstocht tot welken prijs die schuilplaats ons is geworden, tot den prijs van Immanuëls bloed.
Zoo is dan deze schuilplaats een voortdurend toevluchtsoord. Dit jaar moge de Heere naar Zijne belofte, voortgaan ons daar te verbergen. Zoo bad David: Wees mij tot een rotssteen om daarin te wonen, om gedurig daarin te gaan. Erin wonen en toch... gedurig daarin gaan. De Heere is naar onzen staat woning en naar onzen toestand toevlucht. De behoudenis ligt in den Heere, die tevens schuilplaats is, telkens opnieuw.
Weet ge wat nu zoo'n voorrecht is? Dat de deur van deze schuilplaats voor de pelgrims naar Sion nooit gesloten is: De poort der gemeenschap met den Heere is altijd geopend. Zoowel als ons persoonlijke nooden treffen, of de zorgen van ons werk en de nood der wereld en van Gods Kerk ons benauwen. Gij weet wel, dat niemand den koning der Perzen mocht naderen op straffe des doods. Doch hier glinstert in zacht licht de zilveren scepter der genade boven den ingang. Tot wien van den huize Jacobs heeft Hij ooit gezegd: zoek mij te vergeefs. Wie zoekt, die vindt en wie klopt dien zal worden open gedaan. Kom in den vroegen morgen of op den laten avond, op. den middag of in het nachtelijk uur, altijd toegang. De wachter Israëls sluimert nooit, maar is ook nooit afwezig. Mijne oogen zullen over hen open zijn van het begin tot het einde des jaars.
Daarom verlustig u in den Heere, zoo zal Hij u geven de begeerten uws harten. Het besef, dat deze schuilplaats ons open staat werpt een vertroostend licht over de donkere toekomst. Gij kunt krank worden, met smart en pijn worden bezocht, tot armoede vervallen, vervolgd worden en wat niet al. Maar de schuilplaats is er en zal er wezen. Al worden uwe oogen dof en uwe ooren zwaar, de Heere verandert niet. Hij hoort het geroep Zijner ellend'igen. De Heere zal leiden en behoeden, behouden en bewaren. Zijn naam is Ontfermer.
Van hem nu die is gezeten in de schuilplaats des Allerhoogsten wordt verder gezegd, dat hij zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
De Almachtige, zoo noemde de Heere zich toen Hij tot Abraham zeide: wandel voor mijn aangezicht en wees oprecht. Ik ben God Almachtig. Hij zou hem bewaren en beschermen. Zeker bracht het wandelen voor Zijn aangezicht, in alles de oprechtheid betrachtend, groote gevaren mee in de wereld waarin hij zich moest bewegen. De vrees zou hem kunnen bekruipen om als het gevaar wat groot was een binnenkamer-godsdienst te beoefenen en naar buiten het niet al te gauw te nemen. De Heere komt hem voor met zijne belofte: Ik ben de Almachtige. Bij de menschen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk. Hij schiep door de daad van zijn enkelen wil het heelal. Van eeuwigheid tot eeuwigheid is Hij de Almachtige. Hij triumpheert over allen tegenstand, verlost zijn volk uit nood en dood, wekt Christus op uit de dooden en Hij alleen doet wonderen. Hij is de Almachtige van eeuwigheid, zoo merkten wij op. Want. ook al had Hij de wereld niet geschapen toch zou Hij de Almachtige geweest zijn. Wanneer de zon in de woestijn schijnt waar geen menschenkind is, zou toch haar licht voldoende zijn om vele menschen te beschijnen. Evenals een vuur hout kan verteeren indien het er slechts in geworpen wordt, zoo is Hij eeuwig de Almachtige. Zijn macht is niet opgebruikt in de schepping. Neen, hier zijn onbegrensde mogelijkheden voor den levenden God. Deze almacht is één met Gods wezen, daarom heet Hij de Almachtige. En deze Almachtige is de God van Zijn volk. Job vraagt: wie zal tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden? Jezaia spreekt van de verwoesting des Almachtigen. Maar ook lezen wij van het zich verlustigen in den Almachtige.
De dichter-profeet leidt ons op tot de grootheid Gods en Zijn oneindige majesteit die boven hemel en aarde is uitgebreid. Ontzagwekkend is de gedachte aan de heerlijkheid en het alvermogen Gods, maar niet verschrikkend, want die God is Jehova, de God des verbonds die Zijne almacht ter beschikking stelt van Zijne kinderen en hen zeker zal bewaren ten einde toe tegen alle machten der hel en der wereld.
Nu spreekt de dichter van de schaduw des Almachtigen. Een beeld, dat in de Schrift meermalen gebruikt wordt. Het wijst op bescherming en bewaring. Als Jozua en Kaleb het land Kanaan hebben verspied en wederkeeren brengen zij verslag uit van hunne bevindingen en wekken op om onversaagd voort te trekken. De heidenen van Kanaan zijn verschrikt, hunne schaduw is van hen geweken en zij zijn ons brood, zegt Jozua stoutmoedig. Hun schaduw is van hen geweken. Zij hebben geen beschutting meer, zijn ontbloot en daarom versaagd.
Vernachten in de schaduw des Almachtigen. Hier is de woning der heiligen. Ten dage des kwaads versteekt Hij mij in Zijne hut. Hij verbergt mij in het verborgene Zijner tent. De Schrift spreekt van de schaduw der rots. Die man zal zijn een verberging tegen den wind, maar ook als de schaduw van een zwaren rotssteen in een dorstig land. Zij werkt verkoelend als de zon brandt boven het hoofd. Wij zijn beschut. De schapen dringen er zich tegen aan en liggen neer, herkauwend de spijze die zij in de morgenuren aten. Dan mag het zijn: men hoort der vromen tent weergalmen van hulp en heil ons aangebracht. Daar zingt men blij met dank'bre psalmen: Gods rechterhand doet groote kracht. De verkwikking die de Heere biedt gaat alle beschutting te boven die denkbaar is. Ja, buiten Hem is er geen beschutting tegen de hitte der vervolging, de branding van Gods toorn. De schaduw des Almachtigen is dan ook in haar diepste wezen de Heere Christus. De zon zal u des daags niet steken. Over alles wat heerlijk is zal eene beschutting zijn. Een rots is vaak hoog en geweldig, zoodat we beven voor het gevaarte waardoor wij zijn overschaduwd. Maar geen verschrikking is bij den Heere, hoe geweldig de Heere onze God ook is.
Het Woord spreekt ook van de schaduw van een boom als beeld van de beschutting des Heeren. De bruid noemde den Bruidegom een appelboom onder de boomen des wouds en vervolgt dan: ik heb grooten lust in zijne schaduw en ik zit er onder. De bruid is amechtig geworden door den woestijntocht. De voeten zijn verschroeid, het hoofd is zwaar maar nu onder den appelboom... in Zijne schaduw.
In de schaduw vindt zij voedsel. Ze behoeft de appels niet te plukken, zij vallen rijp in haren schoot. Zie haar zitten in de schaduw, genietende van de vrucht. Ja, die vrucht is zoet, verkwikkend en dorst-lesschend. Zie, daar zwoegt een pelgrim door het woestijnzand, beladen met zijn last. Kom hier bij, zoo roept zij, er is hier nog plaats genoeg. Ja, dan mogen wij noodigen onder onzen wijnstok en vijgeboom. In de schaduw des Almachtigen. Velen zeggen: wie zal ons het goede doen zien? verhef, Gij, over ons, o Heere, het licht Uws aanschijns. Hoe dichter bij den boom hoe lommerrijker de schaduw. Kent gij dat nederzitten, dat genieten?
Anders weet ge nog niet wat waarlijk genot mag heeten. Neen, wij behoeven geen ladder om de vruchten te plukken en het is toch allerminst afval, minderwaardige vrucht die haar valt in den schoot. Aan onzen appelboom groeit enkel edele vrucht. Zijne vrucht is mijn gehemelte zoet.
Nog een ander beeld. De schaduw van vleugelen. In de schaduw Uwer vleugelen zal ik vroolijk zingen. Hij verbergt mij onder de schaduw Zijner vleugelen. Daar hebt ge weer de verberging. De hen die hare kiekens onder hare vleugels neemt heeft den snavel gereed ter bescherming. Geweldige gedachte. Wie het verborgen volk in de schaduw des Almachtigen wil grijpen zal eerst den Almachtige overwinnen! Als gevaar dreigt klokt de hen en de kiekens dringen zich samen om onder haar bescherming te vinden. Doch óók moeten wij bij dat beeld denken niet slechts aan het veilige der beschutting maar ook aan de warmte onder die vleugelen. Het is een warme schaduw.
Gevoeld wordt de warmte der goddelijke liefde, zelfs al blijft de toekomst donker. Daar loopt een nat geregend kieken. Hoe onooglijk ziet het er uit. De vlerkjes hangen neer. Maar kom eens na tien minuten als het kroop onder de vleugelen der hen. Nu glanst het weer en het steekt zijn kopje van tusschen de vlerken en piept vroolijk. Het is maar een beeld; maar een beeld waarin de Heere wel zeer diep wil afdalen om ons te malen de warmte Zijner goddelijke liefde, genoten in de bescherming onder de schaduw. Die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
Tusschen beide versdeelen is een onlosmakelijk verband. Zonder door het geloof in de schuilplaats te verkeeren, gezeten te zijn, kan ik niet vernachten in de schaduw.
Hoe wonderlijk is het den pelgrim te moede in deze koude wereld te worden gekoesterd door de goddelijke liefde. En hoe koud is ook ons eigen hart, zonder de warmte der genade. Neen, we behoeven niet alleen van de wereld buiten ons te zeggen dat het er koud is, want dit geldt evenzeer-van de wereld in ons. De wateren des levens zijn als door een ijszee omgeven. Neen, zóó is het niet eens, want het zijn geen twee afgegrensde gebieden die slechts elkaar raken, het is veeleer zóó, dat tegen ieder water-deeltje het ijs stoot en het dreigt te doen stollen.
De warmte van Gods liefde in deze schaduw der vleugelen.
Nog een ander beeld gebruikt de Schrift .Zij spreekt van de schaduw van Gods hand. In de schaduw Zijner hand heeft Hij mij verborgen (Jez. 49 : 2). Daar gaat het over Immanuël. Elders wordt hetzelfde beeld gebruikt om de bescherming van de wachters van Sion te teekenen. Ik heb u bedekt onder de schaduw mijner hand, om tot Sion te zeggen: Gij zijt mijn volk. Die hand is de plaats van veiligheid en aannneming. Ik leg mijne woorden in uwen mond om den hemel te planten en de aarde te gronden. Ja, er is nog iets extra's voor de wachters op Sions muren die staan in de koude van den nacht, die moeten uitzien of geen gevaren dreigen, die dubbel gehaat zijn in deze wereld.
Bijzondere bescherming is hun toegezegd, anders zouden zij bezwijken temidden van de ellenden dezes levens en de zware eischen hunner bediening. Vreest gene der dingen die gij lijden zult. De schaduw des Almachtigen. Daar worden wij verkwikt. Hij houdt beschermend de hand boven het hoofd der Zijnen en koestert hen door de liefde van Zijn hart.
Zoo genieten zij in deze schaduw bewaring, voedsel, levenswarmte, beschutting. Onder die hand, die in den Middelaar is doorboord. Kent gij de aanraking dier hand? Zijn rechterhand is hoog verheven, maar juist daarom kan zij Zijn volk in stand houden.
Die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.
Vernachten neem dit woord maar letterlijk. Den nacht doorbrengen. En neem het nu als beeld van zorgen en moeiten. De nacht van lijden en verdrukking. De nacht van moeite en kruis. Met den Heere hebben de heiligen aller eeuwen vele donkere nachten doorgebracht. Daniël opent zijn venster naar Jeruzalem, terwijl hij weet, dat, indien hij wordt opgemerkt in zijn bidden hij een kind des doods is. In die schaduw wandelen de drie jongelingen in den oven des brandende vuurs. In die schaduw vernachtte Paulus toen vele nachten maan noch ster verscheen en ondergang door schipbreuk dreigde. In dezen nacht heeft een engel des Heeren bij mij gestaan en gezegd: vrees niet, Paulus.
Hoe vaak daalt donkerheid over de zielen van Gods gunstgenooten. Als hij in duisternissen wandelt en geen licht heeft, dat hij betrouwe op den naam des Heeren en steune op zijnen God. W a a r zouden wij anders heen, in de donkerheid van den nacht, dan naar die toevlucht en schuilplaats om in Zijne schaduw te vernachten. Dan is het licht te midden der donkerheid.

Ik ben gewoon in bange dagen, mijn benauwdheid Hem te klagen. Hij toch die de ellenden ziet, hoort mij en verstoot mij niet.
Hij hoort hunne stem, hun smeekingen, hun klagen. Hij redt ons keer op keer. Juist de donkere nachten stellen den Heere in de gelegenheid te toonen hoe trouw Hij zorgen wil. Meer dan een moeder troost zal Hij troosten.
Van die schaduw mag de dichter zingen:
Gij deedt mij veel benauwdheid smaken
En drukkend harteleed;
Maar, tot mijn hulp gereed.
Zult Gij mij weder levend maken;
Mij uit den afgrond trekken,
En met Uw vleug'len dekken.

Laten wij nu ten slotte in het licht van ons textvers den geheele psalm eens doorlezen.
De Heere zal u redden van den strik des vogelvangers. Listige complotten zullen hun worden gesmeed. Maar... de Heere zal redden. Daarom geen geval, geen zorg, geen list; Oost, noch West, noch zandwoestijn, doet ons meer of minder zijn.
Dan mogen zij zingen: Maar der vromen hoorn en macht zal verhoogd zijn door Gods kracht. Hij zal redden van de zeer verderfelijke pestilentie. Dwaling en zonde omringen ons en zitten in ons hart, maar de Heere zal redden. Zoo gelooft en belijdt de pelgrim gezeten in de schaduw des Almachtigen. Hij zal u dekken met Zijne vlerken en onder Zijne vleugelen zult gij betrouwen. Roofvogels doorkruisen de lucht, strikken worden in het verborgene gelegd op den grond. Welk een gevaren. Het is toch om bang te worden, niet om te sterven maar om te leven. Ja, als de Heere niet de Allerhoogste was en hen bewaarde!
Ja, dan konden ze niet leven en niet sterven, nu kan beide. Want de Heere staat in voor de gansche reis. Maar ook voor dit jaar moet gelden: welgelukzalig, die gedurig vreest, dagelijks wakende aan de posten van Jehova's deuren. Zijne waarheid is een rondas en beukelaar.
Zij worden ingewikkeld in de waarheid die hen beschermt. En luister: Ik ben de waarheid. Ingewikkeld in Jezus.
Gij zult niet vreezen voor den schrik des nachts. De nacht is zoo somber en schrikaanjagend. Hoor, hoe de Heere, terwijl zij in Hem gezeten als schuilplaats, hen verkwikt en bemoedigt. Jezus is geen spooksel als Hij wandelt op de golven der zee. Heere zal ik dan werkelijk niet vreezen? Zal ik dan niet vergaan? Neen, gij zult niet vreezen voor den schrik des nachts.
Heere, op uw kosten want anders... ik ben zoo vreesachtig, zoo spoedig vervaard. Ik beef voor het ritselen van een blad. Ik ben als een riet dat door den adem van den wind wordt bewogen.
Gij zult niet vreezen voor den pijl die des daags vliegt. De pijl moet nog gemaakt worden die den rechtvaardige kan verderven. Onze wapenen zijn niet vleeschelijk, maar geestelijk en krachtig door God tot nederwerping der sterkten.
Gij zult niet vreezen voor de pestilentie die in de donkerheid wandelt, noch voor het verderf dat op den middag verwoest. Gij zult de vergelding der goddeloozen zien. Door dit gezicht zullen beide de gerechtigheid en de goedertierenheid geopenbaard worden. Ü zal geen kwaad wedervaren, geen plaag zal uwe tent naderen. Heere, zal k dan zeker veilig zijn? Gelooft gij Mij niet, mijn kind? Ja Heere, ik geloof, gezeten in de schuilplaats maar ik ben een en al ongeloof als ik hier niet ben. Ik de Heere worde niet veranderd. Den Allerhoogste hebt gij gesteld tot uw vertrek! Heere, houdt mij bij U. Nog meer zal Hij doen. Hij zal zijne engelen van u bevelen, dat zij u bewaren in alle uwe wegen. Ik zal zorg dragen voor een lijfwacht, zegt de Heere; hemel en aarde staan u ten dienst. En... Ik ben met u. Dat is alles. Heere! Gij... met mij. In Immanuël! In Hem alleen kan dat en. . is het ook werkelijkheid.
Op den feilen leeuw en den adder zult gij treden. Ik zal niet vergiftigd worden, zoo geloof ik. vernachtend in de schaduw des Almachtigen. Over geweld en list zult gij triumphantelijk heen treden. Stoutmoedige tegenstrevers en verraderlijke tegenstanders zullen door uwen voet worden vertreden.
Welke beloften: sterkte en overwinning wordt toegezegd! Deelt gij erin? Alleen wanneer de beloften worden toegepast hebben wij er houvast aan. Maar dan ook gelooven wij, dat wij niet zullen beschaamd worden. Niet slechts voor steenen op den weg, maar evengoed voor slangen zijn zij veilig, volkomen veilig. En, om nu te eindigen: Ik zal hem mijn heil doen zien.
Het gevolle gezicht der genade zal het sluitstuk zijn van den tocht, onderweg bewaard en beveiligd, getroost en verkwikt.
Gij zult mij leiden door Uw raad en daarna in heerlijkheid opnemen. De menschen mogen ons moede worden, den Heere zijn wij niet tot last. Hij doet dit alles om Zijns naams wille.
Daarom blijft het waar: die in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, die zal vernachten in de schaduw des Almachtigen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 januari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De ware Schuilplaats II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 januari 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's