Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Messias spreekt II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Messias spreekt II

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lucas 22 vss. 31—34. En de Heere zeide: Simon, Siraon, zie, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe; maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude; en gij, als gij eens zult bekeerd zijn, zoo versterk uwe broeders. En hij zeide tot Hem: Heere, ik ben bereid met u ook in de gevangenis en in den dood te gaan. Maar Hij zeide: Ik zeg u, Petrus, de haan zal heden niet kraaien eer gij driemaal zult verloochend hebben dat gij Mij kent.

Zoo isdan de duivel niet alleen de tegenstander van Jezus maar ook Zijn knecht. Hij doet een aanval op Zijn rijk doch om een geduchte nederlaag te lijden. Satan wordt opgevorderd in het groote rechtsgeding des hemels en moet zijn taak vervullen zijns ondanks tot glorie Gods, tegelijk door duivelsche begeerte gedreven om te verderven en te verstoren. De vraag van het eigendomsrecht is hier aan de orde; het eigendomsrecht op de Kerk. Jezus zegt: de Kerk is van Mij. Het zijn Mijne schapen. Satan zegt: het zijn mijne vaten! Ik vorder ze op en eisch ze te terug.
Welnu, hij mag ziften, hen ziften als de tarwe. Meer wordt hem niet toegestaan.
Op welken tijd begeerde satan dit? Het werkwoord wijst ons op een bepaald tijdstip. Het gaat hier om het ziften in dezen nacht, terwijl Gods onweer door de wereld trekt. Want het is waar, dat hij altijd begeert te ziften, doch in onzen text wordt toch zeer bepaald het ziften in dezen nacht bedoeld. Een geweldige zifting; een crisis-zifting. Het doet ons denken aan hetgeen wij van Job lezen. Satan verschijnt in de vergadering Godes en zegt, niet zonder spot: is het om niet, dat Job God vreest? Dan doet hij een voorstel: laat mij Job aanvallen en verzoeken terwijl hem alles ontvalt aan have en goed, ja, aan kinderen en ieder zich tegen hem keert! Satan moet zijn leven verschoonen, verder mag hij zijn gang gaan. Hoe bang wordt het dan Job en wat komt er van zijn vroomheid en vreeze Gods terecht! Hij misdraagt zich tot vervloeking van zijn geboortedag toe; hij beschuldigt God van onrecht... en dan ziet hij dien één uit duizend niet!
Hier is Hij nu. Hij voorzegt zijnen jongeren hetgeen aanstonds gebeuren zal. De hoogste profeet en leeraar onthult de toekomst, de naaste toekomst zoo vol van beroering en schrik. Het oogenblik. dat Jezus hen gaat verlaten nadert en nu wordt hun de nadering der hel aangekondigd. Ja Hij ziet het schrikwekkend beeld van satan met zijn helsche machten reeds dicht bij. Satan, zoo deelt Hij mede met ontroerd gemoed satan heeft om ulieden gevraagd, en u Simon in het bijzonder om zijn macht aan u te toonen. Hoe is het mogelijk zóó door Hem voor de feiten te worden gesteld en... te volharden in eigen gedachten. Het is met hun bekeering niet vee! gedaan, zoo heeft satan ingebracht. Laat mij het bewijs leveren. Zoo handelt hij nog. Wij weten niet welke snoode plannen hij zooal smeedt. Zeker is er altijd oorzaak te waken en te bidden, want de geest is wel gewillig maar het vleesch is zwak. Gemakkelijk worden wij overhoop geworpen. Heere geef dat wij sterken weerstand mogen doen. Bewaak ons als de appel van het oog, wil ons met Uwe vleugelen dekken.
Indien de Heere hen niet bewaarde dan was het gewis verloren. nog na alles wat Hij deed door genade. Evenwel, het vaste fundament Gods staat hebbende dezen zegel: de Heere kent degenen die de Zijnen zijn en... die den naam van Christus noemt sta af van ongerechtigheid. Ook dat laatste staat op den fundamentsteen; wordt gewaarborgd door den God des verbonds.
In de zeef. Hoeveel lijden en smart wordt daaruit geboren, angst en zorgen. Mijn ziel, vol angst en zorgen wacht sterker op den Heere dan wachters op den morgen. Den morgen, ach wanneer? Zoo klagen zij vaak, als de zeef hevig wordt geschud en... zonder dat zij het weten stuift het stroo der eigengerechtigheid weg, en het kaf der ijdelheid. De steenen van hardigheid des harten worden uitgeworpen en de kluiten van aardsch-gezindheid afgezonderd. Hulpeloos en verlaten gaan wij ons gevoelen. Onder het wannen van Christus bij het doorzuiveren van den dorschvloer schudt ook satan de zeef, maar Jezus heeft de leiding. Gelukkig, anders was het een verloren zaak.
Satan komt zelf of gebruikt zijn instrumenten. Hij tracht het vuur van ons eigen altaar aan te blazen om ons in de spranken van eigen vuur te laten wandelen en in eigen rooi; te verstikken. Satan werkt in op onze verdorven natuur om die te prikkelen tot opstand, ongeloof, vijandschap tegen God, bedillen van zijne wegen om niet meer te noemen. Maar satan zoekt óók in te dringen in het werk des Geestes en stelt het disputabel voor onze ziel zoodat zelfs de vraag kan kwellen: waar is uw God?
Kaf alles kaf! Zoo sart en hoont hij. Hij heeft David in de zeef niet alleen wanneer hij in overmoed het volk telt maar ook in ongeloof klaagt: een dezer dagen zal ik door de hand van Saul omkomen. Hij zift Hiskia op zijn ziekbed, en hoort met welgevallen zijn droeve klacht: ik zal de menschen niet meer zien, terwijl hij hem het sombere rijk der dooden voorstelt. Hij nam Abraham op de zeef toen deze zijne vrouw uitgaf voor zijne zuster om door leugen de waarheid te dienen. Petrus zal er in dezen nacht toe komen met een eed te zweren: ik ken dezen mensch niet; ik weet niet wat gij zegt.
Hij neemt zijn kansen getrouw waar. Als Gods beloften hare vervulling schijnen te missen plaagt hij en spoort aan tot ongeloof en opstand, verdenking van Gods liefde, trouw en macht. Hij zoekt Christus te verdonkeren, zoodat zijne gedaante vervaagt voor het oog onzer ziel. Hij zoekt Gods Vaderlijke gunst te verduisteren. De verzoekingen duren voort tot het einde des levens. De ziftingen echter zijn meer van een bijzonder karakter door de algeheele verwarring der ziel die eruit ontstaat, door het planmatige in opzet en uitvoering.
Simon Simon. zie de satan heeft ulieden zeer begeerd, om te ziften als de tarwe. Hij kan het dus niet doen buiten den Heere om. Vaak weten Gods kinderen zijn plannen niet maar de Heere nam in Zijn plannen die des satans op om Zijn voornemen uit te voeren. Daarin is de bemoedigende gedachte dat alle dingen moeten medewerken ten goede, namelijk dengenen die naar Gods voornemen geroepen zijn. Maar Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
In deze woorden gewaagt de Borg van Zijne voorbede, zijn priesterlijk werk. Ook dit deel van Zijn ambt vervult Hij getrouw. Hij laat ons een blik slaan in het binnenste heiligdom zijns harten. Welk een hart! De hoogepriester van den ouden dag droeg de twaalf stammen Israëls op borst en schouder, Jezus draagt ze in Zijn hart. Zoo openbaart Hij zich als getrouwe Borg, die tusschentreedt bij den Vader met Zijne voorbede op grond Zijner verdiensten. Hij doorleeft in deze ure het borgschap dat Hij met Zijn bloed bezegelen zal. Hij bad als man van smarten; Hij droeg den nood der Zijnen gelijk Hij hunne schuld betaalde.
Zijne voorbede raakt heden de elven, Simon in het bijzonder maar ook de gansche Kerk. Hij bad niet, dat Zijne discipelen van de zifting werden verschoond. Neen, Hij bad, dat zij niet zouden afvallen van het geloof. De Vader zou hen op grond van de voorbede Zijns Zoons bewaren bij het geloof ook al zouden zij ongeloof openbaren. De discipelen moeten naar Gods Raad in de zeef. Dit was een stuk van het lijden des Heeren, want daardoor werd Hem de laatste verkwikking onthouden, zoodat Hij, van allen en alles verlaten aangewezen was alleen op zichzelf.
Niemand ondersteunde Hem dan Zijn eigen godheid. En de discipelen die mede Gods tijden moeten doorleven kunnen allerminst hun scheepje optuigen bij windstilte, maar moeten in den nood der baren, zelfs zonder anker om voor schipbreuk te worden behoed. Jezus moet alles alléén doen. Hij moet zelfs in dit doodelijkst tijdsgewricht zorgen door Zijn gebed dat hun geloof niet ophoude. Hij vraagt dan ook geen windstilte voor het uur dat storm is bepaald.
Wat kan den Heere toch bewegen om den Borg zoo in den storm te brengen? Hij moet toonen het offer te kunnen en te willen brengen. Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde. Ik heb u lief tot den einde. Hij wil het door den dood van Zijn zelfofferande toonen, dat Hij woord houdt.
Ook satan zal moeten ondervinden, dat Hij zich heeft vergist in dezen Borg. Hij kon het anders wel weten, dat hij in alles de nederlaag had geleden en zou lijden. Uit de bezetenen wierp deze Koning hem uit. Verjoeg hem overal waar Hij hem ontmoette. Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Tot uwen nood ben Ik ingegaan wil Jezus zeggen; uw zaak heb Ik tot de Mijne gemaakt. Daar ging het toch ook om bij het Borg zijn. De zaak van een ander tot de Zijne maken. In de plaats gaan staan van den schuldige om als schuldenaar zich te laten rekenen. Hier is de tweede Adam, het Hoofd des lichaams hetwelk is Zijne gemeente, die de Vader Hem gaf om vrij te koopen door Zijn bloed. Hij moet volkomen voor haar instaan. Wij zien dus in deze ure van Jezus' lijden, gelijk steeds het geval was, eene verbinding tusschen hetgeen Hij voorwerpelijk doet voor de gansche Kerk aller eeuwen in het betalen van het rantsoen voor de zonde, in het vermorzelen van den kop der slang, en de bewaring dergenen in wier zielen het heil reeds was gewrocht. Dit moeten wij ons dus even indenken om te meer verwonderd op te blikken naar den man van smarten, de God-mensch, onze Borg en Middelaar. Hij zal weldra in Gethsemané zijn om de bange worsteling door te zetten tot eens-wording met den eisch der goddelijke gerechtigheid en tegelijk bezorgt Hij de belangen van al degenen die Hem vreezen waar zij zich ook bevonden.
Hij was geheel in beslag genomen door het groote werk des heils van de gansche Kerk en toch behartigt Hij tegelijk de belangen der enkelingen in hun persoonlijke nooden en behoeften. Terwijl Hij de Kerk verlost zijn er zeker ook in die uren hier of daar in Sion geboren, is er blijdschap geweest in den hemel over één zondaar die zich bekeerde. Hij heeft, terwijl Hij kroop als een worm in het stof van den hof en zijn gansche ziel werd samengeperst door Gods toorn, toch gedacht aan de nooden Zijner kinderen. Aan elk hunner in het bijzonder. Wij kunnen het ook zóó zeggen: terwijl Hij de zaligheid verwerft voor allen die reeds juichten voor den troon, die leefden op aarde en die nog toegebracht zullen worden, paste Hij het heil toe. Wij hebben dan ook in dit bidden het dragen van de Kerk voor den troon, het tusschentreden als Borg. Zijn ingaan als priester om te bidden, terwijl Hij met tranen offert.
Wij moeten echter ook letten op het brengen der bijzondere nooden van de elven, van Simon in het bijzonder, voor het aangezicht des Vaders. Hoort ge het wel? al woonden wij op de uiterste einden der aarde. Hij weet ons huis, Hij kent ons hart, Hij kan allen gedenken als was er maar één. Uwe nooden zijn niet te onbeduidend of te zwaar voor Hem om ze te gedenken. Het is op onzen eenzamen levensweg temidden van een koude wereld en verscheurde Kerk zoo zalig te weten en te ervaren: De Heere denkt aan mij. Hij spreekt: Ik ben bij u en Ik zal u aanzien. Als zij niet bidden kunnen als zij onvoorzichtig zijn en zich in gevaar begeven dan gaat toch Zijne voorbede door. Daarom, welk een Borg is Hij niet slechts in de toebrenging als wij voor het eerst Zijn aangezicht zien en onze hand leggen in Zijne zijde die werd doorsteken, door het geloof, maar óók in de bewaring op den verderen weg naar Jeruzalem dat boven is. Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Hij zal zeker voor de Zijnen instaan. Bewaar mij als de appel van het oog, wil mij met Uwe vleugelen dekken. Zoo moet de bede opstijgen. Dan vaart de wierook Zijner voorbede omhoog... en de Heere rook dien liefelijken reuk.
Ik heb voor u gebeden. Jezus is den satan voor geweest. Hij wist en weet, dat deze wind der verzoeking door de wereld vaart en vaak aanzwelt tot een orkaan, die zelfs de cederen van den Libanon zou ontwortelen. Maar die man zal zijn een verberging tegen den wind. Den hoofdstoot vangt Hij op, opdat de Zijnen niet worden weggestormd.
Hij weet, dat Zijn volk niet bestand is in zichzelven tegen — wij nemen weer het beeld van onzen text — dit ziften. Hij wist, dat zij zonder Hem speelbal zouden zijn van den ziftenden satan. Hij wist, dat zij het geloof niet zouden bewaren en de hoop niet zouden vasthouden. Het licht hunner oogen zou worden uitgebluscht. Zij zouden wanhopen en verdwaasd in het verderf storten. Dit alles wist Jezus want Hij kende Zijne schapen. Hij wist, dat zij tegen God zouden opstaan en Hem verloochenen, dat allen Hem zouden verlaten. Zoo had Hij geenerlei troost van de Zijnen in de ure waarin Zijn ziel dorstte naar gemeenschap en verkwikking, maat moest Hij juist alles geven en niets ontvangen om de algenoegzame Zaligmaker te zijn.
Toch zal Zijn arbeid niet vergeefsch zijn, want door dit geven bereid Hij het ontvangen voor, het ontvangen van lof en eere, dankzegging en aanbidding. Hij heeft de behoudenis Zijner schapen vastgelegd door Zijne voorbede. Reeds had Hij de bede opgezonden: Vader, Ik bid niet, dat Gij hen uit de wereld wegneemt, maar bewaart voor den booze.
Ik heb voor u gebeden... Dat doet Hij nog! Daar ligt ter neer in het verborgene, met gebogen knieën een zondaar — zondares — het hoofd omvat met de handen, benauwd en gebroken. Redding is ver, benauwdheid zeer nabij. Niemand schijnt zich meer om hem te bekommeren, alle heil des menschen is ijdelheid gebleken. God spreekt! God leeft! Zijn hart begeeft hem en... geen hulp. Ja, God leeft, maar Hij toornt! Zeker zouden deze zielen vergaan ware het niet, dat Jezus bad. Met Zijne voorbede tusschentrad bij den V a - der. Hier is nu weer het heilig vermaak, dat de Zoon den Vader bereidt met die voorbede. Maar al is het nu ook waar, dat de Middelaar bidt, zoolang wij Hem niet zien in die voorbede, niet hooren wat Hij vraagt in het oor Zijns Vaders, worden zij wel bewaard voor den ondergang maar genieten zij niet den troost Zijner voorbede. Zeker, het kan zijn dat zonder woorden, uit die voorbede zooveel zaligheid in hun ziel stroomt, dat zij weer moed scheppen. W a a r kwam die verlichting, die verademing vandaan? Zij weten het niet. Straks zijn zij alles weer kwijt. Maar wij weten door het Woord onzes Gods waar die verademing zijn oorsprong vond. In den adem des gebeds, van Jezus' lippen als Voorbidder bij den Vader. Die ook voor ons bidt.
Het is hier niet de plaats om die voorbidding in hare allesomvattende beteekenis uiteen te zetten, maar toch moeten wij op den rijken zegen van die voorbede wijzen. Zijn bidden is eischen op grond van Zijn werk. Die voorbede is zoo krachtig omdat Hij de verzoenende Hoogepriester is. Niets is gevaarlijker dan te vertrouwen op eigen geloofskracht. Dan heeft satan overwonnen. Maar, wie zich mag neervleien aan den boezem van den biddenden Jezus zal ervaren, dat het gebed van dezen Rechtvaardige alles vermag. Alles bij God en de menschen. Ja, óók tegen satan en zijne gansche macht.
Hij heeft in de dagen Zijns vleesches gebeden geofferd met sterke roeping en tranen. Nog zit Hij als glorierijke Koning aan de rechterhand des V a d e r s met het gouden wierookvat Zijner voorbidding en de rookwolk stijgt op en vervult het gansche Huis! Alles overtreffend in waarde is de voorbede van Immanuël. Niet het gebed der Zijnen is het voornaamste, doch het gebed van den éénigen Hoogepriester. Zalig, als de Geest met onzen geest getuigt dat wij kinderen Gods zijn, dan weten wij ons als ingewikkeld in de voorbede des Zoons, maar mogen wij ook leeren wat het zegt: de Geest bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen en Hij bidt naar God voor de heiligen. Z o o komt er samenstemming tusschen den biddenden, den voor-biddenden Jezus, en den biddenden heilige door den Heiligen Geest.
Deze voorbede is voorkomend; dat wil zeggen: Jezus voorkomt de begeerten Zijner kinderen. Hij bidt eer zij Hem om voorbede vragen. Hij is de gevaren en nooden voor met Zijn bidden. Wij zien in den geest de schare pelgrims optrekken naar het nieuwe Jeruzalem. Zij zijn vol nooden, omringd door gevaren, maar de Koning is aan de spits. Hij bewaart en beveiligt hen door Zijne voorbede. Volhardend is dit bidden van den Borg. Hij vergeet het nooit en het is altijd volkomen ter zake.
Satan zou een aanval doen bij het ziften, hij zou trachten het geloof te vernielen. Dan kon de liefde niet blijven en moest de hoop vergaan.
Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Maar Ik...! Verrassend maar van deze reine lippen gevloeid. Jezus ontbindt knoopen, lost onmogelijkheden op! Dat doet Hij toch nog heden? Laat satan dan plagen, ziften, hoonen; maar Ik heb gebeden... Hoofd en hand, hart en voet mogen gewond worden vernielen mag hij ons toch niet.
Wij hebben den strijd niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de geestelijke boosheden in de lucht. Kent gij nu dezen strijd, dit gezift worden en... de kracht van Jezus' voorbede?
Wat had Jezus nu gebeden?
Ik heb voor u gebeden dat uw geloof niet ophoude.
In het hart van de jongeren en van Simon was geloof. Ja Vader, dezen hebben waarlijk bekend, dat Gij Mij gezonden hebt.
Toen de Heere Jezus in de deelen van Caesarea Filippi vroeg: wie zegt gij dan ik ben? had Petrus uit aller naam in geloof uitgeroepen: Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods. En wat had de Heere Christus geantwoord? Vleesch en bloed heeft u dat niet geopenbaard, maar Mijn Vader die in de hemelen is; zalig zijt gij, Simon bar Jona. Ik zeg u, gij zijt Petrus en op dezen Petra zal Ik mijne gemeente bouwen en de poorten der hel zullen haar geenszins overweldigen.
De jongeren waren geloovigen, bezaten geloof. De Heere had het in hunne ziel geplant. W a a r is uw geloof? vroeg de Heere Jezus hun meermalen. Dan bedoelde Hij de openbaring van hun geloof door daden. Het geloof gelooft, evenals het oog ziet. Toch kan er wel een oog zijn al wordt geen daad van zien gevonden. Het oog kan gesloten zijn of ziek. Wij moeten dus onderscheiden tusschen geloof en gelooven. In het hart was het wezen des geloofs door de wederbarende genade ingeplant. Dat kan niet verloren gaan omdat God het in stand houdt en hoe donker de weg moge zijn waarlangs zij moeten gaan, het geloof zal toch niet worden uitgebluscht, omdat Jezus bidt dat het niet ophoude. En zeker zal het weer komen tot gelooven, tot belijden. Ja, deze ziftingen die het geloof schijnen te vernietigen zullen moeten medewerken om te brengen tot krachtiger geloofsgetuigenis en dieper indringend gelooven.
Velen zijn heden druk met de daad des geloofs, met gelooven en achten zelfs de vraag of het geloof aanwezig is. of wij zijn wedergeboren tot een levende hope door de opstanding van Christus Jezus uit de dooden, overbodig, of zelfs verkeerd. Ge moet gelooven, aannemen, het ervoor houden. Ook mag de waarschuwing niet ontbreken dat gij u niet helpt met kenmerken des geloofs buiten het geloof in Christus. Deze is van het geloof het rechtstreeksche voorwerp tot zaligheid der ziel. Bedrieg u ook niet met een groot schijngeloof en uw gelooven want in de vlakte van Sodom ligt, in geestelijken zin, ook de berg van Samaria welks verzekerden de Heere met een wee waarschuwt.
Het geloof is de levende kern van den waren christen. Zonder geloof is het onmogelijk Gode te behagen en wie niet gelooft is aireede veroordeeld. Gods kinderen zijn ingelijfd in Christus door het geloof gelijk de rank in den wijnstok is ingelijfd. Door het geloof is de band met Christus en gemeenschap met God. Kon satan dien band eens doorsnijden d a n . . . maar neen, dat kan niet. Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Nooit zal satan kunnen zeggen, dat zij die met Christus als stuurman aan boord mogen varen schipbreuk lijden van het geloof.
Geloof is de voornaamste genadegave wanneer wij letten op het leven en de gerechtigheid der ziel. De liefde moge in sommige opzichten het geloof overtreffen doch zij rechtvaardigt niet en verbindt niet met Christus. Dat doet het geloof en dit geloof is door de liefde werkende. Wij kunnen niet zeggen: ik ben rechtvaardig door de liefde maar door het geloof. Het geloof is als de overste in den slag en daarom zoekt satan juist het geloof te treffen, wetende dat dengene die gelooft geen ding onmogelijk zal zijn. Het geloof is de voedende genade voor de liefde en hoop. Indien gij niet gelooft, voorzeker, gij zult niet bevestigd worden.
Zonder Mij kunt gij niets doen. En zonder geloof kunnen wij niets van Hem ontvangen. Door de bewaring des geloofs staat de Heere in voor de voeding des geloofs, voor het behoud van den band met Christus. Hij bewaart ze door het geloof voor de erfenis, die Hij hun verdiende door Zijn borgtochtelijk lijden en sterven.
Neemt het schild des geloofs door hetwelk gij al de vurige pijlen des duivels zult kunnen uitblusschen. Het schild blijft bewaard, ook al hanteeren zij het niet om de pijlen van satan af te weeren. Zoo leeren wij onze diepe afhankelijkheid, want het geloof kunnen wij alleen oefenen door bedienende genade uit den Middelaar. De Geest werkt door het Woord in op het geloof en zoo wordt het werkzaam. Denk maar aan hetgeen Hebreen 11 ons doet hooren van de helden des geloofs. Door het geloof hebben zij het vuur uitgebluscht. koninkrijken overwonnen, heirlegers op de vlucht gejaagd. Uit zwakheid krachten verkregen, gewandeld in holen en spelonken der aarde.
Door het geloof hebben zij de belofte omhelsd; door het geloof zijn zij in vrede heengegaan naar het betere vaderland, terwijl zij afscheid kunnen nemen van deze wereld waarin zij als vreemdelingen hebben verkeerd op hun doorreis naar den hemel.
Geen wonder, dat het geloof satan een ergernis is bij uitnemendheid. Want het is het middel waardoor zij de gerechtigheid van Christus ontvangen en zich toeëigenen, Hem zien in Zijn algenoegzaamheid en dierbaarheid. Een iegelijk die in Hem gelooft zal niet verderven maar het eeuwige leven hebben.
Doch wie niet gelooft is aireede veroordeeld.
Ik heb voor u gebeden, dat uw geloof niet ophoude.
Wel zou er van hun geloof niets blijken in de openbaring naar buiten, maar het zou als een vuurvonk onder de asch bedolven toch niet worden uitgebluscht. Al giet satan er stroomen waters over uit, Christus druppelt er de olie in en straks blaast Hij de vonk weer aan. Denk maar aan het oogenblik, dat Jezus over de binnenplaats gaat in de rechtszaal van Kajafas en Petrus aanziet. Dan wordt Petrus indachtig aan hetgeen Jezus heeft gezegd en naar buiten gaande weent hij bitterlijk.
Als Jezus in het graf ligt houden zij toch vast door al hun ongeloof en twijfel heen aan den Messias en wanneer de mond den twijfel des harten uitspreekt dan nog krimpt het geloof in het verborgenste hunner ziel ineen... maar sterft niet. Judas kuste den Borg zonder geloof, de elven verlieten hem allen... met geloof. Judas ging naar de overpriesters en zeide: wat wilt gij mij geven en ik zal Hem u overleveren, de elven vluchten en keeren weder ontsteld en verschrikt... het geloof blijft in hunne zielen bewaard. Niet omdat zij beter waren in zichzelf dan Judas, maar omdat Jezus voor hen bad. dat hun geloof niet zou ophouden. Alles wat Gods kinderen meer zijn dan de wereld is louter genade.
Daarom mogen zij in het geloof zeggen: Mij is weggelegd de kroon der rechtvaardigheid; want Hij bidt voor ons.
De zaligheid ligt vast in den biddenden, lijdenden en stervenden Borg, die nu leeft in ale eeuwigheid. Is het nu voor u geschreven: u dan die gelooft is Hij dierbaar.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 maart 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Messias spreekt II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 25 maart 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's