Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het einde en zijne voortekenen (3e serie)  IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het einde en zijne voortekenen (3e serie) IV

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Mattheus 24 : 1 en 2. En Jezus ging uit en vertrok van den tempel. En zijne discipelen kwamen bij Hem om Hem de gebouwen des Tempels te toonen. En Jezus zeide tot hen: Ziet gij niet al deze dingen? Voorwaar zeg ik: Hier zal niet een steen op den anderen gelaten worden, die niet afgebroken zal worden.

Het is duidelijk, dat met de verschijning van den Heere Jezus het begin van het einde aller dingen ingetreden is. Het is eene valsche voorstelling van het historische proces, als zou er nog eene phase liggen tusschen dat einde en zijne verschijning, waarin de suprematie der Satanische macht eene overheersching zou voeren, terwijl dan daarna met eene herhaalde Jezus' heerschappij het einde zou worden ingeluid, zoodat wij nu eigenlijk in eene wereld zouden leven, waarin Satan de macht heeft. Dergelijke voorstelling is alleen verklaarbaar uit de geestelijke ontwrichting dezes tijds. Telkens, wanneer er in de geschiedenis geweldige crissen optreden, zien wij dezelfde verschijnselen in nieuwe vormen en daartoe behoort ook, dat men dan den tijd, waarin deze crisis valt, als een periode waardeert, waarin voor Christus' heerschappij geen plaats is, omdat men er niets van meent te kunnen zien.
Dit nu is eene chiliastische voorstelling, die met de duidelijke leer der Schrift in strijd is. De Heere Jezus Christus heeft aan het kruis gezegd: Het is volbracht. In zijn eenmaal volbrachte werk is het wereldlot beslist. Christus heeft met Zijne ééne offerande volmaakt al degenen, die geheiligd worden. En, zoo zegt de apostel „gelijk het den mensch gezet is te sterven en daarna het oordeel, alzoo ook Christus, eenmaal geofferd zijnde om veler zonden weg te nemen, zal ten andere maal zonder zonde gezien worden van degenen, die Hem verwachten tot zaligheid". Daar is dus niets tusschen.
En daarmede stemt overeen, dat Hij daarom in het vleesch verschenen is, „opdat Hij door den dood te niet doen zou dengene, die het geweld des doods had, dat is, den duivel". Het werk, dat in de zending onzes Heeren lag opgesloten, is dus volbracht. En wat Hij nu leeft, dat leeft Hij om ons plaats te bereiden en door Zijnen Heiligen Geest aan Zijne uitverkoren Kerk de heerlijkheid te bereiden, opdat zij met Hem zal triumpheeren in eeuwigheid. En als het einde daar is en het oordeel voltrokken, dan wordt het woord vervuld, dat de laatste vijand, die te niet gedaan wordt de dood zal blijken te zijn. W a n t alle dingen zullen Hem onderworpen zijn en wanneer Hem alle dingen zullen onderworpen zijn, dan zal ook de Zoon zelve onderworpen worden door Dien, die Hem alle dingen onderworpen heeft.
Zoo blijkt dus, dat met Jezus' verschijning, die eindigt met zijne hemelvaart en zitten aan des Vaders rechterhand, het einde ingetreden is. Ook het engelenwoord wijst daarop, als zij van den verrezen en ten hemelgevaren Heiland zeggen: Deze Jezus zal alzoo komen, gelijkerwijs gij Hem naar den hemel hebt zien henenvaren. Zoo legt ook de apostel Paulus nadruk op het centrale in het Christelijk leven, dat daarin bestaat: Zijnen Zoon uit de hemelen te verwachten, denwelken Hij uit de dooden verwekt heeft, namelijk Jezus, die ons verlost van den toekomenden toorn. En zoo getuigt hij ook van hen, die levend overblijven zullen tot de toekomst des Heeren, dat zij niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn, want de Heere zal zelve met een geroep, met de stem des archangels en met de bazuin Gods nederdalen van den hemel. Dat is dus het besluit van deze bedeeling.
Trouwens de Hebreënbrief zegt dit ook nadrukkelijk, dat met Christus' verschijning de voleinding is ingetreden, want als hij ons leert, dat Christus niet is ingegaan in het heiligdom dat met handen gemaakt is, en dat een tegenbeeld is van het ware, maar in den hemel zeiven om nu te verschijnen voor het aangezicht Gods voor ons, dan voegt hij (Hebr. 9 : 2 6) daaraan toe: „Maar nu is Hij eenmaal in de voleinding der eeuwen geopenbaard om de zonde te niet te doen, door Zijns zelfs offerande". Voor het woord „voleinding" in de Staten vertaling staat er in den grondtekst een woord, dat wijst, in verband met het Woord, dat door „eeuwen" wordt overgezet, op eene volledige afwikkeling van het historische proces, dat de menschheid doorloopt. Zoo is het dus duidelijk, dat de voorstelling deze is, dat sinds de verheerlijkte Middelaar is ingegaan in den hemel zeiven om te verschijnen voor het aangezicht van God voor ons, de volledige afwikkeling van de historie der menschheid, de eindphase is aangevangen.
En geheel in overeenstemming daarmede is ook de voorstelling van den apostel Johannes in zijn zendbrief (1 Joh. 3 : 2 ), waar hij tot zijne lezers zegt: „Geliefden! nu zijn wij kinderen Gods en het is nog niet geopenbaard, wat wij zijn zullen. Maar wij weten, dat als Hij zal geopenbaard zijn, wij Hem zullen gelijk wezen, want wij zullen Hem zien gelijk Hij is". Daaruit blijkt, dat de apostel leert, hoe tusschen het „nu" van het kindschap Gods en de komende openbaring van Christus geen andere perioden verwacht kunnen worden.
En op dezelfde wijze spreekt ook de apostel Paulus, wanneer hij over den antichrist spreekt als over „den dag van Christus", waarvan sommigen dachten, dat deze aanstaande was. Dan wijst hij dit wel af door nadruk te leggen op de teekenen der tijden, die daaraan zullen voorafgaan, maar Hij zegt niet, dat er tusschen de door Christus' verheerlijking ingetreden periode en den dag van Christus, dat is de dag Zijner parousie, andere perioden zullen optreden. En van andere verschijningen van onzen Heere Jezus Christus is geen sprake. Heel deze geschiedenis der wereld loopt uit op een ontroerend Gods oordeel. De grondtoon der Schrift luidt, zooals de Hebreënbrief leert: „Want nog een zeer weinig tijds en, Hij, die te komen staat, zal komen en niet vertoeven" (Hebr. 10:37). En de gemeente wordt vermaand tot het geloof, want de rechtvaardige zal uit het geloof leven. En dat geloof sluit ook in Hem te verwachten, in Wien alle beloften Ja en Amen zijn.
Dit is dan ook daaruit verklaarbaar, dat de Heere Jezus zelve geene andere voorstelling van zijn parousie heeft gegeven, zoodat dan ook de discipelen Zijne wederkomst als aanstaande hebben verwacht. De Heere Jezus heeft in Zijne prediking dat licht over Zijn gansche verschijning laten opgaan. Denk slechts aan Matth. 16:28, waar Hij, na van Zijn komen in de heerlijkheid Zijns Vaders met Zijne engelen getuigd te hebben als van een oordeel, dat de strekking heeft een iegelijk te vergelden naar zijn doen, daaraan toevoegt: „Voorwaar zeg ik u: er zijn sommigen van die hier staan, dewelke den dood niet smaken zullen, todat zij den Zoon des menschen zullen hebben zien komen in Zijn Koninkrijk". En zoo zijn er tal van voorbeelden, die er op wijzen, dat de voorstelling, die de discipelen op grond van Jezus' eigen prediking gehad hebben van Zijne wederkomst, zoodanig is geweest, dat deze bij hun levenstijd zou plaats grijpen. Daarbij is geene sprake van iets, dat op een duizendjarig rijk als eene komende periode heenwijzen zou.
Het is dan ook begrijpelijk, dat in den loop der tijden werd opgemerkt, dat dan toch deze profetie eener aanstaande, nog in den levenstijd der apostelen zich voltrekkende „parousie", niet vervuld werd. Zulk eene wederkomst toch heeft niet plaats gevonden. En nog steeds, hoewel twintig eeuwen zijn voorbijgegaan, laat Hij zich wachten. En zoo is het ook verstaanbaar, dat reeds betrekkelijk vroeg die opmerking gemaakt en tegen de waarheid zijner „parousie" is aangevoerd.
Het schijnt inderdaad als werd die belofte niet vervuld. En het lag voor de hand, dat van den beginne het ongeloof daarop heeft gewezen. De apostel Petrus heeft dan ook reeds zich geroepen gevoeld tegen dit ongeloof te waarschuwen. Er waren spotters, die de gemeente tegenstonden en ook daarbij blijkt, dat hij dit verschijnsel als een teeken beschouwde, dat de laatste dagen waren aangebroken met Christus' komst en dus deze wereldperiode, waarin wij nu verkeeren de laatste is. Spotters waren om zoo te zeggen voor hem een begeleidend verschijnsel van den sinds Jezus' verheerlijking aan des Vaders rechterhand ingetreden ontwikkelingsgang der gemeente.
De opbloei van Gods Kerk gaat gepaard met een in de wereld opwakend antichristelijk drijven, dat zich openbaart in eene bestrijding van de leer, die de uitdrukking is van het leven der gemeente. En in dat leven der gemeente had ook Jezus' wederkomst eene plaats. De gemeente bidt er om. Het laatste bijbelwoord wijst er op. Dit wist de wereld ook en naar mate nu de jaren voorbijgingen, zonder dat er ook maar iets scheen te veranderen, dat op Jezus aanstaande wederkomst wees, naar die mate kon de wereld tot die gemeente met een schijnbaar recht zeggen, dat haar geloof ijdel was. Zoo werd er dan ook gezegd: „Waar is de belofte zijner toekomst?" Het was als heden ten dage nog: de wereld gelooft niet in haar einde en daarom kan zij ook de teekenen der tijden niet verstaan.
En zij zegt: want van dien dag, dat de Vaderen ontslapen zijn, blijven alle dingen alzoo gelijk van het begin der schepping. En dit juist is in het geheel niet waar. De dingen blijven niet gelijk van het begin der schepping. W i e oogen heeft om te zien weet, dat zulks niet het geval is, niet in ons eigen kleine persoonlijke leven, niet in het leven der volken, niet in het leven der wereld. Al wat wij menschen van de geschiedenis weten, leert een gestaag worden en dus veranderen van alle dingen, ook van de menschheid zelve in hare historische ontwikkeling. En niemand, die redelijk is, kan aannemen, dat dit historisch proces doelloos en dus slechts van willekeur afhankelijk zou kunnen zijn. Het toeval heeft wel in den mond der menschen eene ruime plaats, omdat wij de doeleinden, die het al beheerschen meestal niet kennen en daarom niet kunnen begrijpen, maar in werkelijkheid is er geen toeval en heerscht er een oorzakelijke samenhang tusschen de verschijnselen, al blijft die oorzakelijkheid ons vaak verborgen.
Neen, de dingen blijven niet zooals zij zijn, want een alomvattende ontwikkeling stempelt het gansch heelal tot een proces van wording. En de menschelijke rede heeft het ook nooit anders kunnen kennen, al wil dit niet zeggen, dat zij het steeds doorgrondde. In dat licht laat de Heere Jezus nu ook zijn eigen verschijning aan Zijne discipelen zien als het groote, centrale moment in wordingsgeschiedenis der wereld, als Hij met hen staat voor de gebouwen des tempels. Dan openbaart Hij hun, hoe met Hem een breuk in den gang der geschiedenis optreedt, in zijne verschijning een geheel nieuwe periode intreedt, een beginsel tot openbaring komt, dat als een zaadkorrel in de aarde der menschelijke geschiedenis wel gezaaid was, maar in Hem eerst in volle heerlijkheid ontloken is. Hij, de aan de Vaderen beloofde, is daar en van nu aan ontplooit zich het Koninkrijk Gods als eene de gansche wereld omvattende planting des Heeren, als een zuurdeesem in de mate meels, als een zout der aarde in zijne werking. En Hij verklaart het alzoo aan Zijne discipelen, dat hiermede de voleinding der wereld is ingetreden. Zoo heeft Hij het immers ook in Zijne gelijkenissen menigmaal voorgesteld. Denk maar aan Matth. 13 : 37—39, waar Hij leert: die in het goede zaad zaait, is de Zoon des menschen, de akker is de wereld, het goede zaad zijn de kinderen des Koninkrijks en het onkruid zijn de kinderen des boozen, de vijand, die het zaait, de duivel, en de oogst is de voleinding der wereld.
Zoo teekent de Heere Jezus zichzelven als die eigenlijk de centrale figuur is in het tot zijne voleinding voortschrijdend wereldproces. En nu laat Hij hier, als Hij met zijne discipelen staat en van verre den tempel met zijne gebouwen aanschouwt, de principieele verandering zien, die er met Zijne verschijning ingetreden is. Heel de bediening van het genadeverbond wordt van haar Joodsch particularisme ontdaan, krijgt een universeel, zich tot alle volken uitstrekkend karakter, doch kan dat ook alleen verkrijgen, als de Joodsche banden er van worden weggenomen. En dat kan alleen geschieden als het hart van den oud Testamentischen eeredienst wordt getroffen. En dat hart klopte in den tempel. Daarvoor kon dus uit den aard der zaak geen plaats overblijven, want zoolang die tempel stond, bleef daarmede het particularistisch hart als het kloppende levensorgaan, waardoor Israëls voortbestaan als drager der bijzondere Godsopenbaring gewaarborgd bleef.
Met den val des tempels viel Israëls godsdienst weg uit de wereldhistorie als bewegende macht, had Israëls godsdienst zijne functie volbracht in de voortbrenging van Hem, die gegeven werd als een verbond des volks en een licht der heidenen. Met Christus' verschijning heeft dus Israël de historische taak volbracht, waarvoor het door den Heere was uitverkoren. En daarom nu laat Jezus aan Zijne discipelen dien tempel zien in het licht Zijner verschijning als behoorende tot een onherroepelijk voorbijgegaan verleden. En zoo kondigt Hij dan ook de verwoesting van dien tempel aan als een der eerste gevolgen van het in Hem zeiven nieuw geopenbaarde levensbeginsel, dat wel als een zaad onder de aarde sluimerde, besloten in Israëls volksbestaan, maar nu in Christus uitbotten zou tot eene nieuwe, de wereld met hare ranken omstrengelde planting. Het tarwegraan brengt stervend vele vruchten voort. En die vruchten zouden gezien worden in de kracht Zijner opstanding uit de banden van dood en hel en in de voortzetting van zijn Middelaarswerk. Tot die vruchten behoorde nu in de eerste plaats de verwoesting des tempels.
Zooals de Romeinsche wereldmacht in Christus' lijden en sterven eene hoofdfunctie vervuld heeft, daar Hij, onschuldig onder Pontius Pilatus veroordeeld wordend, instrumenteel daardoor het recht Gods onderging en alzoo tot zonde gemaakt werd, zoo moet ook diezelfde wereldmacht het instrument Gods zijn, waardoor het hart van Israëls godsdienstig leven, dat in den tempel klopte, gedood worden zal. Het is daaruit duidelijk, dat Jezus die Romeinsche wereldmacht als een instrument in Gods hand aan zijne discipelen voorstelt, dat deze functie heeft in de komst van het Koninkrijk Gods, dat het in Christus en met Christus bereide universalisme werkelijkheid zal worden door het ingrijpen dezer politieke macht.
Geheel in overeenstemming daarmede is dan ook het geweldig verzet geweest, dat het toenmalig Jodendom geboden heeft om dien val des tempels te voorkomen. Een geweldige worsteling, een buitengewoon bloedig, wanhopig verzet heeft het geboden tegen de Romeinsche legermachten. Gedragen als door een waanzin van apocalyptische visioenen, hebben de zeloten tot den laatsten man gestreden en het onderspit gedolven op eene wijze, die nog heden ten dage ontroert.
Hoe schoon die tempel was, verhaalt Josesphus in zijn geschiedenis van den Joodschen oorlog (V, 5, 6) in deze woorden: ,,De uitwendige aanblik des tempels bood alles aan wat ziel en oogen in verbazing brengen kon. Aan alle zijden met stevige gouden platen bekleed, wierp hij in de eerste stralen der morgenzon een glans af als van vuur en verblindde de oogen evenals de zonne-stralen. Voor vreemdelingen, die naar Jeruzalem kwamen, had hij in de verte het aanzien van een met sneeuw bedekten berg; want waar hij niet verguld was, was hij blinkend wit. Op zijn spits waren scherpe gouden spiesen aangebracht, opdat hij niet door vogels, die zich daarop mochten neerzetten, zou verontreinigd worden. Van de steenen, waarvan hij gebouwd was, hadden eenigen eene lengte van vijf en veertig, een hoogte van vijf en eene breedte van zes el".
Doch hoe schoon en sterk ook, alles viel onder het geweld van Titus' legioenen. En alle pogingen de Joden door overleg tot overgave te dwingen mislukten. Josephus, die daarbij als bemiddelaar optrad, werd bespot en gesmaad. Doch niets mocht baten. Ondanks de vreeselijkste ellende en met schier fabelachtigen moed en wonderbare krachtsinspanning hielden zij stand ten koste van stroomen bloeds. Toen kwam het oogenblik, waarvan Josephus zegt: „Als nu Titus zag, dat hij de vreemde heiligdommen slechts kon sparen ten koste van het verlies en het bloed zijner soldaten, gaf hij bevel de poorten in brand te steken" (Joodsche oorlog, VI, 4, 1). Titus deed wat in zijn vermogen was den tempel te behouden, doch te vergeefs. Des Heeren profetie werd vervuld.
Merkwaardig is, hoe Josephus dien ondergang des tempels historisch beschouwt. Als hij Titus' besluit verhaalt om met zijn gansche leger een aanval te doen en den tempel te omsingelen, dan zegt Josephus daarvan: ,,Dezen had God echter reeds voorlang ten vure gedoemd en reeds was de door het noodlot bepaalde tijd gekomen op den tienden dag der maand Loos ( 5 Aug. van het jaar onzes Heeren 70), denzelfden dag, waarop ook de vroegere tempel door den koning der Babyloniers in de asch gelegd was".
De tempel werd verwoest, ondanks alle pogingen van Titus hem te sparen. Van de Joden zegt Josephus, dat zij aan bedriegers geloof schonken, die Gods Naam op leugenachtige wijze misbruikten en aan de duidelijke teekenen, die de toekomstige verwoesting voorspelden, geloof noch aandacht schonken. En alzoo werd Jezus' profetie vervuld, ondanks al wat heidenen en Joden saam gedaan hebben om den val des tempels te voorkomen. En met dien val ontsloot zich een nieuwe historische periode, die Christus zelve geopend heeft. Zoo heeft de geschiedenis reeds vroeg geleerd, dat des Heilands woorden gewis zijn, al schijnt ook alles daartegen te pleiten.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 april 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het einde en zijne voortekenen (3e serie)  IV

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 april 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's