Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Remonstrantisme LXXII

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Remonstrantisme LXXII

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Den 19en October 1609 had dus Arminius het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Wie meende, dat zijn afsterven tot een luwen van den strijd zou leiden, vergist zich in het karakter der opgekomen moeilijkheden. Deze waren niet van persoonlijken aard. De personen waren slechts wat men zou kunnen noemen de incarnatie der beweging, die met hunne namen verbonden wordt. Het is een Roomsche dwaling, wanneer Luther of Calvijn op de grofste wijze soms beleedigd worden, als hadden zij in persoon bedoeld Rome's Kerk te doen wankelen op hare grondslagen. Zij zouden dit nimmer alleen hebben kunnen doen, indien zij niet gedragen waren door eene machtige geestelijke beweging, die ook om zoo te zeggen, henzelven voortgebracht had. Zij spraken slechts het woord, dat in de harten van tienduizenden leefde. En daarom, toen zij wegvielen, was daarmede die geestelijke beweging niet weg, hoezeer zij ook door velen werden betreurd. Zoo was het nu ook hier. Arminius ging heen, maar de geestelijke strooming, waardoor hij gedragen werd, was daarmede niet ingedamd.
En zoo blijkt het dan ook, dat de strijd werd voortgezet. Zelfs zou het de vraag kunnen zijn, of men nog niet van een vinniger worden kan spreken, want het is de vraag of Arminius eigenlijk wel de geschikte leider kon worden genoemd. Hij was er geen man voor, was er niet krachtig genoeg voor. Zijn leer zelve wettigt reeds het vermoeden van zwakheid, als het aankomt op handelen. Hij was in het dagelijksch leven zachtaardig van karakter, zoodat hij den indruk maakt van meer den vrede lief te hebben dan den strijd om de waarheid. Hij wilde met liefst iedereen vrede houden. Dat kan natuurlijk samengaan en gaat ook meestal samen met een toch wezenlijken haat, die onder het fluweel verborgen, toch werkt. Doch zulk een man, hoe aangenaam in den omgang, is toch niet geschikt om leider te zijn eener beweging in een turbulenten tijd.
En daarom ging de strijd door, ook al viel hij weg en werd zijn heengaan schier niet gemerkt, al werd de beweging naar hem genoemd. We zien dan ook, dat zijn vriend en medewerker Wtenbogaert de actie voortzet, die nu nog meer dan vroeger zich concentreert op de verhouding van Kerk en Staat. In het laatst van 1609 en het begin van 1610 stond de autoriteit der Overheid in het middelpunt der belangstelling, want het ging om de samenroeping eener Synode, die de kerkelijke toestanden wel eischten, maar de Staten minder gaarne zagen samenkomen. Baudartius heeft in zijne Mcmoriën, dl. I, fol. 22b, het aldus beschreven: „De Arminianen sustineerden, dat het de Heeren Staeten ende den Magistraeten toe-quam die persoonen te verkiesen, die tot de Synoden gaen souden. meynende dewijle sy nu den meesten deel der Staten en Magistraten aen de hand hadden, dat sy Gedeputeerde nae haren wensch souden crijghen: Aen d' ander zijde, hielden de Gedeputeerden der Kercken dit staende, dat men behoorde den ouden voet te volgen, ende de Classen ende Kercken, hare vryicheyt te laten in het deputeeren der persoonen, die sy de bequaemste daer toe achtten." Dit verzoek werd dan ook niet ingewilligd. De Synode werd niet saamgeroepen. Het gevolg moest wel zijn, dat nu de vraag naar de bevoegdheid van het gezag der Staten door deze tegenwerking der Gereformeerden nog veel meer op den voorgrond trad. Zij noemden dit den strijd over ,,de Collateriteyt". Wtenbogaert had namelijk, na de laatste Conferentie, waarop Arminius nog tegenwoordig geweest was, een Advies ingediend, waarin hij op deze „collateriteyt" tusschen de Overheid en de Kerk gewezen had. Hij legde daarin er nadruk op, dat „die Collateriteyt most af wesen, wilde men d' ontstane swarigheden in de Kercke remedieren". Dat komt dus hierop neer, dat hij wenschte, dat de Staten eenzijdig en dus eigenmachtig zouden optreden, want in dat geval was hij zeker van zijne zaak, omdat dan de Kerken waren uitgeschakeld in de behartiging harer eigen zaken.
Daarover nu ontstond een vinnig twistgeschrijf, want het werd zoo verstaan, dat met dit streven gepoogd werd de Overheid in het gevlei te komen door de heerschende Regenten te dringen tot steeds verder gaande usurpatie der macht over de Kerk ten bate der volgelingen van Arminius. In dien strijd verschenen er ook soms anonieme geschriften. Zoo schreef Ds. Johannes Corvinus te Leiden anoniem een „Christelijcke ende ernstige vermaning tot vrede" aan Ds. Donteclock. En daar de schrijver niet bekend was, ging men natuurlijk gissen. Gomarus hield Wtenbogaert voor den auteur en zoo verscheen „Francisci Gomari Waerschouwinge over de Vermaninge aen R. Donteclock". die onder het volk met den naam van „Donderklok" werd getypeerd. Hoe het daarbij toeging, moge uit dit citaat blijken, dat aan Wtenbogaert's Kerkelycke Historie is ontleend (fol. 495). Hij vergeleek daarbij Wtenbogaert „met den welspreeckenden Hooffschen, ende vleyenden Jesuit Pierre Coton, die d' overheden seer pluymstrijckt, in den arm neemt, ende blauwe brillen voor d' oogen brengt, roepende: de Collaterale macht moet af zijn, die en kan niet dan confusie brengen: De Souveraine Authoriteyt in 't Kerckelijcke ende Politycke moet bij de Heeren Staten blijven. Spreeckt oock wederom van den Hooffschen insluyper ende listigen Arriaenschen Priester Eusebio, die den Keyser Constantin wys had' gemaeckt, dat men Arrium had mishandelt ende qualijck tegen hem geprocedeert, lasterende het trouwe Conciliën van Niceën. Seyt oock, dat zedert d' uytmonsteringe van 't Pausdom, de Collateraliteyt noyt was op de baen geweest, ten zij by sulcke die by haer Interim, staen na de Staf ende Mijter, ende 't hoochste woort in 't Capittel ende Dom, die, mogelijck niet gaern en sagen yet besloten in de Kerck oft inden Raedt sonder haer".
Het lag voor de hand, dat wie dit las en met de omstandigheden wat bekend was, onmiddellijk dacht, dat Gomarus daarmede doelde op Wtenbogaert. De scherpte dezer opmerking tegen Wtenbogaert wordt eerst begrepen, wanneer wij in aanmerking nemen wie deze Jesuiet eigenlijk was. Pierre Cotton was de biechtvader van de Fransche koningen Hendrik I V en Lodewijk XIII, die, in 1564 geboren, zich van zijne jeugd aan door een ongelooflijke aversie tegen de ketters onderscheidde. Hij werd dan ook de trots van de Compagnie. In 1583 trad hij in de orde. Hij was berucht om zijn woeden tegen andersdenkenden en kreeg den bijnaam van „geesel der ketters". In de kringen van het hof had hij veel invloed, werd in belangrijke zaken geraadpleegd. In Protestantsche kringen was deze man in die dagen berucht om zijn fanatieken haat tegen de Protestanten. En zoo is het begrijpelijk. dat er in deze vergelijking voor Wtenbogaert een bittere bijsmaak moest zijn. Doch afgezien daarvan blijkt er uit, hoezeer het gevoelen veld won, dat er in de Arminiaansche beweging Roomsche drijfkrachten werkten. En het is eveneens verklaarbaar, dat juist daarom de antipathie des te sterker werd. W i e bedenkt, dat Wtenbogaert uit Utrecht afkomstig was, die begrijpt, hoe hem schamper verweten werd, dat hij zeker wel dacht bisschop van Utrecht te worden. Toen hem dan ook in het geheim uit de drukkerij een paar bladen van dit geschrift in handen gegeven werd door den drukker of een dienstbare van den drukker, liep Wtenbogaert daarmede terstond naar Oldenbarnevelt, zeide, dat als dat geschrift uitkwam, hij zich verplicht zou achten daartegen op te komen „om sijn seggen, doen. naem en faem tegen sodanige blamen te verdedigen". En dus gaf hij den Advocaat in overweging, of het wel gewenscht zou zijn. zulke disputen te houden.
Oldenbarnevelt liet de bladeren van de drukkerij zien aan H.H. Gecommitteerde Raden en deze zonden ze aan den magistraat te Leiden, met het verzoek de uitgave te onderdrukken. En dat geschiedde. Maar Gomarus was daarmede natuurlijk niet tevreden, wendde zich tot de stadsregeering. beriep zich op de privilegies der Universiteit. Doch het baatte niet. De magistraat verwees hem naar het bevel der Staten. Dus reisde Gomarus naar den Haag, beklaagde zich bij de Heeren, die op hunne beurt beproefden hem te bewegen de uitgave niet te doen plaats hebben. Doch Gomarus was er de man niet naar om zoo voor de Groot Mogende Heeren terug te trekken, hoe sterk zij ook bij hem aandrongen. Hij stelde hun de vraag, of zij hem de uitgave verboden. Nu, dat wilden zij ook weer niet zeggen. Maar zij verzochten de terughouding om de rust en den vrede onder het volk en hielden hem voor, dat hij moest begrijpen de beteekenis van zulk een wensch der Overheid. Daarmede was Gomarus echter nog niet waar de Heeren hem graag wilden hebben, want hij keerde naar Leiden terug, eischte de in beslag genomen exemplaren op en gaf het boek uit. Daarin nu was in de eerste plaats eene verdediging van Donteclock, waarin Corvinus ten laste werd gelegd, dat hij verandering in de religie zocht. Doch daarna was er ook in te lezen een klare uiteenzetting van het ambt en de taak der Overheden eenerzijds en der Kerkedienaren anderzijds. Hij nam daarin dus positie tegen de verkeerde Remonstrantsche Overheidsleer, en verdedigde het recht en de vrijheid der Kerk. Hij legde nadruk op de vleitaal, waarmede Wtenbogaert de Overheid tegemoet trad.
Hieruit blijkt, hoezeer deze geheele kerkelijke zaak tot een politiek twistpunt werd gemaakt. En van Gereformeerde zijde liet men dan ook niet na er de bewijzen voor aan te voeren, want Ruardus Acronius snuffelde in vroegere geschriften van Wtenbogaert en vond daarin eene preek, die precies het tegendeel leerde van hetgeen Wtenbogaert nu voorstond. Zoo verscheen er een geschrift van Acronius, dat doet denken aan den middeleeuwschen Abaelardus, die een geschrift gegeven had over het Ja en Neen der Roomsche Kerk. Doch Acronius noemde dit strijdschrift „Jae ende Neen Johannis Wtenbogaerts, van de beroepinghe der Kercken- Dienaren, gestelt by forme van te samenspreeckinge tusschen Johannem ende Wtenbogaert".
Johannes bepleitte het vroegere, Wtenbogaert het nieuwe gevoelen. Daarop liet Acronius nog een ander geschrift volgen, waarin ook het pleit gevoerd werd voor de leer, dat 700 jaren lang „totdat den Roomschen Paus de Schriftmatighe regieringhe der Kercken verwoest heeft, in hare regieringhe der Kercken onderscheyden is geweest, ende oock geregiert is geworden." Daarin wordt dus nadruk gelegd op hetgeen naar den Woorde Gods roeping der Overheid is met betrekking tot de Kerk en kerkelijke zaken.
Het blijkt uit deze strijdschriften, hoe er tusschen het Remonstrantisme en zijne latere ontwikkelingsvormen eenerzijds en het Gereformeerde Protestantisme anderzijds een principieele tegenstelling is niet slechts op het gebied van het geestelijk leven en de genade-leer, maar niet minder op dat van de Staatsleer.
Die tegenstelling mag hier nu toegespitst zijn door de zucht der Remonstranten om de Staten gunstig voor zich te stemmen, maar dat zou nooit zulke groote, diepe tegenstellingen voortgebracht hebben, indien het in het Remonstrantisme niet gelegen had, evenals in zijne latere voortzettingen om aan den Staat eene overheersching over de Kerk toe te kennen. Het latere liberalisme en Communisme heeft diezelfde overheersching in practijk gebracht. En het is zeker niet gerechtvaardigd in dezen tijd zooveel drukte te maken over hetgeen men meent, dat er in Duitschland geschiedt, want overal, waar het liberalisme en zijne spruiten tot macht kwamen, bezondigden zij zich in veel sterker mate aan de rechten der Kerk dan thans in Duitschland het geval is. Frankrijk, Rusland, Spanje zijn recente voorbeelden van vergrijpen aan de vrijheid der Kerk. En in ons eigen land zijn de afgescheidenen en de stelselmatige handhaving van het aan de Hervormde Kerk begane onrecht evenzoovele sprekende bewijzen van hetgeen de liberale Staat de Kerk aandoet. Dit zijn de openbaringen van de beginselen, die men in het Remonstrantisme vinden kan als kiemen, die reeds in het Spinosisme tot volle ontplooiing zijn gebracht.
Het groote belang van een juist en schriftuurlijk inzicht in de grenzen der staatsbemoeiing met de Kerk werd dan ook van Gereformeerde zijde van meet af ingezien, al heeft men niet steeds de wacht bij het gezonde beginsel betrokken, wanneer het noodig was. Had men dit gedaan, de kerkelijke ontwikkeling zou zich in gezonde banen gehandhaafd hebben en onze tegenwoordige toestand zou een andere wezen.
Het is daarom interessant van Acronius iets te vernemen aangaande het standpunt, dat van Gereformeerde zijde werd ingenomen, toen alles nog scheen te wijzen op eene partijdige beslissing in Remonstrantschen zin. Het geschrift van Acronius draagt tot titel ,,Nootwendigh Vertooch, daer in naecktelyck, uyt Godes Woordt, ende de geloofwaerdige historiën der Kercken, aengewesen wort, hoe Gods Ghemeynte niet alleen in den Ouden, maer oock in den Nieuwen Testamente, gheduyrende den tyt van 700 Jaren, totdat den Roomschen Paus de Schriftmatighe regieringhe der Kercken verwoest heeft, in hare regieringhe vande Politycke regieringhe onderscheyden is geweest, ende oock geregiert is geworden; ende wat, nae vermoghen des Goddelycken Woorts, ende allerloffelijcker Magistraten exempel, der Christelycker Magistraten ampt is, in 't versorgen ende bevorderen van kerkelycke saecken". Zoo luidde de titel in zijn geheel, die duidelijk uitwijst, dat het streven van dezen Ruardus Acronius was aan Staat en Kerk beiden voor te houden waar de grenzen lagen van beider bevoegdheden.
Deze Ruardus Acronius was een bekwaam en ook een principieel gereformeerd man. Men weet van zijne geboorte niet veel, maar hij was uit het Pausdom gekomen. In de voorrede van dit geschrift vertelt hij, dat hij „nu onghevaerlijck den tijt van veertich jaren, niet sonder groote perijckelen het Euangelium in de Geünieerde Provinciën ghepredickt hebbe". Hij was dus al voor 1570 uit het Pausdom verlost en tot kennis der Gereformeerde waarheid gekomen.
Het schijnt, dat hij Roomsch geestelijke geweest is, zooals vele anderen, die goed en bloed geofferd hebben. In 1572 hield hij in de Groote Kerk te Franeker de eerste preek. Voor de Spaansche overheersching had hij echter moeten wijken. Zoo trok hij naar Noord-Holland, diende de gemeente van Wijdenes, was daar de eerste Gereformeerde predikant en nam aan het kerkelijk leven ijverig deel. Hij had blijkbaar ook groot vertrouwen van de Broederen, daar hij in kerkelijke vergaderingen nogal op den voorgrond trad. In den loop der jaren verscheen hij nu eens in Holland, dan weer in Friesland op synodale vergaderingen en in belangrijke commissies. Hij was dus een vooraanstaand man en ook een man van bekwaamheid, die de Kerk in de moeilijkste tijden met eere gediend heeft en met zijn tijd en kracht gewoekerd heeft.
Zooals met dergelijke bekwame en geloofsgetrouwe mannen meer het geval is, ging ook zijn weg niet over rozen en heeft hij veel moeten worstelen om de zuiverhouding van het kerkelijk leven. Met name heeft hij de Wederdoopers bestreden. Bekend is Protocol Dat is de gantsche handelinge des gesprecx ghehouden tot Leeuwarden in Vrieslandt tusschen Ruardum Acronium, dienaer des Godlijcken Woords ter eenre ende Peeter van Ceulen, dienaer bij de Mennisten ofte Wederdooperen ter ander syden. Begonnen den 16 Augusti 1596 ende voleyndighet den 17. Novembris des selvighen Jaers. Zelve ben ik in het bezit van dit Protocol en heb de groote belezenheid dezer debaters kunnen bewonderen. In het begin van 1599 was Acronius predikant te Schiedam. En ook in de Classis van Schieland nam hij terstond een vooraanstaande plaats in. Ook in dien kring betoonde hij zich een principieel Gereformeerd man, een beslist tegenstander der Remonstranten.
En zoo lag het voor de hand, dat toen Gomarus met zijne assistenten in 1609 voor de Staten moest verschijnen om gehoord te worden tegenover Arminius en de zijnen, ook Ruardus Acronius was uitgenoodigd door Gomarus. En dus is het begrijpelijk, hoe hij er toe kwam om in den strijd met de Regenten de pen op te nemen en zijn Nootwendigh Vertoogh te schrijven, waarover wij de volgende maal een en ander zullen mededeelen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Remonstrantisme LXXII

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's