Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Hiskia's krankbed II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hiskia's krankbed II

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Jezaia 38 vers 1, 2, 14 en 17. In die dagen werd Hiskia krank tot stervens toe; en de profeet Jezaia, de zoon van Amoz, kwam tot hem. en zeide tot hem: Alzoo zegt de Heere: Geef bevel aan uw huis, want gij zult sterven en niet leven. Toen keerde Hiskia zijn aangezicht om naar den wand en hij bad tot den Heere: Gelijk een kraan of zwaluw alzoo piepte ik; ik kirde als eene duif; mijne oogen verhieven zich omhoog; o Heere! ik word onderdrukt, wees Gij mijn Borg. Zie, in vrede is mij bitterheid bitter geweest; maar Gij hebt mijne ziel liefelijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering niet kwame; want Gij hebt alle mijne zonden achter Uwen rug geworpen.

Hoe stelt Hiskia het nadat Jezaia is vertrokken? Hij heeft geen rust noch vrede. Hij is verpletterd door den zwaren s l a g dien de Heere hem liet toebrengen door den profeet. M a a r . . . één ding verheugt ons. Hij kon bidden, zijn hart uitstorten a a n den boezem van Jehova. Of neen, b e p a a l d in Gods boezem kon hij zijn hart niet uitgieten, want zóó dicht kon hij den Heere niet naderen. Hij had echter wel een open troon; hij kon zijn verzuchtingen opzenden tot God. E e n weldaad, mijn lezer, die niet valt te onderschatten, want hoe dikwijls gebeurt het dat onze ziel wordt toegeslagen, de deur des harten als op slot geworpen en geen gebed kan er door. D a n is het nameloos bang, tot stikkens toe benauwd. Als maar de deur des harten openspringt en de hemel zich ontsluit om in gebedsverkeer den Heere te naderen om onze boezemzuchten te slaken. Dat geeft verademing. W i e niet weet bij ervaring wat het zegt niet te kunnen zuchten, met onzen nood niet naar boven te kunnen vluchten, verstaat ook niet welk een verruiming het brengt in het geprangd gemoed wanneer wij kunnen bidden, mogen kermen. Dan is er in onze bitterheid een zoet, dat de geslagen wonde wel niet heelt maar toch de schrijnende pijn verzacht. Het beklemd gemoed krijgt ruimte om te ademen. Zoo is het, zegt gij, die weet wat benauwdheid en wat zuchten is, over zonde en schuld over nood en lijden.
Gelijk een kraan of zwaluw, alzoo piepte ik, ik kirde als een duif. Zoo verhaalt de koning zelf na zijne genezing.
T o e n keerde Hiskia zijn aangezicht om naar den wand, en hij bad tot den Heere. Hiskia wendt zijn aangezicht af van de menschen. Hij wil alléén zijn om te worstelen met zijn God. Hij kan Z i j n doen niet v e r s t a a n nu Hij met Zijn knecht door diepe wegen gaat. M a a r de Heere had wel door Jezaia laten spreken van sterven, doch wendde zich niet af van Z i j n knecht.
De koning had het toch al zoo moeilijk op zijn ziekbed; hij gevoelde hoe zwaar ziek hij w a s e n . . . hij kon niet sterven. Het huis v a n D a v i d zou met Hiskia in de hoofdlijn uitsterven, want de koning is nog kinderloos. M a n a s s e werd pas later geboren.
E e n chaos van verwarring en onrust dreigde te ontstaan na zijn verscheiden. D e Heere, de G o d van zijn vader David, s t e l d e hem wel zwaar op de proef doch tot zijn eeuwig heil.
H i s k i a keerde zijn aangezicht naar den wand. De wijze w a a r o p de koning de b o o d s c h a p ontving openbaart de genade G o d s want hij w a s wel diep v e r s l a g e n maar niet in opstand. Hij keerde zijn aangezicht naar den wand. Had de goddelooze A c h a b dit ook niet g e d a a n ? En hij legde zich neder op zijn bed, en keerde zijn aangezicht om en at geen brood, zoo lezen wij van den dwingeland. H.ij kon den wijngaard van N a b o t h niet krijgen. Laat mij maar met rust wilde Achab zeggen! Zoo keert menigeen zich om en wil niet gestoord worden in zijn verstoring. Doch gij gevoelt, dat het zóó bij H i s k i a niet is. Als twee hetzelfde doen is het nog niet hetzelfde. Hiskia echter staart niet op den wand maar gekeerd naar den wand blikt hij met tranen in de oogen op naar boven en het wordt hem of er op zijn paleis geen dak is. Hij is alléén met den Heere, want van dien God ontving hij zijn leven; hij moet met Hem onderhandelen over het wedergeven zijner ziel.
Hoe anders is ook het gedrag van Hiskia dan dat van Ahazia die toornig werd op den boodschapper des Heeren die hem den dood aanzegde. Deze A h a z i a was uit het venster gevallen en wat deed hij? Hij zond tot B a a l - Z e b u b , den god van Ekron, om raad te vragen. Daar komt de boodschap van Elia: Gij zult niet afkomen van het bed waarop gij geklommen zijt, maar gij zult den dood sterven. E n . . . Elia ging weg.
Alzoo stierf hij naar het woord des Heeren. Ja, die profeten zijn l a s t i g e lieden. Gij weet maar nooit met welke boodschap zij komen, noch wanneer.
W a t mag toch de oorzaak zijn van de buitengewone ontsteltenis van Hiskia? Verschillende oorzaken werken hier samen.
Z i j n hart was ontvlamd tot blijden levenslust om in de vreeze des Heeren Zijn volk te regeeren en te dienen. De reformatie zal nu worden afgebroken in het midden zijner jaren. De belofte, voor den vromen Israëliet zoo aantrekkelijk, van een lang leven op aarde zal aan hem niet worden vervuld. Ook dat slaat een wonde in zijn ziel.
Er is meer. Hij heeft nog geen zoon, waar blijft dan de belofte aan Davids huis geschonken? Hij kan het niet anders zien of God toornt op hem door hem zoo weg te halen. Een andere oplossing dezer vraag ziet hij niet en kan hij niet zien, want zij was verborgen in de verborgenheid van Gods wonderlijken raad.
Deze belofte nu raakte ook de komst van den Messias; zijn leven en zaligheid hingen met die belofte aan Davids huis samen.
Er is nog iets. Hij leefde onder de oude bedeeling, waarvan de apostel als algemeen kenmerk opgeeft, dat zij al hun leven door vreeze bevangen waren. De tijden van rust in den Heere waren kort en ondiep, naar den aard der genadebedeeling van dien tijd. Zij waren nog door veel vreeze des doods verschrikt. De glansen des levens gaven wel schemerlicht in het dal der dooden maar de toekomst was nog in schaduwen gehuld. Een enkele maal stonden de vromen op de berghoogten des geloofs en bij helder licht blikten zij over dood en graf. De overwinnaar des doods was wel aangekondigd, maar de volheid van hetgeen Paulus uitjubelt in zijn blijden geloofszang kenden zij toch niet: Gode zij dank, die ons de overwinning geeft door Christus Jezus onzen Heere. Calvijn teekent dan ook terecht aan (op vers 18): Het is zeer merkwaardig, dat zulke Godvreezende mannen als David en Hiskia juist zóó kunnen spreken, alsof er geen leven na het aardsche leven meer te wachten was. Dit is echter niet zoo vreemd als het schijnt. Immers de voorstelling omtrent het eeuwige leven waren destijds zelfs bij de vroomste kinderen Israëls, veel onbepaalder dan die wij aan het Evangelie te danken hebben: En bovendien moet bij de Schriftuurplaatsen als deze de gemoedsstemming worden opgemerkt. Zoowel David als Hiskia was op dat oogenblik alles behalve in opgewekte stemming".
Tot de verbondszegeningen van den ouden dag behoorde ook een lang leven op aarde. Daarom zag hij den hem aangekondigden dood als een oordeel en strafgericht. Dit blijkt zeer duidelijk uit zijn gebed zooals wij nog nader hopen te zien.
Laat ik hier nog een woord van den Geneefschen hervormer aanhalen (Op Hebreen 2 : 15): Levende en stervende zoo zijn wij gerust en weltevreden, wetende, dat wij Christus voor een Leidsman hebben. Is er nu iemand die zijne zinnen niet tevreden kan stellen door versmading des doods, deze moet weten, dat hij nog zeer weinig in het geloof in Christus gevorderd is; want, gelijk al te groote vreeze komt door gebrek aan kennis der genade van Jezus Christus, zoo is het ook een zeker teeken van ongeloof". Op dit alles moeten wij letten en dan zal het ons duidelijk zijn, dat er weinig gefundeerd geestelijk leven is in onze dagen. Alleen het ingaan in Christus door het levende geloof kan de vreeze des doods bannen en opent een liefelijk vergezicht over dood en graf. Bijna zouden wij zeggen: er zijn veel Oud-Testamentische christenen heden ten dage. Wat voor de ouden voortvloeide uit den aard der openbaring is nu miskenning van het licht dat ontstoken is in de opgang uit de hoogte waarvan Zacharias zong:

Voor elk die in het duister dwaalt,
Verstrekt deez' zon een helder licht.
Dat hem in schauw des doods bestraalt,
Op 't vrede pad zijn voeten richt.

De mensch die niet in Christus onzen Borg en Middelaar werd overgebracht schrikt terug voor den dood en het zijn uitzonderingen wanneer hij door het geloof een uitzicht mag hebben op een blijde toekomst. Maar daar leven, doet hij toch niet.
Zeker genieten ook deze zielen van het meerdere openbaringslicht dat in Christus is opgegaan en van de rijkere bediening des Geestes, doch Paulus' roemtaal is niet de vertolking van hun levensstand: Want wij weten, dat, zoo het aardsche huis dezes tabernakels verbroken wordt, wij een gebouw van God hebben; een huis niet met handen gemaakt doch eeuwig in de hemelen.
Zeker zijn zij allen in het geloof gestorven, doch de belofte hadden zij in vervulling niet verkregen; zij hebben dezelve van verre gezien en omhelsd en beleden, dat zij gasten en vreemdelingen waren op de aarde.
Keeren wij terug naar Hiskia. Hij keerde zijn aangezicht van de aarde naar den hemel, van de menschen naar hun Formeerder. De Heilige Geest opent zijn hart en lippen en laat zien wat er in het binnenste van den koning is aan strijd en geloof. Hij was nu met den Heere en zijn nood alleen. Hij zal ervaren, dat ook aan hem wordt vervuld: Hij vergeet het geroep Zijner ellendigen niet. Hij merkt op de stem van hun gebed. Ja, Hij neigt zijn oor. Nederbuigend goed is de Heere voor degenen die Hem vreezen en op Zijne goedertierenheid hopen.

De koning zonder woorden.
Gelijk een kraan o[ zwaluw alzoo piepte ik, ik kirde als eene duif.

Hiskia gunt ons een blik in zijne ziel. Hij zoekt zich niet groot te houden voor de menschen maar vertoont zich zooals hij was voor den Heere. In zijn gebed heeft het aan fouten niet ontbroken doch er was ook veel goeds in zijn smeeken. Trouwens, wie heeft niet van noode verzoening over zijne heilige dingen? Maar Hiskia zou ervaren wat door den schaduwendienst was afgebeeld in de gouden plaat op de muts van den hoogepriester, waarop geschreven stond: Heiligheid den Heere. Zoo moest hij verzoening doen over de heilige dingen der kinderen Israëls. Zulk een Hoogepriester betaamt ons, anders bleven wij als een onheilige voor den Heere staan zelfs in onze heiligste verrichtingen. Nu kan de Heere onze God alle onze overtredingen vergeven en de zonde niet toerekenen, om Christus' wille, die niet alleen de ongerechtigheid hunner onheilige dingen heeft verzoend maar ook die hunner heilige dingen bedekt met Zijn bloed voor het aangezicht Zijns Vaders. Deze Hoogepriester kan medelijden hebben ook met hunne zondige zwakheden en betoont zich een volkomen Zaligmaker. Dit moeten wij leeren door ervaring. Hiskia is niet ongeloovig maar dwaalt toch in zijne voorstellingen.
Hij dwaalt zoowel ten opzichte van Gods doen als het karakter der zaligheid en zijn eigen doen. Gij verwondert u daarover niet, indien gij slechts bedenkt, dat wij door de zonde verduisterd zijn van verstand en alleen opklarend licht des Geestes ons den waren aard van eigen bestaan kan doen kennen benevens het karakter der genade Gods en Zijn wonderlijk handelen met Zijne kinderen.
De koning verhaalt ons van de wijze en den inhoud zijns gebeds. In den 102den Psalm lezen wij óók van een benauwde van hart en verslagene van geest. Het gebed des verdrukten als hij zijne klacht uitstort voor het aangezicht des Heeren. Ik ben als een roerdomp der woestijn als een steenuil der wildernis.
De geluiden die de vogels maken worden te hulp geroepen om den aard van hun benauwdheid en klachten uit te drukken. Het uiten van gewone menschen-geluiden was hem onmogelijk. Ik heb mijn klacht in mijn benauwdheid voortgebracht. Doch vergeet niet: wat onwelluidend is voor het oor der menschen en onverstaanbaar, is begrijpelijk voor den Heere. Toch stijgen ook zulke kreten hemelwaarts, als ze door een vroom gemoed worden geslaakt. Wie onzer heeft het nimmer ondervonden, dat droefheid of ontsteltenis hem het bidden met verstaanbare woorden onmogelijk maakte. Geen nood, de Heere verstaat zelfs onze gedachten.
Wie leeft moet ademen. Gij hebt echter wel eens een lijder aan bronchitis of longontstekking gezien. Zij konden niet ademen maar snoven als een paard, hijgden als een hert. Maar geluiden waaraan wij geen beteekenis vermogen toe te kennen kunnen zeer welsprekend zijn voor den hemel. Als het aan woorden mij ontbreekt, o Heere, hoor, wat de overdenking in mij spreekt en als wij zelfs geen gedachten meer hebben verstaat de Heere toch wat in de diepte onzer ziel roert aan verlangen, aan smart.
Hiskia geeft zijn gebed dus weer naar den vorm. Hij piepte als een zwaluw, kirde als eene duif. Het piepen der zwaluw is eentoonig en scherp. Denk dus thans niet aan het nest der zwaluw bij Gods altaren, noch aan zijn vertrek naar het Zuiden, als het koude jaargetijde aanbreken gaat. maar denk nu aan zijn piepen. De kraanvogels maken in den nacht een verward geluid, scherp en buitengewoon doordringend, maar een gedachte kunnen wij er niet in opmerken. De kraan geeft een zeer onharmonisch geluid en de zwaluw piept scherp. Geen mensch kan er melodie in beluisteren.
Zoo was het bij Hiskia, achter-af-bezien. De Heere echter verstond de beteekenis zeer wel. Een moeder verstaat haar kind in zijn stamelen en onverstaanbare woorden.
Zijn klacht geleek echter óók op het kirren der duif. Zijn smart lag in zijn zuchten. Velen zuchten, doch zonder innerlijke klacht; anderen maken een piepend geluid doch hebben adem te over. Het is meer vertooning dan werkelijkheid. Zoowel in onzen lof als in ons kermen en klagen vraagt de Heere naar waarheid in ons binnenste.
Hiskia zendt zijn hart mee op in de zuchten zijner ziel. Soms is er een stil zuchten met het oog ten hemel geslagen. Doch ook kennen wij het kermen met gewrongen handen en verwrongen ziel van smart in noodkreten opgezonden.
Hij wil er óók mee zeggen, dat zijn gebeden voor hem Verward waren en zijn ziel overstelpt. Zijn smart was zeer bitter en zijn pijn snijdend. De lijder aan niersteen weet wat scherpe pijnen zijn en de kreten die als gesis zijn lippen ontsnappen vertolken welsprekend zijn onuitsprekelijk lijden. Angst en vervaarnis doorpriemen het hart. De gedachten worden op en neer, heen en weer, geslingerd. De nood schiet als een pijl in de ziel. Het aangezicht is gekeerd naar den wand, het hoofd in het kussen geboord, hij werpt zich neer ter aarde soms. In ontdekkingstijd en bijzondere nooden des levens gaat het den pelgrim Gods aldus. Eenzaam is het hart maar niet Gode gemeenzaam als vriendelijk Ontfermer. Ja. wij zijn dan wel dicht bij den Heere, maar bij een zich verbergend God als achter een muur, niet blinkende door de tralies. De geluiden dezer vogels zijn zonder verbinding, afgebroken, kort en onsamenhangend. In het lied van sommige vogels is melodie en harmonie. De toon klimt en daalt, onderscheiden klanken voegen zich samen tot een lied. Maar het geluid van zwaluw en duif is gebroken scherp en somber diep. Zooveel ellende, zooveel nood kan onze ziel vervaren dat wij slechts onsamenhangende geluiden uitstooten, of kirren in de diepte onzer smart. Maar de Heere heeft ook de zwaluw kraan of duif geschapen. Hebben wij niet ervaren, dat de Heere zelfs het gekras der raven hoort? Mijn gebed drong tot Zijn troonzaal door; mijn geroep kwam in Zijne ooren.
Zijn klachten waren onverstaanbaar, schijnbaar althans. Voor zichzelf, maar niet voor den Heere. Niet geluidvol voor het oor doch scherp evenwel als kirren en piepen te verstaan. De vogelkenner kent aan hun geluid de vogels zonder te zien met welk gevederd gedierte hij van doen heeft. Hiskia wilde door den Heere worden gehoord. De kracht zijner uitgeputte ziel spande hij samen om uit te roepen tot den levenden God. Gij zult sterven en niet leven; bereid uw huis. Kent gij nu dat piepen en kirren? Hebt gij verstaan, dat het vreeselijk zal zijn te vallen in de handen van den levenden God zonder verzoening door het bloed des Lams?
Het gebed van den koning kenmerkte zich ook door het voortdurend in herhaling vervallen. Het waren als vuurpijlen op een zinkend schip.
Het scheen hem ook toe. dat wel niemand naar hem zou luisteren. Wie staat nu stil om naar het piepen der zwaluw te luisteren? Heere, ik heb niet verdiend aangehoord te worden, maar ach Heere, hoor mijne stem, mijne smeeking. Heere, ik moet roepen want mij is bange. De duif begint telkens opnieuw. Toch moet ik zeggen, dat de tortel een beminnelijke vogel is. al is haar geluid eentonig. Zie haar buigen met den kop. bukken telkens weer en opnieuw koert de duive. Van den morgen tot den avond. Hoe kan de Heere naar mij ellendig schepsel hooren? Aldoor moet ik Hem toch lastig vallen.
Hij, de hooge en verhevene, die in de eeuwigheid woont en wiens naam heilig is, luistert toch wel! Heere, dat gij luistert naar Elia op den Karmel, naar Abraham als hij pleit voor Sodom... maar naar mij!
Dit klagen geboren mede uit de werkingen des Geestes is den Heere aangenaam, omdat de Klager bij uitnemendheid het wil opnemen voor hem die is als een roerdomp der woestijn en een steenuil der wildernis.
Zelfs als wij misbaar maken, de grens van het betamelijke overschrijden hoort de Heere naar hetgeen van Hem is en verzoent hetgeen van ons is.
Wat moet de Heilige en Verhevene God veel aanhooren, dat gemeten aan den maatstaf Zijner deugden te kort wordt bevonden. Hoe noodig is ons daarom ook in benauwdheid en bange levensworsteling de Geest der genade en der gebeden om niets onbedachtzaams voort te brengen voor des Heeren aangezicht. Zelfs als Gods majesteit op ons drukt zijn wij toch nog maar ten deele van Zijne majesteit vervuld. Dit verstaan wij het beste wanneer wij teruggeleid, onzen levensweg overzien. De Heere is toch God en wij zijn nietige, zondige kinderen Adams.
Het gebed van den koning was somber en mistroostig. Zeker was in zijn smeeken het geloof werkzaam, maar hij kon niet uitkomen boven zijne nooden om te rusten in het welbehagen. Trouwens, dat moest ook niet en dat kon niet omdat de Heere hem deed kermen. Wel is ons noodig, als wij staan voor de raadselen Zijner vaderlijke voorzienigheid den Heere te erkennen in Zijne souvereine majesteit en Zijn welbehagen over ons te aanbidden, maar daardoor wordt de worsteling niet opgeheven doch gelouterd. Zalig, als wij het den Heere gewonnen mogen geven en toch aanhouden in het gebed tot den God onzes levens. Hiskia had maar één snaar op zijn instrument; het was één toon! En toch vermoeide het den Heere niet. Zijn stem begeeft hem, zoodat hij geen woorden meer had om te spreken en denken kan hij eigenlijk ook niet meer. Hij piepte als een zwaluw, kirde als een duif.
En Hiskia weende gansch zeer. Gelukkig. Hij mocht niet alleen bidden, maar ook weenen. Daardoor breekt de stijfheid van ons hart. Moet deze of gene zeggen: o, kon ik maar eens weenen? Mijn hart is zoo stijf; ik ben besloten en kan niet uitkomen.
Het is aanstonds duidelijk, dat het gebed des konings oprecht was. Het was meenens, zoodat ook zijne tranen niet afgeperst waren, wel uitgeperst, opgeweld door de verbreking van zijn gemoed. Als de duif kirt, wanneer de zwaluw piept is dit natuurlijk, naar den aard dezer vogels. De zwaluw bootst het geluid niet na van den nachtegaal, noch de duif van den leeuwerik.
Het was zeker een vreemd gebed. Een mensch brengt het geluid van vogels voort, geeft zoo lucht aan zijn opgekropt gemoed. Een koning... hoe klein is hij. Een Davidstelg, ontbloot van zijne waardigheid, liggend aan de poorten des doods. Wat kan hem zijn paleis baten, de veelheid zijner bedienden, de geneesheeren, die hem omringen? Wat geeft het alles? Hiskia is met God alleen. Hij zucht en kermt bij dage en bij nachte. En nadat Jezaia zijn boodschap heeft gebracht, komt zijn benauwdheid in een acuut stadium; zijne ziel doorleeft een crisis. Het leven loslaten kan hij niet. Laat ons zingen en zuchten toch altijd waar mogen zijn, want naar waarheid vraagt de Heere onze God. Hij is de Waarachtige, de waarheid! Waar was het bij Hiskia.
Hiskia's zuchten en geween, uit ver afgelegen streken, sdhier bezweken, drong toch tot Gods troonzaal door en zijne tranen werden gelegd in Gods flesch, voorzoover zij rein waren, ontdaan van vleeschelijke inmengselen. Want die waren er zeker ook bij. Het kan ons toch niet ontgaan, dat de koning niet zonder medelijden met zijn vleesch is. Maar val hem niet hard. want wie heeft bij genoegzame zelfen Godskennis bij zich zelf niet hetzelfde teruggevonden. Soms hebben wij er geen erg in, maar bij ontdekkend licht leeren wij zien hoe wij er zelf tusschen zitten zonder dat wij het weten. Maar oprecht waren zijn tranen wel. Bedien u nooit van geleende bevinding of termen van een ander of zij moeten uw eigendom zijn. Dan mogen wij leenen zonder dief te worden en interest behoeft van het geleende niet te worden betaald. Bij het terugzien schaamt de koning zich niet over zijne tranen, noch vreemde geluiden; klanken die hij uitgestooten had als hem bange was. Jezaia moest het opnemen in zijne profetieën opdat het bewaard zou blijven voor de Kerk aller eeuwen. In hoeveel zij toch mogen verschillen die op weg zijn naar Sion, hun weg is toch ook weer gelijk in allerlei opzichten. Niet alleen, dat zij allen door vrije genade zalig worden maar ook dat allen gaan door wegen van druk en lijden. Allen zonder onderscheid. Schaam u niet voor uw verbroken gemoed; maar evenzeer: verhef u er niet op.
Zeker was dit gebed gebrekkig maar toch was het wel diep en innig. Het geluid dat hij maakte moge niet duidelijk zijn; voor den Heere was het toch welsprekend. Een vader en moeder luisteren naar de onsamenhangende klanken van hun kind. Zij vinden het schoon, maar de muziek zit niet in het stamelen van hun kind doch in hun oor en hart, omdat de liefde luistert. Zou de Heere geen recht doen Zijnen uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? Ik zeg u, zoo sprak Jezus, dat Hij hun haastelijk zal recht doen.
Mozes bad bij de Roode Zee, terwijl geen woord van hem wordt vermeld en de Heere zegt: wat roept gij tot Mij: zeg den kinderen Israëls dat zij voorttrekken. Mozes was daar bij de Schelfzee zeer vervaard. De zee vóór, Farao op de hielen en dan op Gods bevel uitgetogen! W a t zal er van het volk, dat Paaschfeest vierde achter het bloed, worden? Zullen zij hun graf vinden in de zee? Neen: zeg dat ze voorttrekken... de zee in. En dan niet verdrinken? Neen. droogvoets zullen zij de wateren doortrekken als op het drooge. De Schelfzee zal vlieden op Gods gebiedende stem. En zij gingen door den afgrond. Hier is het waagstuk des geloofs, dat niet aanmerkt de dingen die men ziet maar die men niet ziet.
Ziet ge daar Hanna? Zij beweegt slechts hare lippen en toch, die vrouw, bitter bedroefd van geest, wordt door den Heere gehoord, ja, verhoord. W a a g het maar uw smeekschrift neer te leggen aan Zijne voeten.
David spreekt meermalen in zijn psalmen van zijn brullen. Neig uw oor tot mijn zuchten in mijn brullen den ganschen dag. Zelfs als de Heere Zijn oor schijnt af te wenden hoort Hij toch gewis. Denk ook aan de Kananeesche vrouw. Jezus antwoordde haar niet één woord en als Hij spreekt is Hij nog afwijzender dan in Zijn zwijgen. Zoo wordt ons de ware aard van Gods liefde en wijsheid getoond. De zuchten zullen in gezangen wederkeeren. Op den boezem van Jezus is ruimte voor vele vermoeide hoofden en harten. Hebt gij niet gelezen wat Paulus schrijft als vertolking van het leven der Kerk Gods? W a n t wij weten niet wat wij bidden zullen gelijk het behoort maar de Geest zelve bidt voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen. Hiskia is gekomen in groote diepten van de wateren der smart; hij schijnt te zullen verdrinken in zijn nood. Geen reddingsboei ziet hij, geen reddingsboot is in zicht. Dan schijn ik te gaan spreken in de taal der golven en winden. Ik brulde van het geruisch mijns harten. Dan juist ben ik het dichtst bij het gebed des Geestes. Zijn smetteloos zuchten gaat in het onze in. De zuchten die wij niet kunnen uitdrukken drukt Hij uit. Leerdet gij dat nu ook in uw leven, dat ligt op het grensgebied van den dood?
Hij leert ons te komen tot Hem die vol van ontferming is, ook al houdt de Heere Zijn aangezicht strak. Gelijk een vader zich ontfermt over de kinderen, alzóó ontfermt zich de Heere over degenen die Hem vreezen en op Zijne goedertierenheid hopen.
Niet alleen de Geest bidt maar ook de groote Voorbidder Jezus legt den wierook Zijner voorbidding voor het aangezicht des Vaders.
Hij weet, zooals geen ander, wat het zegt: Mijne ziel is geheel bedroefd tot den dood toe. Hij weet, zooals geen ander, wat het zegt te liggen aan de poorte des doods terwijl de angsten der hel Hem hadden getroffen. Hij vond benauwdheid en droefenis zooals geen ander in dit leven kennen kan. Daarom kan Hij medelijden hebben, want Hij was borgtochtelijk bedroefd en heeft gebeden en tranen geofferd dengene die Hem uit de vreeze verlossen kon. Hiskia weende gansch zeer, met zijn aangezicht gekeerd naar den wand. Kent gij nu dit leven van Hiskia, van de bijbelheiligen, zooals het Woord des Heeren ons onderwijst? W i e waarlijk zucht en weent zal zeker verhooring vinden en de Heere zal zich openbaren als een verrassend God, telkens weer. W a n t de wolken keeren vaak weder na den regen en wij gaan door vele verdrukkingen in. Maar in het bijzonder is het ons toch bang wanneer wij geen uitzicht hebben op de borggerechtigheid van Christus; onze schuld onverzoend is en de prikkel des doods onze ziel verwond, aangedreven door de kracht der wet. Dan kan ons niet baten te mogen weten dat de Heere Zijn hand naar ons uitstrekte.
Alleen in den Heere onze gerechtigheid is vrede en leven.
De koning zal voor dien Borg oog krijgen en zijn gebed zal een wending nemen zoodat het nieuwe kracht verkrijgt aan den troon der genade.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Hiskia's krankbed II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 5 augustus 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's