Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De genezing van een bezetene I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De genezing van een bezetene I

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Marcus 9 : 1 7 — 2 9 . En een uit de schare antwoordende, zeide: Meester, ik heb mijnen zoon tot u gebracht, die eenen stommen geest heeft; en waar hij hem ook aangrijpt, zoo scheurt hij hem, en hij schuimt en knerst met zijne tanden en verdort; en ik heb uwen discipelen gezegd, dat zij hem zouden uitwerpen en zij hebben niet gekund. En hij antwoordde hem en zeide: O ongeloovig geslacht! hoe lang zal ik nog bij ulieden zijn, hoe lang zal ik u nog verdragen? Brengt hem tot mij. En zij brachten denzelven tot hem; en als hij hem zag, scheurde hem terstond de geest en hij vallende op de aarde, wentelde zich al schuimende. En hij vraagde zijnen vader: Hoe langen tijd is het, dat hem dit overkomen is? En hij zeide: Van zijne kindsheid af; en menigmaal heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven; maar zoo gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen en help ons. E n Jezus zeide tot hem: Zoo gij kunt gelooven! Alle dingen zijn mogelijk dengene die gelooft. En terstond de vader des kinds roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere, kom mijne ongeloovigheid te hulp. En Jezus ziende, dat de schare gezamenlijk toeliep, bestrafte den onreinen geest, zeggende tot hem: Gij stomme en doove geest, ik beveel u: ga uit van hem en kom niet meer in hem. En hij roepende, en hem zeer scheurende, ging uit; en het kind werd als dood, alzoo dat velen zeiden, dat het gestorven was. En Jezus hem bij de hand grijpende, richtte hem op, en hij stond op. En als hij in huis gegaan was. vraagden hem zijne discipelen alleen: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? En hij zeide tot hen: Dit geslacht kan nergens door uitgaan, dan door bidden en vasten. (Vergelijk verder: Matth. 17 : 14—21 en Lucas 9 : 37—42).

Hebben wij samen mogen overpeinzen de krankheid van den koning Hiskia, nadat wij uitvoerig bij de teekenen der tijden hadden stil gestaan, thans willen wij weer een andere stof met u gaan overdenken, die ons gelegenheid zal geven de heerlijkheid van het vleesch-geworden-Woord, van den Heere Christus, in het licht te stellen en tevens allerlei practische vragen van het geestelijke leven voor onze aandacht te brengen en te bespreken.
Het is onze bedoeling het geheel der gegevens die de Heilige Schrift ons biedt met u te overzien. Voor een goede orde van behandeling kunnen wij het best de stof in drie groepen verdeelen. En wel als volgt:
l e Jezus en de bezetene.
2e Jezus en de vader van den bezetene.
3e Jezus en de discipelen. In de eerste plaats dan gaan wij de genezing van den bezetene overdenken.
Aan onze textstof gaat vooraf, dat de Heere Jezus met drie zijner jongeren den berg der verheerlijking had beklommen. Hij was van gedaante veranderd en de heerlijkheid zijner goddelijke natuur straalde voor een wijle door zijne menschelijke natuur heen terwijl de Vader hem met majesteit bekleedde. Mozes en Elia spraken met hem over zijn uitgang te Jeruzalem. Gij kent de geschiedenis en de beteekenis van deze verheerlijking op den berg in het geheel van den lijdensgang van Koning Jezus. Het zou gaan: door lijden tot heerlijkheid.
De Heere Jezus daalde af in de diepte der ellende van zijn volk. Hij kwam om den Vader het rantsoen te betalen. De gedaante van zijn aangezicht veranderde en zijne kleederen werden blinkende, zeer wit als sneeuw, en zijn aangezicht blonk gelijk de zon. Hij trad in de voorportalen van het Huis zijns Vaders.
Maar Hij is bereid zijn taak te volbrengen en gesterkt daalt hij van den berg af met die drie jongeren. Petrus. Jacobus en Johannes, het bevoorrechte drietal.
Eenmaal daalde ook Mozes van den berg af nadat hij veertig dagen en veertig nachten met den Heere had verkeerd. De Heere toch sprak met Mozes van aangezicht tot aangezicht. Wanneer Mozes nu afdaalde van den berg zoo glinsterde zijn aangezicht zoodat hij een deksel moest opbinden omdat anders het volk voor hem schrikte. De glorie der wet schitterde als een vuur, dat alles dreigt te verteeren. De Zone Gods in het vleesch verborg zijne heerlijkheid en als onzer een daalde Hij af van den berg om weer de schare in zijn gewone gestalte te ontmoeten.
Toen Mozes afdaalde van den berg was hij verbolgen omdat het volk een gouden kalf had gemaakt en wierp de tafelen der wet in stukken terwijl hij op bloedige wijze het leger reinigde.
Zie in den geest Jezus, onze beminnelijke Hoogepriester afdalen van den berg met zijn drie jongeren.
Hoe schoon is deze zoon des menschen, genade is in Zijne lippen uitgestort. Hij is bereid den zwaren gang te maken naar de diepten der God-verlatenheid om zoo te klimmen, op den berg des Heeren. Hij is de man rein van hart en hand. De eeuwige deuren zullen zich voor hem openen. Maar eerst moet Hij afdalen in donkere diepten van benauwenis en bitter lijden tot de God-verlatenheid toe. In zijn hart was nog dezelfde bereidwilligheid om het offerlam te zijn die Hij openbaarde toen Hij door den Geest der profetie uitriep: Zie, Ik kom, in de rol des Boeks is van mij geschreven. Ik heb lust, o God, om uw welgevallen te doen.
Hij daalt den berg af. Daar beneden heeft zich een gebeurtenis afgespeeld die hem bijzonder belang inboezemt.
Een schare volks is bijeengestroomd in den vroegen morgen aan den voet van den berg.
Zij hebben geschil met de negen discipelen die waren achtergebleven toen Jezus met zijne keurlingen
den berg beklom. Zij hebben het moeilijk gehad in dien tusschentijd. Het voorportaal der hel was geopend. Satan had zijn macht ten toon gespreid in een bezetene en zijne discipelen hadden hem niet kunnen uitwerpen.
Zij hadden stervensangsten en hellesmarten gadegeslagen in dien bezetene. Zij waren beschaamd, verlegenheid had de knechten des Konings aangegrepen. En... de vijanden juichen. De discipelen zonder den Meester! Neen, toch niet, want Hij had hen wel gadegeslagen in hun nood en kwam op tijd af van den berg om zijn macht te toonen.
De duivel staat hem al op te wachten. Hij heeft van de gelegenheid gebruik gemaakt om hem te trotseeren beneden aan den berg toen hij op den berg zijn nederlaag moest zien. Want daar had ook satan kunnen hooren de sprake: Deze is mijn geliefde Zoon. Zoo gaat het nog vaak wanneer wij van den berg der gemeenschap met God afdalen in de donkere valleien dezer aarde, dat satan ons staat op te wachten om te tergen. Want hij weet, dat zijn tijd kort is en zijn nederlaag zeker. En dan gaat het ons vaak niet als den Meester die hem onderkende in zijn listen en lagen, doch worden wij overrompeld en onze vrede verstoord. Toch zullen Gods kinderen overwinnen door het bloed des Lams. Dat neemt echter den bangen strijd met satan niet weg.
Wanneer Jezus, de reine Jezus, staat te midden der zondaren en de machten der hel, wordt hem wel duidelijk gepredikt de noodzakelijkheid van zijn strijd met duivel en zonde. De overwinning zag Hij zooeven op den berg, ingegaan in de wolk met Mozes en Elia. Hij komt in aanraking met de gruwelen der hel, het geweld des duivels en de snoodheid der menschenkinderen, die niet ophielden hem te tergen en te benauwen. De onreinheid en het ongeloof der menschen moeten den reinen Jezus wel diep grieven maar Hij wordt er niet onrein door noch ongeloovig. Hij heeft op God vertrouwd ten einde toe en Hij heeft overwonnen door zijn eigen bloed.
Wel was er heimwee in zijn ziel. maar ziende op de vreugde die hem voorgesteld was heeft Hij de schande veracht en het kruis verdragen.
Maar, wat was er toch aan de hand? Waarom verdrongen de menschen zich om de discipelen? Een man had zijn kranken zoon tot de jongeren gebracht en zij hadden hem niet kunnen genezen. Eenige schriftgeleerden twistten nu met de discipelen over hun machteloosheid die zij, over hunne hoofden heen, zochten te verhalen op den afwezigen Meester. Daarom antwoordde Jezus dien man zóó, dat hij de gansche schare trof: „O ongeloovig geslacht".
De discipelen waren teleurgesteld. Zij hadden toch macht ontvangen om duivelen uit te werpen en... heden hadden zij het niet gekund. De vijanden zijn verblijd en zoeken de discipelen bij de schare in discrediet te brengen en zoo Jezus te treffen dien zij steeds meer haatten.
En terstond de geheele schare hem ziende werd verbaasd en toeloopende groetten zij hem.
De discipelen stonden daar als ten schouwspel. De vijanden maken grooten ophef en zij moeten hun machteloosheid erkennen. De Meester kwam op den rechten tijd om hen in hun verlegenheid te helpen. Dit doet Hij altijd. Anders kwamen wij zeker om.
De schriftgeleerden doen alsof de kracht van Christus in de jongeren teniet was gegaan. Het verschijnen van Jezus matigt echter der Schriftgeleerden overmoed zoodat zij op zijn vraag waarover zij wel twistten het zwijgen bewaarden.
Hoe diep moet Immanuël geschokt zijn geworden door den verwaten trots zijner vijanden. Het was snoode goddeloosheid die met een groote ondankbaarheid gepaard ging. Want hadden zij niet vele wonderen zien verrichten door Jezus van Nazareth? In hun boosaardigheid deden zij als waren deze wonderen niet geschied. Zij wilden het licht dat in Christus scheen uitblusschen; in ieder geval zoeken te ontkennen dat Hij luister verspreidde. Zij zochten gelegenheid te lasteren.
ch, zoo is het menschenhart. Wat de mensch niet kan ontkennen lastert hij. Daar spuwt hij zijn zwadder op. Immers slangenvenijn is onder hunne lippen en heet adderenvergif onder hunne tong.
Geen wonder, dat de Heere Christus uitriep: O ongeloovig en verkeerd geslacht, hoe lang zal ik nog bij u zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen?
Men heeft dit scherpe woord van Jezus willen toepassen op de discipelen; of op discipelen en schriftgeleerden; met den vader van het kind; met het volk; op den vader en de schriftgeleerden; op 't volk, schriftgeleerden en discipelen. Verscheidenheid van opvatting is er dus genoeg. Het is zeker, dat het niet op enkele personen ziet want Jezus zegt: ongeloovig geslacht, generatie, dit is feitelijk het levende geslacht van een volk op een bepaalden tijd. Zoo moet het ook hier worden verstaan. Het Joodsche volk met de schriftgeleerden al hun hoofdvertegenwoordigers treft de Heere Jezus. Hij had pas verkeerd met hemelsche wezens. Ver boven het rumoer der aarde was Hij opgetrokken geweest en nu staat Hij weer midden in het gewoel der menschen. Der menschen, die niet in hem geloofden: der menschen die zich afkeerden van het heil in hem verschenen. Dit van God vervreemde geslacht maakt hem moeite met zijn ongeloof, hun van God en zijnen Christus afgekeerde hart. Verkeerd geslacht, zoo noemt Hij hen. Verkeerd, verdorven gelijk Mozes in Deuteronomium 32 zeide: Hij heeft het tegen hem verdorven, het zijn zijne kinderen niet, de schandvlek is hunne; het is een verkeerd en verdraaid geslacht. Hoe lang nog zal Ik u verdragen? Hier is geen ongeduld, maar heilig verlangen naar de overwinning. In weerwil van zijne groote liefde en lankmoedigheid gevoelt Hij zich in deze spheer vreemd. Het feest van den vorigen dag, van den Tabor, heeft hem heimwee doen krijgen naar de reine lucht der hemelspheeren, waar geen ongeloof of vijandschap is.
Hoe lang zal Ik nog bij u zijn? Bij u, werkzaam in uw midden, in betooning van teekenen en wonderen. Ach, hoe moeilijk maken wij het den Heere in zijn werk. Ook degenen die Hij bezig is te overwinnen door genade. Wij zijn een ongeloovig geslacht en belijden: wij keerden ons een iegelijk naar zijnen weg; wij dwaalden als schapen, die aldoor verder wegzwerven. Wij deden den Heiligen Geest smarten aan door ons ongeloof en stelden den Heere menigmaal een perk.
De vader van het kind kan zich niet langer bedwingen en dringt door de schare met zijn kind en vangt zijn verhaal aan over diens ontzettende ziekte.
Hij zegt met diepe smart: Meester, ik bid U, zie toch mijnen zoon aan, want hij is mij een eeniggeborene. Hoe lief had die vader zijn kind; de eenige zoon dien hij had. Hij leed met zijn kind mee. Doch, zie nu in den geest den Eeniggeborene des Vaders daar staan met heimwee naar de heerlijkheid die Hij bij den Vader had eer de wereld was. En toch gaf de Vader hem over om te lijden en te sterven. Hier is onuitsprekelijke liefde Gods.
De Eeniggeborene des Vaders staat daar in onze natuur. Hij heeft de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen en is ons in alles gelijk geworden uitgenomen de zonde. Zie hem daar staan en verwonder u over het Wonder! Hoelang zal Ik nog bij u zijn? En in den geest beluisteren wij dat andere woord: Zie Ik ben met ulieden alle de dagen tot aan de voleinding der wereld, Amen! Die sprake verkwikt ons hart als de wereld kraakt en de oorlogsvlammen uitslaan. Ik ben met u; Ik zal u niet begeven noch verlaten! De spanning voor een menschengestel is groot, bijkans te groot, maar op hem ziende in het geloof, mag onze belijdenis zijn: Al veranderde de aarde uit hare plaats en al werden de bergen verzet in het hart der zeeën, ik zou geen kwaad vreezen. De Heere der Heirscharen is met ons de God Jacobs in ons een hoog vertrek, Sela!
Zie daar dien ongelukkigen eeniggeboren zoon van een liefhebbenden vader. Wat is toch zijn hopelooze kwaal die hij van zijn kindsheid had? De kwaal is ongeneeslijk. Ja, het is een wonder, dat de knaap nog leeft en niet reeds lang is verdronken of verbrand. Hij is maanziek, zegt de vader. En dat niet alleen maar óók van den duivel bezeten.
Hij is stom en doof, als gevolg dezer bezetenheid.
Maanziek, dat wil zeggen, hij leed aan vallende ziekte (epilepsie). Van ouds bracht men deze kwaal in verband met den stand der maan. Maanziek noemt men dezulken (zegt Calvijn) die, hetzij bij het krimpen, hetzij met het wassen der maan, aan toevallen onderhevig zijn. Hij voegt eraan toe: de ondervinding toch leert met zekerheid, dat dergelijke ziekten met den loop der maan verergeren of afnemen.
In hoever dit juist is kunnen wij daar laten. De maanzieke, krijgt van tijd tot tijd aanvallen; stort bewusteloos neer; hevige krampen doen hem stuiptrekken; schuim komt op den mond. Ongelukkige lijders. Gij kent er ook wel uit uw omgeving. Indien zij niet zorgvuldig worden bewaakt stort meer dan een in het water en verdrinkt of valt in het vuur. Vaak komen er zware geestesstoornissen bij en treedt kwaadaardigheid op, versuffing en andere verschijnselen doen zich voor.
Van oude tijden bracht men deze vallende ziekte in verband met de gestalten der maan, of liever, men meende op te merken dat de toevallen vooral bij volle maan of bij hare andere gestalten voorkwamen. Daarmede is nog niets bewezen over den wezenlijken samenhang dezer krankheid en den stand der maan. De wetenschap sprak hier in den regel van bijgeloof. Doch in den laatsten tijd kwam in de opvattingen verandering. Welk verband er echter kan bestaan tusschen periodieke verschijnselen in het ziekteleven en de maan of andere natuurverschijnselen is onbekend.
Dat overigens het leven in de natuur invloed oefent op den mensch is duidelijk. Doch genoeg om toe te lichten waarom van oude tijden gesproken werd van maanziekte die wij gewoonlijk vallende ziekte noemen.
Deze jongeling was echter niet alleen maanziek doch óók van den duivel bezeten, zooals uit de Schriftgegevens blijkt. Daarbij was hij stom en doof.
De Schrift laat ons niet in het duister wat volgens haar onder bezetenheid moet worden verstaan. Zij spreekt van het bezeten worden van een duivel; van het zijn in een onreinen geest; van het hebben van een onreinen geest; van het gekweld worden door onreine geesten.
De Schrift noemt hen naast maanzieken en geraakten of verlamden: kwalijk gestelden, kranken, melaatschen, blinden, kreupelen, dooven.
Zij zegt, dat een onreine geest uitgaat uit een bezetene en deelt ons mede. dat de Heere Christus soms het gebod hieraan verbond: en komt niet meer in hem. Zij spreekt van het uitwerpen van booze geesten; van het varen in zwijnen van deze uitgebannen geesten, en van hun doorgaan door waterlooze plaatsen, en hun wederkeeren in het huis waar zij uitgegaan waren.
Deze geesten zijn geen onpersoonlijke gesteldheden, noch als personen voorgestelde verderfenissen, maar persoonlijke wezens, die kennis hebben boven die der menschen. Zij toonen vrees, spreken en smeeken, overleggen en gaan hulp halen. Daarom is bezetenheid maar niet een overheerscht worden door waandenkbeelden, wat overigens benauwend genoeg is, maar zeer bepaald het staan onder de macht des duivels. Volgens de Schrift is de bezetenheid het geheel naar lichaam en ziel overheerscht worden door één of meer duivelen. Deze kan aan den lijder groote lichaamskracht geven. Hij ontneemt den mensch geheel zijn heerschappij over eigen doen en laten, kan allerlei krankheid bewerken, als doofheid, stomheid en blindheid. Het zelfbesef van den bezetene kan geheel verdwijnen zoodat hij zich vereenzelvigt met den duivel die hem bezit. Deze voorstelling wordt door den Heere Christus ons aldus gegeven en is niet slechts een zeker volksgeloof waarbij Jezus zich aansluit, doch werkelijkheid. Hij gaf aan zijne discipelen de macht en den last ze uit te werpen en erkende dat ook anderen duivelen konden uitwerpen. Van zichzelf houdt Hij staande door den Geest Gods duivelen uit te werpen. Daarin stelt Hij een bewijs dat het Koninkrijk Gods gekomen was. Hij spreekt den onreinen geest aan als een persoonlijk wezen; hoort hun verzoek aan en willigt het in. In het Oude Testament lezen wij niet van eigenlijke gevallen van bezetenheid al komt het geval van Saul er dicht bij en dat van de Baaisprofeten.
Tijdens de omwandeling van den Heere Jezus echter kwamen zij in Israël in grooten getale voor. In de Handelingen treffen wij nog twee voorbeelden aan van het uitwerpen van onreine geesten door de apostelen.
De oudste kerkvaders verhalen, dat in hunne dagen de bezetenheid nog wel voorkwam en ook genezing daarvan soms plaats had.
Geen wonder, dat de duivel zich opmaakte om te verderven zooveel hij kon juist toen de Zone Gods op aarde was. Het was een van de vormen waarin de macht der hel zich openbaarde, aldus beschikt door den Heere, eenerzijds om den Zoon te beproeven, anderzijds om hem proeven van zijn macht te laten toonen en zijn prediking door wonderen te bevestigen ook in het uitwerpen van duivelen.
Ongetwijfeld werkt de duivel nog in op het zieleleven der menschen ook in krankheden des geestes, al spreken wij niet van bezetenheid.
ezetenheid was een der middelen door het duivelenrijk gebruikt, onder de toelating Gods, om het rijk van den Messias te bestrijden. Hierin was het bewijs van de nabijheid en het woeden der hel. —
Zoo heeft de Heere Jezus zich beklaagt over het ongeloof van het verkeerd geslacht temidden waarvan Hij zich bevond.
Hij ondervraagt den vader van den jongen hoe lang zijn kind werd gekweld. Deze doet een omstandig en ontroerend verhaal van zijn lijden en smart. En hij verhaalt het zóó, dat wij de wonde van zijn hart peilen omdat hij medelijdt met zijn kind, met zijn eeniggeborene.
Hij schuimt en knerst met de tanden en menigmaal valt hij in het water en in het vuur. De jongen kon zijn nood niet uitspreken want hij was stom en kon het gebed van zijn vader niet hooren want hij was doof.
Een bezeten maanzieken knaap ligt daar ter aarde voor Jezus. Nu zijn wij allen onder de macht van satan maar gelukkig geen bezetenen, die geheel willoos door hem worden geregeerd zoodat zelfs het eigen bewustzijn wegvalt. Gode zij dank bewaarde de Heere de menschheid daarvoor.
De god dezer wereld heeft echter wel de zinnen verblind; de geest die nu werkt in de kinderen der ongehoorzaamheid. Onze dagen leeren dit wel zeer duidelijk wie ziet bij het licht der Schriftuur. De duivel werkt in de goddeloozen als een smid in zijn smidse, geen wonder dat de vonken vaak uit den schoorsteen komen.
Hij port aan tot spot en hoon, tot terging des Almachtigen, tot de meest grove gruwelen, Godslasteringen, tegennatuurlijke zonden. Onze tijd is van dit alles vervuld. Daarom zien wij de wederkomst genaken en hooren het gedruisch van Jezus' voeten.
Maar daar is nu Jezus die hem zijn macht beneemt en hem onderwerpt.

Daar is een naam, verheven boven
Al wat op aarde, in hel en hemel leeft.
Dien engelen en menschen loven.
Waar 't duivelenheir voor vlucht en beeft

Hoor Jezus zeggen: Brengt hem mij hier.
De arme knaap had een vader die hem lief had. Het is hoopvol dat een kranke gebracht wordt naar den geneesheer, maar het is niet genoeg. De kwaal moet worden vastgesteld het medicijn toegediend en de behandeling aanvaard.
Wij zijn niet bezeten doch wel onder de macht van satan. En hoe kan de duivel den mensch benauwen, tot wanhoop haast voeren in den tijd ook dat God aan zijn ziel arbeidt in ontdekking. De maanzieke is niet zoozeer het voorbeeld van grove zonde noch ook een beeld van de onreinheid der zonde. Daartoe leent zich in het bijzonder de melaatschheid. Neen, dit deerniswaardige schepsel predikt ons hoe een mensch gekluisterd kan worden en benauwd door satan. Het geval bepaalt ons bij de verstoring der rust, de verbijstering en de razende wanhoop die door den booze in sommige gemoederen wordt verwekt. Zeker bij den een meer dan bij den ander maar ieder die uit het rijk van satan zal worden overgebracht in het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde leert de tyrannie des duivels kennen.
Toen Jozua werd gedaagd in de vierschaar Gods stond de satan aan zijn rechterhand om hem te wederstaan. Het hart wordt soms door moedeloosheid, wantrouwen, ongeloof en wanhoop benauwd. Zeker, wij moetén niet staan naar naarheid doch naar klaarheid. Evenwel wie dan in die naarheid en duisternis komt moge hooren en opmerken dat ook die gevallen niet hopeloos zijn, maar dat de Heere verlossing heeft besteld bij den held uit Davids Huis. Meer dan een wordt door reus Wanhoop gevangen genomen en wij kennen de voorbeelden dat zij krankzinnig werden althans als bezetenen der wanhoop ten prooi waren. Alles wat de duivel in hen deed en sprak namen zij over. Hun toestand is zeer benauwd en, onuitsprekelijk bang. E n lang kan deze toestand aanhouden eer de morgen der verlossing daagt. De geesten drijven hen voort in dorre plaatsen waar zij rust zoeken doch niet vinden; zij toeven vaak in de graven als in het rijk der dooden gevoelen zij zich. Niets kan hen troosten en zij zijn doof voor de sprake des Evangelie's en stom zoodat zij zelfs hun nood niet kunnen uitspreken. Zij weigeren getroost te worden, hunne ziel gruwt van alle spijze. Zij hebben geen kracht om tegen hun zwaarmoedigheid te strijden. Hun wanhoop is waarheid zoo meenen zij. Zij kunnen niet gered worden zoo denken zij vaak. De duivel striemt zijn slaaf wetende dat Jezus nabij is.
Een verschrikkelijke angst maakt zich van hen meester. Het schuim kwam den knaap op den mond, zijn oogen stonden hol en de angst sprak eruit. Dan weer was hij als wezenloos. Wat zijn de pijnen der zonde verzwaard door de aanblazingen des satans! Hier is een kleine hel in het menschenhart.
In dit alles sluit de duivel aan bij de vijandschap en het ongeloof van het verdorven hart. In Gods Woord lezen zij geen enkele belofte, doch alleen bedreigingen. Deze troostgronden zijn niet voor u; verbeeld u niet dat gij een gekende zijt en vele van dergelijke aanklachten krijgen zij te hooren. Zij brengen zich, als die maanzieke knaap, wonden toe en maken zelfs van de beloften priemen om in eigen hart te steken. Judas, ja. dat kunnen zij wel zijn. Wellicht ook Kaïn wiens misdaad grooter was dan dat zij vergeven kon worden. Zijn zij soms Bileam gelijk die groote dingen had gesproken en toch een vijand bleef van God en zijn volk?
Steeds moedeloozer trok men zich terug. De menschen begrijpen hen niet en zichzelf zijn zij ten raadsel; zij zijn een verworpene, aan den rand der hel.
Job klaagde: Ben ik dan een zee of een walvisch dat Gij wachten om mij zet? Een martelaar op de pijnbank uigerekt, zoo gevoelt hij zich. Hij heeft den boog gespannen en Hij heeft zijne pijlen in mijne nieren doen ingaan.
De duivel zocht den ondergang van den knaap.
En menigmaal heeft hij hem in het vuur en in het water geworpen, zoo verhaalt de vader. Nu eens wordt zijn ziel gegrepen door drift van ongeduld en angst, dan is hij ten prooi aan verschrikkelijke gevoelloosheid en onaandoenlijkheid. Soms zeggen zij, de snoodste van alle zondaren zich te gevoelen, dan weer dat zij geenerlei berouw kennen.
Bidden? Het is slechts een bespotten van den Heere. Zij kunnen hun hart niet kwijt en als zij nog bidden keert hun gebed in hun boezem weer.
De booze geest schijnt aldoor krijg te voeren tegen den Heiligen Geest. Toch is het beter — zij weten en gelooven het niet — geschroeid en geblakerd naar den hemel te gaan dan zonder zorgen naar de hel. Dat zal blijken.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De genezing van een bezetene I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 september 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's