Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ster uit Jacob I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ster uit Jacob I

23 minuten leestijd

Numeri 24 vers 17. Ik zal hem zien, maar nu niet; ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij. Daar zal een ster voortgaan uit Jacob, en daar zal een scepter uit Israël opkomen; die zal de landpalen der Moabieten verslaan en zal de kinderen Seths verstoren.

Onze eerste adventstext voor dit jaar is gekozen uit het boek Numeri. Een adventstext noemden wij het. Een woord, waarin ons wordt geprofeteerd de komst van den Zone Gods in het vleesch. Het is goed, elk jaar tegen het naderen van den tijd waarop wij de geboorte van Jezus in de kribbe van Bethlehem herdenken, onze bijzondere aandacht te schenken aan de Messiaansche profetiën.
Niet, dat bij andere gelegenheden deze stoffen zouden vermeden moeten worden; noch ook dat er een goddelijk voorschrift is om enkele weken voor Kerstmis bij de toezeggingen van den Spruite Davids stil te staan. Doch, het is algemeen gebruik sedert lange tijden om een viertal weken onze bijzondere aandacht te wijden aan de genadevolle beloften des Heeren aan de vaderen geschied. Gaarne zingen wij op den dag der herdenking van den Zone Gods verschenen in het vleesch: Hij heeft gedacht aan zijn genade, zijn trouw aan Isrel nooit gekrenkt.
Zijne verschijning in het vleesch toch heeft een lange voorgeschiedenis en is ten nauwste verbonden met Gods openbaring aan zijn oude Bondsvolk Israël. Wanneer werd nu dit woord gesproken en door wien?
Israël verbleef nog in de woestijn op weg naar Kanaan, toen dit woord van belofte werd uitgesproken door een erfvijand van Israël namelijk Bileam. Bileam de zoon van Beor, een waarzegger-profeet uit het Oosten. Een geheimzinnige figuur voorzeker. Hij was blijkbaar in wijden kring bekend in zijne dagen en zijn hulp werd meermalen ingeroepen als waarzegger ook door vorsten.
Zoo was ook thans geschied door Balak den koning der Moabieten. Deze wilde, dat hij het voorttrekkende Israël zou vloeken. Met een bezweringswoord hen zou brengen onder den toorn der goden en op deze wijze zou bewerken dat hun rampspoed trof en de Moabieten hen konden verslaan en beletten om voort te trekken naar Kanaan. Door zulk een vervloeking meende men hun eigen godheid machteloos te maken.
Balak de koning wil dit volk op deze wijze berooven van de geheimzinnige kracht die in hun midden werkzaam is en waartegen blijkbaar niets bestand was. Israël is gelegerd in de vlakke velden van Moab. De woestijnreis loopt ten einde en de grenzen van het beloofde land komen in zicht. De Heere zal zijne beloften vervullen aan de vaderen gedaan. Reeds lang zouden zij het beloofde land hebben geërfd, maar door hunne weerspannigheid hadden zij moeten omzwerven het eene jaar na het andere. De Heere zal zeker woord houden. Wat uit zijn lippen was gegaan bleef vast en onverbroken, maar zijn versmadende roede moest hen treffen om hun ongeloof. In het noordoostelijk gedeelte van Moab's gebied, aan den bovenloop van den Arnon, ontmoet deze Bileam nu Balak den koning der Moabieten die hem heeft ontboden uit zijn land om Israël te vloeken.
Driemaal brengt hij hem op eene hoogte om vandaar Israël te bezweren. Hij moet dien vloek slingeren over het voor hem gelegerde volk. Doch wat geschiedt? Hij kan dat volk niet vloeken maar moet het zegenen, overweldigd door den God van Israël. Reeds driemaal heeft hij Israël gezegend. Want, hoe zal hij vloeken dien God niet vloekt? Wie ligt onder de belofte des Heeren: zegenende zal Ik u zegenen, is wel bewaard ook in dezen tijd.
Bileam heeft gewaagd van het aanstaande koningschap over dat volk. Geprofeteerd dat zij alle vijanden zullen verdelgen. Niemand zal tegen hen bestand zijn. Want de Heere zijn God is met hem en het geklank des Konings is bij hem.
Zijn vierde spreuk vinden wij in de verzen 10 tot 19 van ons texthoofdstuk.
Zulk een profeet die aldoor Israël zegent wenscht Balak echter niet. Daarom voegt hij hem vol bitterheid toe: Pak u weg naar uwe plaats! Ik had gezegd, dat ik u hoog vereeren zou maar zie, de Heere heeft die eer van u geweerd. Balak schrijft dus aan den God van Israël toe, dat Bileam zijn loon verliest omdat hij weigert dat volk te vloeken. Die God van Israël liet zich niet bespotten; had macht over Bileam.
eze herinnert nu Balak aan het woord tot zijn gezanten gesproken, toen zij hem kwamen halen. Hij zal gaan naar het land, doch nog eenmaal moet hij Israël zegenen en Moab vloeken. Toen hief hij zijne spreuk op en zeide: Bileam, de zoon Beors spreekt en de man wien de oogen geopend zijn spreekt en die de wetenschap des Allerhoogsten weet; die des Almachtigen gezicht ziet; de hoorder der redenen Gods; die verrukt wordt en wien de oogen ontdekt worden.
Bileam komt in verrukking, zijn oog gaat open voor de onzichtbare wereld van de geheimen Gods. Hij hoort de redenen Gods. ziet het gezicht des Almachtigen.
Nu ziet hij niet meer Israël daar gelegerd in de vlakke velden terwijl hij staat op de hoogte vanwaar hij den blik werpt naar beneden op dat wondervolk gelegerd in tenten. Evenals bij de derde spreuk is hij in extase, in verrukking, en schouwt een wonder tafereel, dat hem wordt ontrold van uit de eeuwigheid. In waarheid zijn wij nu op de hoogten der steenrotsen, in de hooge berglucht met zijn wijde vergezichten. Hier toeven wij nu op de eeuwige heuvelen. Daar wordt het volk Gods aanschouwt zooals de God van dit volk het ziet. Hier zien wij Israël in het gezicht Gods. Hij ziet dit volk als zijn eigen volk, door hem verkoren en verlost uit de slavernij van Egypte. Hij ziet dit volk in het wondere licht zijner liefde, die hem bewoog het te brengen in Kanaan. Hij aanschouwt dit wondere volk in het licht van zijne beloften den vaderen toegezegd, Hij ziet het bij het licht en onder de heerschappij van den toegezegden Messias.
Hij ziet geen zonde in Jacob, geen overtreding in Israël. Zijne eigen voortreffelijkheden legt Hij op dit volk zijner keuze. Zegen en zekerheid zijn niet afhankelijk van henzelf, maar enkel van de trouw en waarheid van hun God. God is geen man — zoo getuigt Bileam — dat Hij liegen zou, noch een menschenkind dat het hem berouwen zou.
Deze waarheid stelt Israël op vasten grondslag. God moet waar zijn jegens zichzelf. Bestaat er eenige macht ter wereld die hem zou kunnen verhinderen zijne toezeggingen waar te maken? Neen, wat zijn liefde wil bewerken ontzegt hem zijn vermogen niet. Hebt gij dit gehoord, mijn lezer, en... beleefd voor eigen hart? Hoe veilig toch is de Kerk des Heeren in die handen, in die almachtige handen! Temidden van alles wat wankelt is hier de vastigheid die niet kan worden bewogen. Zalig, maar ook noodzakelijk, geplant te zijn op dien onwankelbaren grondslag van Gods deugden en trouw. Dan zingen wij met den psalmist: al veranderde de aarde uit hare plaats en al werden de bergen verzet in het hart der zee wij zullen geen kwaad vreezen.
De Heere der heirscharen is met ons, de God Jacobs is ons een hoog vertrek. De Heere gebruikt dezen waarzegger-profeet om telkens nieuwe trekken van schoonheid in zijn volk en nieuwe gezichtspunten van zijn onwankelbaar standpunt te voorschijn te brengen. Zoo wordt Bileam gebruikt tot glorie van Israël's God. Balak en Bileam zouden genoeg te vloeken hebben gehad indien zij Israël's werk ter sprake hadden kunnen brengen maar... hij moet Gods werk verkondigen. Om Israël echter te zien zooals het in de oogen des Heeren is moeten de oogen geopend worden.
Zoo is het toch nog. Wanneer, om een voorbeeld te noemen dat in sommige lezers werkelijkheid is, een zondaar ontdekt wordt aan nood en dood, wanneer hij naar binnen moet zien dan kan het niet anders of hij wordt verschrikt. Zie ik het echter als mijne oogen geopend worden dan zie ik het zooals God het ziet in den Middelaar. Zie ik de gezichten Gods dan zie ik het in Christus. Aangenaam en aangenomen in den Geliefde. Zoo komt nu Bileam tot het hoogtepunt van zijn spreuken; machtige vergezichten ontsluiten zich voor zijn verbaasden blik. W e staan nu op het toppunt der heuvelen, op de verhevenste spits der steenrots en aanschouwen vandaar de uitgestrekte velden van heerlijkheid als een onoverzienbare vlakte, zich uitstrekkend zóóver, dat ons oog begint te schemeren.
Ging het u zoo ook wel eens? Hier weidt mijn ziel met een verwonderend oog, sprak de dichter toen hij in Gods heiligdom toefde. Nu zien wij de vrije gunst die eeuwig hem bewoog. Wat heeft den Heere toch bewogen om naar ons om te zien, om ons te zegenen? Het was zijn vrij welbehagen. Wie is u gelijk, o Israël, riep Mozes uit toen hij het volk gelegerd zag. wie is u gelijk, een volk verlost door den Heere!
Al is het volk des Heeren arm en veracht, toch is het bij den Heere hoog geacht, omdat Hij het geheel voor zijn rekening neemt en spreekt: Zij zijn mijn volk, kinderen die niet liegen zullen; alzoo werd Hij hun tot een Heiland. Dan zien wij het geluk van dit volk niet aan met leede oogen gelijk Bileam, maar mogen ons één weten met hen in nood en dood. Is er misschien een die met Ruth mag zeggen: Uw volk is mijn volk, uw God is mijn God? Zoo zal hij zeker als Ruth in Israël worden ingelijfd en den naam van een kind Sions dragen. De ster uit Jacob verrijst om niet meer onder te gaan. De nacht is voorbijgegaan en de dag is aangebroken. De ware David heeft den troon ingenomen. Israël is de eerste op aarde en al zijn vijanden worden beschaamd en voor eeuwig te schande. Al worden zij vervolgd en benauwd, geen nood, zij zijn toch de heiligen der hooge plaats. Een verkregen volk. de erve des Heeren. Ja, Hij mat ons erfdeel met ruime snoeren. Hij wil onze God zijn en besluit ook ons zaad in de belofte des levens. Zoo velen als er de Heere onze God toe roepen zal.
Zoo moest Bileam spreken hetgeen zijn hart niet begeerde. Zijne oogen waren geopend voor het gezicht Gods, maar zijn hart kon er niet in opgaan ook al ging er wel bekoring uit van hetgeen hij zag en hoorde. En toch was zijn hart niet in zijn woorden, al werd hij aangegrepen door de majesteit Gods. Een profetie van den Messias uit den mond van een mensch die niet zou deelen in het heil aan Israël beschoren. Dat bleek later maar al te duidelijk, toen hij trachtte Israël te verleiden tot afgoderij; de profeet werd ophitser tot afgoderij.
Hoor hem in gebroken zinnen uitroepen wat hij ziet en hoort:
Ik zal hem zien... maar nu niet; ik zal hem aanschouwen, maar... niet van nabij.
Wat zou Bileam toch wel bedoelen met dezen uitroep? Wie is wel die hem, dien hij zal zien? Wien hij bedoelt. Den Messias- koning wiens geklank reeds in Israël werd gehoord. Ik zal hem zien... Job had eenmaal gesproken: Met het gehoor van het oor heb ik U gehoord, maar nu ziet LI mijn oog.
Toen deze Koning op aarde wandelde temidden der menschenkinderen zeide Hij: wie mij gezien heeft die heeft den Vader gezien. God was in Christus. Ik zal hem zien...
Zie het Lam Gods, riep Johannes wijzende op den Heere Christus! Maar wie zag hem als het Lam? Zoo is het toch nog. Ook al zoeken wij den Christus als voor oogen te schilderen men ziet hem niet. Alleen als de oogen verlicht worden door den Geest van Christus nemen wij hem waar in het geloof, tot zaligheid onzer ziel.
Wie is die Vorst? Het hoofd van 's hemels legermacht, hem eeren wij met lofgezangen. Vele eeuwen vóór Hij verscheen in onze natuur had de Heere tot vertroosting der vromen hem aangekondigd. En in het geloof zagen zij hem zonder gestalte. Abraham, zoo heeft Hij zelf gezegd, heeft mijn dag gezien en is verblijd geweest.
Hij zou zijn de vertroosting Israëls. Kent gij Hem? Neen, ik vraag niet of gij hem in een soort visioen hebt gezien, want dat zou uwe ziel ledig laten. Maar ik vraag of gij hem in het geloof aanschouwdet toen gij niets meer zaagt dan zonde en ellende bij den lichtglans van Gods heilig recht. Hoor: Ik ben de weg, de waarheid en het leven, niemand komt tot den Vader dan door mij. Als door het Woord, onder toepassing des Geestes, zijne gestalte opdoemt uit de nevelen en zelfs nog maar in wazige verten deze levensvorst zich openbaart begint het hart te leven. Dan staan degenen, die in duisternis waren gezeten en in een land van de schaduwen des doods, op en hun somber gelaat klaart op; een blijde hemelsche glimlach komt op hun aangezicht. Adventstijd is de tijd der belofte van den komenden Christus. Adventstijd is de tijd van uitzien en verlangen. Hij die het belooft heeft is getrouw die het ook doen zal. Zeker. Hij is gekomen en zoo als de vaderen hem verwachtten zien wij niet meer naar hem uit. De vleeschwording herhaalt zich niet. Neen, nu verwacht de Kerk hem op de wolken des hemels, komende met groote kracht en heerlijkheid.
Toch blijft voor vele zielen dat uitzien naar hem er wel. om hem te ontmoeten in zijn Woord, om hem te zien door het geloof. Hij is schoon, veel schooner dan de menschenkinderen. Genade is in zijne lippen uitgestort.
Mijn hart geeft een goede reden op, ik spreek mijne gedichten uit van eenen Koning. Gij hebt — zoo juichen wij hem toe — gerechtigheid lief en haat goddeloosheid, daarom heeft U, o God, uw God gezalfd met vreugdeolie boven uwe medegenooten.
Ik zal hem zien... zoo gelooft gij? Vertel mij van hem. wie Hij is. Hoe is zijne gedaante?
Ik zal hem zien... maar nu niet. Hij wil zeggen: zijne komst vertoeft nog! Ach, zegt gij hoe lang nog? Zóó bedoelde Bilea m het niet, maar het is goed dat gij zoo spreekt. Evenwel nu komt een harde waarheid voor u. Waarom zoo vraagt gij. Luister maar, gij wilt tot hem niet komen opdat gi< het leven hebben zoudt in zijnen naam. Gij wilt niet loslaten en daarom kunt gij hem niet aangrijpen. Uw oog dwaalt nog rond om buiten hem heil te zoeken. En toch, gij ziet ook uit naar hem. De waarheid wordt bevestigd: de oogen die gezien hebben zullen niet terug zien.
Gij kunt niet meer terug omdat Hij niet loslaat wat Hij greep. Zoo worstelt deze en gene met zichzelf om hem.
Bileam wil zeggen: Hij komt nog niet, maar Hij zal zeker komen.
Ik zal hem aanschouwen, maar niet nabij. Nog een wijde afstand ligt er tusschen het heden en zijn komst. Zoo teekent Bileam's spreuk de werkelijkheid der toekomst. Maar voor hemzelf is deze toekomst in nevelen gehuld. De waarheid zal voor hem een geweldige ontsteltenis baren, want voor Bileam zou gelden: Aller oog zal hem zien, ook die hem doorstoken hebben. Hij zal hem zien in den dag des gerichts als Hij in heerlijkheid, omstuwd door engelen en zaligen, zal verschijnen tot der zijnen vreugde, maar tot verschrikking van al zijne vijanden. Aller oog zal hem zien, ook die hem doorstoken hebben. Zien maar, niet nabij! En toch nog te dicht, want zij zullen roepen: bergen valt op ons, heuvelen bedekt ons voor het aangezicht desgenen die op den troon zit en voor het Lam.
Ver, oneindig ver, van hem verwijderd en toch dicht bij. Schrikt gij wellicht? Of laat dit werkelijk u koud? Zeker zou dit een bewijs zijn van uw onbekeerlijk hart, uwe verstoktheid en verharding van hart. Het moge nu nog smelten niet van angst maar van waarachtig berouw over de zonde en God-vervreemding voor het te laat zal zijn. Bekeert u, want waarom zoudt gij sterven.
Ik zal hem zien, maar nu niet, ik zal hem aanschouwen maar niet nabij.
Arme Bileam, want wij zijn niet beter dan hij, ook al is zijn oordeel gansch rechtvaardig. Zijn oordeel, dat hij toen nog niet doorzag. Hij heeft zeker niet kunnen denken hoe spoedig hij zou wegzinken in den dood. Wellicht kon hij zich op dat oogenblik niet voorstellen hoe kort daarna hij Balak zou raden het volk te verleiden tot afgoderij. Maar daarop willen wij niet nader ingaan. Het is ons nu te doen om de heilsbelofte van den aangekondigden Levensvorst. Alleen maar deze opmerking voor heden.
Waartoe is een mensch al niet in staat? Is ook deze Bileam een mensch wiens beeld wij terugvinden in de huiveringwekkende teekening van den apostel, die spreekt van menschen die de krachten der toekomende eeuw hebben gesmaakt.
Hoe dit zij, in ieder geval zullen wij hem daarmede wel moeten confronteeren. Wat onderscheidt ons wanneer wij hem mogen zien tot zaligheid door het wederbarende en verlichtende werk des Heiligen Geestes.
Ik zal hem zien, ik zal hem aanschouwen en nabij. Met het gehoor van het oor heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog. Antwoord mij, die voor uw aangezicht sta.
Ik zal hem zien, zegt het adventskind door God bemind, in uitziend verlangen, gesterkt door een verborgen geloof des harten. Ik zal hem zeker zien spreekt een ander, want ik verwacht hem tot zaligheid. Ik heb hem gezien en zal hem wederom zien, naar zijne belofte en mijn hart zal in eeuwigheid leven.
Ik zal hem aanschouwen, aanschouwen met wondere ontroering, hem die mij is geworden eene verberging tegen den wind en een schuilplaats tegen den vloed. Hem aanschouwen dien ik doorstoken heb, en een blik op zijn hoofd, hand en zijde doet mij den jubelzang des levens zingen: Hij is mijn deel. mijn zaligst lot, door tijd noch eeuwigheid te scheiden. En ik was als een die vrede vond in zijne oogen.
Mijn ziel verlangt naar hem. Ik begeer hem te zien gelijk Hij is nu daarboven in het Vaderhuis. Tusschen zijne oogen woont de eeuwige liefde.
Wie hem vindt, vindt het leven en trekt een welgevallen van den Heere, maar allen die hem haten hebben den dood lief.
Doe uw aangezicht lichten over uwen knecht, verhef uw aangezicht over ons. Onze oogen zijn op U. Het is zalig te minnen Jezus Godes Zoon.
Zoo is het Kerstfeest. De Koning leve!
Het koningsbeeld van den idealen Vorst, teekent Bileam nu.
Daar zal een ster voortgaan uit Jacob.
Dus Bileam teekent ons den komenden vorst als een opgaande ster uit Jacob. Daarmee wordt dus zijn oorsprong bedoeld. Wie zal dat nu zijn? Wellicht David. Ja en neen. Ja, want David was Messiaansche Koning bij uitnemendheid, de man naar Gods hart. Hij was gezalfd door Samuël met den oliehoorn ten bewijze van zijn onvergankelijk koningschap in tegenstelling met Saul dien Samuël zalfde met de oliekruik.
David was uit Jacob, bepaald uit Juda. Maar Bileam ziet Jacob nog als geheel in zijn eenheid als volk. Hij ziet nog geen onderscheiding der stammen. Trouwens Jacob brengt den Messias voort als geheel, door Juda als verkoren stam voor gansch het verkoren volk.
Jezaia zou spreken van het rijsje uit den stam van Juda, den afgehouwen tronk van Isaï; een geslacht in dien stam. Deze zou een scheut voortbrengen.
David heeft ook de Moabieten verslagen. Ook sloeg hij de Moabieten en zij werden David tot knechten, brengende geschenken (2 Samuël 8).
Toch is daarmede de profetie niet vervuld naar haar diepsten zin. David is weer type van den Messias. En het moet ons opvallen, dat in de Messiaansche profetiën telkens ook van Moab sprake is. Een paar voorbeelden mogen dit bewijzen. In Jezaia 1 1 waar sprake is van den vredevorst lezen wij: Aan Edom en Moab zullen zij de handen slaan, en de kinderen Ammons zullen hem gehoorzaam zijn.
En elders, nadat de jubelkreet is geslaakt: Hij zal den dood verslinden tot overwinning en de Heere Heere zal alle tranen van de oogen afwisschen wordt de vernedering van Moab aldus voorzegd: Maar Moab zal onder hem gedorscht worden, gelijk het stroo gedorscht wordt tot mest. (Jezaia 25 : 10). Dezelfde verbinding treffen wij aan bij de profeten Ezechiël, Amos en Zefanja. Aan het slot onzer overdenking zullen wij gelegenheid hebben hierop nader te wijzen.
Het is der vermelding waard, dat Rabbi Aqiba aan den man dien hij in zijn tijd voor den Messias hield den naam gaf van Bar-Kochba, dat wil zeggen sterre-zoon. Deze naam ontleende hij aan onze profetie van Bileam. Toen het bedrog uitkwam en men ontdekte met een bedrieger van doen te hebben en niet met den Messias noemden de Joden hem Bar-Coziba, dat is: zoon der leugenen. Drie en een half jaar deed deze Bar-Cochba zich gelden en gaf zich uit voor den Messias (onder de regeering van keizer Hadrianus 132 n. C.). Zoo hebben de Joden den waren Messias verworpen en geroepen: zijn bloed kome over ons en onze kinderen en nog heden verwachten zij den opgang van de ster uit Jacob en verachten Jezus van Nazareth die toch de ware opgang uit de hoogte was waarvan Zacharias zong.
Een ster zal opgaan uit Jacob.
Jacob is de stamvader des volks, verkoren door vrij ontfermen. Jacob heb Ik lief gehad, Ezau heb Ik gehaat. Bij Jacob krijgt het volk een eigen historie. Hij kwam in Egypte met zijn zeventig zielen en werd tot een groot volk.
Bileam ziet het voor zijne oogen hoe groot de Heere dit in Egypte verdrukte volk heeft gemaakt. Zoo wilde Hij met geen volk handelen.
De eeuwen door zou de belofte van kracht zijn: vrees niet, gij wormke Jacobs, gij volkske Israëls. Ik heb u bij name geroepen, gij zijt mijn.
Uit Jacob nu zal de ster voortgaan dat is: opkomen. De Koningsster gaat op en wij denken aan de wijzen uit het Oosten die zijne ster hebben gezien en hem vonden in Bethlehem en zij aanbaden en openden hunne schatten en legden aan de voeten van Jozef en Maria, goud, wierook en mirre.
Een ster zal opgaan uit Jacob. Zoo moest dus Bileam profeteeren, zijns ondanks, van den komenden Messias, die tot heerlijkheid zou zijn voor het volk Israëls. Hij zou oprichten de stammen Jacobs en wezen ten lichte der heidenen.
Hebben wij ons reeds verheugd in zijn licht? De blinkende morgenster! Hij heet ook de zonne der gerechtigheid, onder wiens vleugelen genezing is te vinden. Hier heet Hij Jacob's ster. Welke gedachten zijn daarin begrepen? Wat wil het Woord ons hiermee zeggen? De ster is symbool van regeering.
Gij moet toch wel opmerken hoe nauw dit zinsdeel aansluit bij den scepter uit Israël. Jacob zou gezegend worden met een leider, die een roemrijk overwinnaar zou zijn. Naar Oostersche voorstelling is het gewoon een vorst te vergelijken bij een ster. De ster geeft schijnsel in donkeren nacht, leidt door de duisternis naar den morgen.
Jehova, de Koning van Jeschurun, geeft een Leidsman des volks. Hij gaat met zijn heillicht voor. De profetie zal bij voortgaande ontsluiting gewagen van een groot licht, dat opgaat in den nacht van Israël en de volken. De koningsster uit Jacob gaat op. Zoo is het nog als wij in duisternis zijn gezeten, dan is Hij een licht om ons, die onze voeten richt op den weg des vredes. Deze ster zal nimmer verbleeken. De ster uit Jacob. Hij heeft gezag geërfd door recht. Hij is gezalfd over Sion den berg van Gods heiligheid. Luisterlijk schittert deze ster aan den nachtelijken hemel, die den vollen dag voorspelt want hoor hem zeggen: Ik ben de blinkende morgenster.
De telg uit Jacob verwezenlijkt het verbond met Abraham, Izaak en Jacob gemaakt. Op hem stond vast der vaderen betrouwen. Hij is de worstelende Koning, die zijn Rijk verovert op satans benden. Zijn gebied omspant de gansche aarde; zijn Koninkrijk is eindeloos uitgebreid. Het gaat ons niet om de vraag wat Bileam ervan verstond maar wat het Woord ons van hem leert.
Wanneer ging de ster op? Als Jacob's licht is uitgebluscht. Zoo was het in de historie. En Jacob bleef alléén over en een man worstelde met hem totdat de dageraad opging. Als de volheid des tijds daar is dan is de tronk van Isaï als een wortel in een dorre aarde. Alle grootheid is vergaan. Maar het was de tronk van een eik die door den reuk der wateren uitspruit.
Waar deze ster schijnt, waar Jezus Koning is, en wij hem aanschouwen en wandelen in zijn licht, daar is geluk, vrede en leven. Hij is een milde Koning. Zalig te dienen in zijn regiment. Hij zal regeeren rechtvaardig, wijs en zacht. De ster uit Jacob. Hier is Gods trouw en waarheid in Bethlehem's kribbe neergelegd.
De ster uit Jacob...! Hij is Koning tot in eeuwigheid. Wie zijn onderdaan werd had zich nimmer te beklagen over gebrek. In zijn Rijk worden geen belastingen geheven, alleen vordert Hij gehoorzaamheid en trouwen dienst en Hij is schild en loon. Eene ster zal opgaan uit Jacob en over Jacob schijnen. De goden der heidenen zullen niet staande blijven, Allah kan niet leiden. Christus zal regeeren eeuw in eeuw uit. Ook heden, temidden van de algemeene verwarring en het woelen der revolutie in het hart der volkeren, ook heden is er maar één veilige Gids. Ziende op hem zullen wij niet verdwalen; lettende op deze ster aan de nachtelijken hemel zal ons levensschip koers kunnen houden door de mijnenvelden heen zonder plotseling te worden vernield. Neen, wij komen zeker behouden aan de kust der eeuwigheid.
Niet om in een hospitaal te worden opgenomen maar om eeuwig gezond in zijn licht te wandelen. Want het lam is de kaars der stad; de ster die eeuwig schittert op den vollen dag in het Vaderhuis.
Deze Koning is geen tyran zooals vele vorsten en leidslieden heden en alle eeuwen door zijn geweest. Als zij vallen aan het front in den strijd tegen den vijand des Konings, vallen zij niet voor een idee, en verliezen met hun leven niet hun ideaal want om eeuwig bij den Koning te zijn hebben zij hun leven niet lief voor zichzelven. O neen, de martelaren, geworpen voor de wilde dieren, gebonden aan de staak, spraken goed van hun Koning en de ster gaf zooveel licht dat zij vaak den hemel geopend zagen en blijmoedig stierven wetende dan in te gaan in het eeuwige vrederijk.
Hij is een milde Koning. De Heere zal u geduriglijk leiden; Hij zal uwe ziel verzadigen in groote droogte. Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren; Hij verkwikt mijne ziel. Daarom mogen wij zijn lof zingen zelfs in den nacht.
Het is adventstijd. Nog enkele weken en wij hopen weer te herdenken de verborgenheid der godzaligheid: God geopenbaard in het vleesch.
Kennen wij het uitzien naar hem? Neen, kennen wij hem? Hem, die de ster uit Jacob is, aldoor opgaande. Dat wil zeggen: zijn hoogste glorie komt steeds nader hoe donkerder het wordt op de wereld. Zijne toekomst zal zijn als de bliksem, die schijnt van het eene einde des hemels tot het andere einde.
Hij is opgegaan en Hij zal opgaan in schooner glans dan Hij in Bethlehem verscheen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 december 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De ster uit Jacob I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 december 1939

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's