Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het rad onzer geboorte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het rad onzer geboorte

7 minuten leestijd

Jacobus 3 :6.

De tong is ook een vuur, een wereld der ongerechtigheid: alzoo is de tong onder onze leden gesteld, welke het geheele lichaam besmet en ontsteekt het rad onzer geboorte en wordt ontstoken van de hel.
De vraag van X. te R. betrekt zich vooral op de uitdrukking: het rad onzer geboorte.
Zeer veel is geschreven over deze uitdrukking. Straks willen wij er een en ander van meedeelen, eerst zoeken wij den algemeenen zin van dit vers toe te lichten.
Deze toch staat op grond van het verband volkomen vast. Die algemeene zin is: a. de tong is een klein lid; b. de tong heeft invloed op het geheele lichaam; c. de tong staat onder de macht der zonde.
Een vuur, zoo werd in vers 5 gezegd, een klein vuur kan een boschbrand doen ontstaan die onmetelijke verwoestingen aanricht.
Welnu de tong is ook zoo'n vuur, hoewel het een klein lid is. Die tong werkt als een vuur. Zij is onrechtvaardige ivereld, dat wil zeggen: door die tong openbaart zich vooral de onrechtvaardigheid der wereld.
Nu, dat is voor ieder duidelijk want wat krijgt de hemel al niet van de aarde te hooren, van de menschheid, door hare tong, wier woord ook in geschrift wordt vastgelegd en verbreid tot verderf der menschen en tot beleediging Gods.
Die tong nu is onder onze leden gesteld. Zij moest gebruikt worden ter verheerlijking Gods en wat is het geval. Precies het omgekeerde gebeurt. De tong staat geheel onder de macht der zonde en in die hoedanigheid werkt ze als een vuur, dat zich verspreidt en veel in brand steekt; alles wat dit vuur op zijn weg ontmoet.
Liegen, lasteren, smalen, leugen spreken en bedriegen, de waarheid in haar tegendeel ten onder houden, God en menschen beleedigen. Dat doen wij met die tong van nature.
De tong nu maakt deel uit van het lichaam. Zoo staat ze onder onze leden. Onder die leden nu heeft zij hare bijzondere plaats en werkt als een vuur. Ze verontreinigt, omdat zij zondig is. Zij is in het bijzonder het instrument dat het verdorvene van ons wezen naar buiten openbaart, zij besmet het gansche lichaam. Werpt een smet over ons gansche bestaan. Want ook het lichaam is niet één lid, maar vele leden. (1 Cor. 12 : 14).
Die tong besmet dus het geheele lichaam. Waarbij kan zij worden vergeleken? Bij een vuur. En dat vuur slaat over op het rad der geboorte, zet dit in brand. Maar als dan de tong is als een vuur die het rad der geboorte in vlam zet, ligt er achter dat vuur van die tong wellicht nog iets anders, dat die tong op hare beurt zoo'n vuurvlam maakt? Inderdaad is dat het geval. De tong zelf is ontstoken van de hel. De hel is de plaats der verdoemden, de plaats ook, waar satan zijn macht oefent en vanwaar hij zijn helsch venijn, dat brandt als een vuur, doet uitgaan in het innerlijke van ons wezen dat zich door middel van de tong ontlaadt en vlammen schiet naar buiten. Aldus regeert de hel met haar duivelsch vuur door de tong in het leven der menschen. Daarom verteert dit vuur de menschen; zij verbranden zichzelf op deze wijze. De zonde voleindigd zijnde baart den dood (1 : 15).
Zoo stelt Jacobus het vreeselijke gevolg van de zonde der tong in het licht. Zij komt op uit de hel en voert er onverbiddelijk heen. De ongeloovigen zullen daarom hunne tong kauwen van pijn. (Op. 16: 10).
Hoe schrikkelijk is het dan, wil de apostel zeggen, dat die zonden der tong óók nog bij Gods kinderen voorkomen. Zij behooren hunne leden te stellen tot wapenen der gerechtigheid, om God te verheerlijken en den naaste te stichten.
Daarom vermaande ook de apostel Petrus: Want wie het leven wil liefhebben en goede dagen zien, die stille zijne tong van het kwade, en zijne lippen, dat zij geen bedrog spreken... (1 Petr. 3 : 10 ontleend aan Ps. 34).
Wat beteekent nu de uitdrukking: rad onzer geboorte? Blijkbaar veronderstelde Jacobus, dat zijn lezers deze uitdrukking verstonden, dat zij bekend was. Immers anders zou hij wellicht nadere toelichting hebben gegeven.
Jacobus wil minder de zonden der tong in woorden uitdrukken als wel door beelden toelichten. Nu bezigt hij ook de uitdrukking van: het rad onzer geboorte.
Een rad dat draait, rondwentelt. En dat rad wordt verbonden met de geboorte. Dit woord (genesis) kan beteekenen geboorte, leven, of schepping. Hier zal het woord wel aanduiden ons levensverloop.
Zooals wij reeds opmerkten hebben de lezers van dezen Brief de bedoeling van deze uitdrukking verstaan. Dit kan echter van ons niet meer worden gezegd. Daarom komt de vraag op: is het mogelijk er achter te komen óf en in welke beteekenis deze uitdrukking voorkwam in de oudheid.
Bij de Grieken kwam deze uitdrukking voor als beeld van het leven, vergeleken bij een draaiend rad. De wisseling der lotgevallen is dan het vergelijkingspunt. Deze uitdrukking is bekend in de hellenistisch-Joodsche wereld. Maar daarmee is niet gezegd, dat Jacobus het beeld daaraan heeft ontleend.
In het Rabbijnsche-Jodendom is sprake van het levensrad dat in de wereld is; of de wereld zelf wordt ermee vergeleken. De Rabbijnen laten het slaan op de wenteling der lotgevallen of het verloop der geslachten.
Doch de gedachte van het wereldrad is niet oorspronkelijk Joodsch, maar van heidensche oorsprong. In de orphischephilosophie komt de uitdrukking letterlijk voor. Daar beduidt het den kringloop van tienduizend jaren waarna de ziel van den dwang om weer in een ander lichaam op aarde te verschijnen wordt ontslagen en in den reinen aether kan terugkeeren.
Dit heeft echter met hetgeen Jacobus zegt niets te maken.
In het Budisme komt de uitdrukking voor om den eeuwigen kringloop der wedergeboorten aan te wijzen.
Wij kunnen het zóó zeggen: in het Jodendom is de uitdrukking ingekomen hetzij uit het Oosten of Westen en heeft daar een gewijzigde beteekenis gekregen. Een algemeene uitdrukking werd het, geheel losgemaakt van den wijsgeerigen achtergrond, die de beteekenis van het woord elders beheerschte. Een uitdrukking voor den levensgang des menschen, altijd in beweging, steeds door nieuwe invloeden bepaald.
En die levensgang wordt nu door de tong, die bij een vuur wordt vergeleken, in vlam gezet. Men heeft het wel zóó gedacht, dat dan die tong als spil van het rad wordt begrepen die het wiel in brand zet.
Hoe dit zij, het gaat om de algemeene gedachte in de uitdrukking: rad der geboorte, of des levens; onze levensloop met al zijn wisselingen. En dan ligt achter die tong weer het vuur der hel, dat als overspringt op de tong met zijn vonken en die tong in brand houdt, zoodat zij als een vuur werkt.
Onze levensgang is een vuurgang, door middel van de tong wordt openbaar hoe van binnen in het hart een vuurhaard van haat en bitterheid aanwezig is.
Daarom is de tong een onbedwingelijk kwaad, omdat zij ontstoken wordt van de hel in ons inwendig bestaan. Immers die tong is orgaan der ziel tot levensuiting. David gaf de jeugd onderwijs en leerde hen hunne tong in toom te houden. De ervaring leert wel zeer ontstellend, dat ,,die wereld der ongerechtigheid" van de tong, groot en dicht bevolkt is. Wat al onheilige, goddelooze, godslasterlijke gesprekken worden ermee gevoerd. En wat wordt er van de tong misbruik gemaakt in duizend vormen. Spreek de waarheid een iegelijk met zijn naaste. En Jezus laat zijn waarschuwing hooren, dat van ieder ijdel woord, dat de menschen zullen gesproken hebben, zij van hetzelve zullen rekenschap geven in den dag des oordeels.
Bij Jezus is er geen bedrog in zijn mond geweest, omdat zijn hart rein was. De genezing, de blussching van het vuur moet dan ook beginnen in het hart, vanwaar de uitgangen des levens zijn. Daarom bidt David: ,,Zet Heere, eene wacht voor mijnen mond, behoed de deur mijner lippen".
En Paulus vraagt: Uwe rede zij tot nuttige stichting. Leere de Heere ons: Mijne tong zal uwe gerechtigheid vermelden en uwen lof den ganschen dag.
P.S. (Uitvoerig schreef over deze uitdrukking: G. Kittel in zijn: Die Probleme des pal. Spatjudentums Beil. I. S. 140-168; een goed overzicht geeft Fr. Hauck in zijn Kommentar op den Brief aan Jacobus S. 161 ff. Ook kan men in het Wörterbuch zum Gr. Neuen Testament van Kittel een degelijke behandeling vinden door Büchsel als onderdeel van het Artikel over: oorsprong, leven (genesis) Band. I S. 682, 3 ötrochos tès geneseoos. Natuurlijk moet alles met critisch oordeel worden gebruikt).

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Het rad onzer geboorte

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 maart 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's