Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De ontzondiging I

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De ontzondiging I

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Numeri 19. Wijders sprak de Heere tot Mozes en Aaron, zeggende: Dit is de inzetting van de wet, die de Heere geboden heeft, zeggende: Spreek tot de kinderen Israëls, dat zij tot u brengen eene roode volkomene vaars, in dewelke geen gebrek is, op dewelke geen juk gekomen is. En gij zult die geven aan Eleazar den priester; en hij zal ze uitbrengen tot buiten het leger, en men zal ze voor zijn aangezicht slachten, enz.

Hebben wij drie jaar geleden met u gehandeld over de offers en achtereen volgens besproken het brandoffer, spijsoffer, dankoffer, zondoffer en schuldoffer, thans willen wij weer een gedeelte van den schaduwendienst overwegen en wel hetgeen wii vinden in Numeri 19 van de roode vaars. Ook deze gedeelten van Gods Woord, hoewel zij slechts zelden worden ingedacht en verklaard bij het licht der vervulling, zijn vol van onderwijzing en vertroosting; vol van Christus, die het leven zijns volks is.
De lezers zullen goed doen het geheele hoofdstuk eens rustig te lezen en te herlezen, en dat iedere week weer opnieuw als wij een overdenking geven.
De stof die wij uitkozen behoort tot het gebied van de ceremonieele reinigingen.
De Mozaische wetgeving omvatte het gansche leven, zoowel het zedelijk-godsdienstige als het burgerlijke en maatschappelijke. Israël was een Godsstaat, eene theocratie.
De Heere zelf gaf aan zijn volk rechtvaardige wetten, die het gansche levensterrein besloegen. In de stof ter behandeling gaat het om een middel tot ceremonieele reiniging in bijzondere gevallen. Wettische reinigingen kwamen in Israël veelvuldig voor. Het volk was als ingeweven in een net van voorschriften, zoodat het leven daardoor eenerzijds werd gericht, aan de andere zijde zwaar werd gemaakt.
Het uitwendige werd opgeheven door de komst en het zoenlijden van den Borg, het innerlijke bleef, hetgeen dus in die schaduwen werd afgebeeld en op Christus en zijn offer zag. Al is het dus, dat de ceremoniën der wet zijn afgeschaft met den ganschen schaduwendienst, de leering die erin lag vervat blijft. Daarom hebben deze Schriftgedeelten hunne waarde en beteekenis behouden ook voor ons, die leven onder de vervulling. Zeker is juist, dat een en ander onzeker is voor de verklaring, maar de groote lijn is toch wel te trekken. Het Nieuwe Testament geeft licht over het Oude, gelijk het Oude het Nieuwe in kiem bevat.
Vele en velerlei waren de ceremonieele reinigingen, die aan het oude bondsvolk waren voorgeschreven om hen te oefenen in de gehoorzaamheid aan den God des verbonds; tevens te onderwijzen hoe Israël een heilig afgezonderd volk moest zijn. Niet minder om hen te leeren, dat alle offers en reinigingen de zonde en haar smet niet konden wegnemen, doch heenwijzen naar en vroegen om het groote offer van den beloofden Messias.
Voorschriften waren er voor het wegnemen der onreinheid in allerlei geslachtelijke aangelegenheden; bij uitslag en melaatschheid, en verdere verontreinigingen des lichaams.
Hier gaat het in het bijzonder om verontreiniging door het aanraken van een doode of hetgeen daarmee in verband stond. Israël moet een rein volk zijn den Heere gewijd om hem te dienen als den Heilige. Het schuldige volk moet worden verzoend, het onreine geheiligd. Numeri 19 dan beschrijft ons den ritus der ontzondiging bij aanraking van een doode. Over dit hoofdstuk is vrij veel geschreven door Joden en Christenen van vroeger en later tijd. De Joodsche Mischna wijdt er een afzonderlijk tractaat aan, van twaalf hoofdstukken. Rabbi Maimonides schreef zijn verhandeling over de roode koe. Zelfs de Koran, het heilige boek der Mohammedanen, spreekt ervan in zijn tweede hoofdstuk dat tot opschrift heeft: de Koe.
Het is niet de bedoeling onze lezers te vermoeien met allerlei verklaringen die soms zeer zonderling zijn, doch om onze gewone wijze van behandeling te volgen, zooals bij de offers is geschied en Schrift met Schrift vergelijkend dit deel van des Heeren Woord te verklaren en toe te passen. Dan kan het ons tot rijke leering zijn van hem die met ééne offerande in eeuwigheid heeft volmaakt degenen die geheiligd worden.
De stof kunnen wij gevoegelijk in drie deelen behandelen:

le. De bereiding van het reinigingsmiddel.
2e. De verontreinigden.
3e. De toepassing van het middel.

Zoo zoeken wij het den lezers gemakkelijk te maken om de uiteenzetting te kunnen volgen. Want het schrijven is ons geen tijdverdrijf maar vraagt wezenlijke inspanning bij innerlijk genot. Zoo moge het ook zijn voor de lezers bij het lezen.
Het behoeft wel geen nadere toelichting, dat de behandeling van dit soort stoffen een eigen karakter draagt en meer een practikale verhandeling is dan een preek. Doch genoeg ter inleiding.

Ie. De bereiding van het reinigingsmiddel.
Om dit middel te bereiden vroeg de Heere een roode vaars. Spreek tot de kinderen Israëls dat zij tot u brengen eene roode volkomen vaars in dewelke geen gebrek is en op dewelke geen juk gekomen is. Zoo beval de Heere aan Mozes en Aaron. Het blijkt ons dus, dat van geen menschelijke willekeur doch van goddelijke inzetting sprake is. De mensch bepaalt niet hoe zijne onreinheid moet worden weggenomen, maar de Heere, Isrels God, die een ijverig God is. Ook mag Israël niet uitmaken wat onreinheid is, noch waardoor zij verontreinigd worden doch weer: de Heere God. Zoo daalt de Hooge en Verhevene af tot zijne gunstgenooten, tot het volk zijner keuze. Hierin is zijne nederbuigende goedheid en ontferming. W a t is er nog aan zijn wijngaard te doen hetwelk Hij niet gedaan heeft, mocht Hij wel vragen door den profeet. Zoowel zijne voorbereiding in den dienst der schaduwen als de vervulling in het zenden van den Zoon in ons vleesch dragen de kenmerken der goddelijke nauwkeurigheid en volkomenheid. Dit moet ons leeren acht te geven op het gansche onderwijs des Heeren. W a n t als het den Heere goeddunkt aldus voorschriften te geven tot in de kleinste bijzonderheden, moet het ons eene behoefte zijn te mogen verstaan den zin des Heeren. Al wat tevoren geschreven is is tot onze leering geschreven. De apostel maakt de toepassing in Hebreen 9. W a n t indien het bloed der stieren en bokken en de asch der jonge koe besprengen de onreinen en hen heiligt tot de reinheid des vleesches:
hoeveel te meer zal het bloed van Christus, die door den eeuwigen Geest zichzelven Gode onstra ffelijk opgeofferd heeft, uw geweten reinigen van doode werken om den levenden God te dienen (Hebr. 9 : 1 2 , 13).
De kenmerken van het vereischte offerdier.
In het offer bestemd ter slachting voor het reinigingswater valt ons aanstonds op dat het een vaars moet zijn. Bij alle andere offers is steeds sprake van een mannelijk rund of schaap, var of bok. Hier is het rund eene vaars. Blijkbaar moet de gedachte der plaatsvervanging een bijzonder accent krijgen in de keuze van het offer, dat moet worden geslacht.
ze vaars stond voor gansch Israël en werd door het volk afgestaan ten offer; gebracht tot Mozes en Aaron den priester. Niet vele vaarzen werden geslacht, zooals de andere offers een groote veelheid van vee vereischten doch slechts '»éne vaars die voor tijden voldoende was tot het doel der reiniging.
De vaars wijst ons op het barende leven dat reinheid brengt door den dood heen. W a n t de vaars moet vallen ten zondoffer alvorens het middel ter reiniging van haar kan worden gebruikt. De tegenstelling die ons wordt voorgesteld is deze: Aanraking met den dood maakt onrein, het vruchtbare leven in den dood en door den dood biedt een middel ter reiniging. De vaars moet rood zijn van kleur. Ook dit wordt alléén hier voorgeschreven. Op deze wijze wordt het geheele offer wel zeer opvallend in de groote reeks van offeranden. Uit den aard der zaak moest dit het bondsvolk tot nadenken stemmen en de vraag doen opkomen: wat zou deze roode kleur beduiden? Zou deze roode kleur wijzen op het bloed der verzoening? Maar alle offerbloed was toch rood. Toch zal hier wel op het bloed in de kleur der vaars worden gedoeld, om af te schaduwen het bloed van het groote offer. Mijn Liefste is blank en rood. Het is mogelijk, dat juist bij dit zondoffer de roode kleur wordt geëischt omdat het slechts zelden voorkwam en dus gemakkelijk een roode vaars kon worden gevonden. Dit zou wellicht kwalijk gaan voor de vele andere offers die dagelijks bij tientallen, soms bij honderden, werden geslacht. Hoe dit zij, de roode kleur zal wel wijzen op het bloed der verzoening, in de kracht van het leven. Jezus in zijn bloed is noodzakelijk ter verzoening van de zonden. Zonder bloedstorting geschiedt geen vergeving. Het leven is in het bloed, zegt het Woord des Heeren.
et bloed spreekt ons van het gewelddadig genomen leven.
Men heeft wel smalend gesproken van: bloed-theologie. Doch Jezus in zijn bloed is het ware offer. Indien er niet is de sprake des bloeds van Christus dan is er geen leven noch vrede. Met de stem van den dienaar moet het bloed afdruppen op de gemeente Gods, zegt Calvijn ergens. Als de Vader het bloed ziet gaat het verderf aan ons voorbij. Als we het bloed zien in onzen nood en dood wordt de verdoemende kracht der wet gebroken, het zwaard der gerechtigheid Gods bedreigt ons niet langer en de aanklachten van satan verstommen. Jezus met bloedig zweet overdekt in den hof, door bloed gekleurd aan het kruis, is de kracht van ons leven, de bron onzer vertroosting. D
eze Jezus is machtig om te verlossen. Hij is de eenige onder den ganschen hemel die ons redden kan van een wis verderf, van eeuwigen ondergang. Door het bloed des eeuwigen Testaments heeft de V a d e r hem wedergebracht uit de dooden, hem, den grooten herder der schapen. De gansche offerdienst der schaduwen is vol van de sprake des bloeds. Het bloed van Christus spreekt betere dingen dan Abel, wiens bloed riep om wraak over den moordenaar. Dit bloed spreekt niet alleen van vergeving, maar brengt de verzoening tot stand. Daarom kon Jezus dat wondere woord spreken: wie niet eet mijn vleesch en drinkt mijn bloed, die heeft geen leven in zich blijvende.
Als de vrome Israëliet die roode v a a r s zag, zeer bepaald afgezonderd voor het zondoffer der reiniging werd hij er bij bepaald, hoe hij zijn leven dankte aan het bloed en het middel zijner reiniging samenhing met hetzelfde bloed dat verzoening bracht. Hij is machtig te verlossen. Nu bij het licht van den nieuwen dag spreekt dit alles nog veel sterker na de vervulling. Het werk van den Middelaar is in beeld gebracht, dat wij door de vervulling des te beter kunnen zien in zijn schoonheid.
In dewelke geen gebrek is, zoo luidde het voorschrift des Heeren. Deze eisch gold in het algemeen voor alle offerdieren, zooals wij vroeger hebben gezien. De bedoeling was heen te wijzen naar het volkomene van dit offer. In Jezus is geen gebrek, Hij was heilig, onnoozel, onbesmet, afgescheiden van de zondaren. In Israël kwam het soms voor, dat men den Heere het kreupele of verminkte offerde. Och, zoo dacht men, het wordt toch maar verbrand, waarom zullen wij het beste vee kiezen uit kooi of stal. Dit was niet alleen een bewijs van gierigheid jegens den Heere, bezitter van het vee, die alle schepsel den adem en het leven geeft, maar niet minder eene krenking van het Messiasbeeld, dat de Heere maalde door de profetie. Zou het er niet toe doen wie de Middelaar is en hoe Hij bestaat en is? Daarom zegt de Heere bij Maleachi: W a n t als gij wat blinds aanbrengt om te offeren, het is bij u niet kwaad: en als gij wat kreupels of kranks aanbrengt om te offeren, het is bij u niet kwaad; Breng dat toch uwen Vorst: zal hij een welgevallen aan u hebben of zal hij uw aangezicht opnemen, zegt de Heere der heirscharen... Ja. vervloekt zij de bedrieger, die een mannetje in zijne kudde heeft en den Heere belooft en offert wat verdorven is; want Ik ben een groot Koning, zegt de Heere der heirscharen en mijn naam is vreeselijk onder de heidenen.
De Heere bestraft dus de gierigheid in zijn volk om den Heere het beste te onthouden. Ja zelfs ontzagen zij zich niet bedrog te plegen. Doch niet minder zijn deze snoode practijken een aanranden van de reine Messias-gedachte. Israël moest niet alleen worden onderwezen omtrent de noodzakelijkheid der bloedstorting vanwege de schuldigheid der zonde en de rechtvaardigheid en heiligheid Gods, de Heere leerde hen óók acht geven op de eischen aan den persoon van den Middelaar en Verlosser gesteld.
Gabriël zal tot Maria zeggen: dat heilige, dat uit u zal geboren worden, zal Gods Zoon genaamd worden.
Ten slotte wordt als eisch gesteld, dat de vaars geen juk mag hebben gedragen. Het mocht dus geen lastdier zijn, dat reeds anderen arbeid had verricht, in eens anders dienst had gestaan. De God van Israël eischte die vaars geheel op voor het zondoffer bestemd voor het reinigingswater. De vaars moest volkomen vrij zijn voor dit doel. Ónze Jezus nu was vrij voor het werk der zaliging. Hij was niet in Adam onder het werkverbond, niet in hem gevallen, maar Hij nam vrij willig het werk der zaligheid op zich, daartoe volkomen vrij. Hij is geworden onder de wet, opdat Hij degenen die onder de wet zijn verlossen zou. Hij wordt tot zonde gemaakt, opdat wij zouden worden rechtvaardigheid Gods in hem. Hij kon zich volkomen geven aan deze taak, stond alleen in den dienst zijns Vaders. Geen juk op hem en daarom kon Hij de ware jukdrager zijn. Zelf ongebroken was op hem de breuk.
Zalig wie hem dienstbaar wordt, deze zal waarlijk vrij zijn. Hebt gij werk voor Jezus?
Het volk nu moet de roode vaars tot den priester brengen. Het geheele dier ziet derhalve op de plaatsvervanging, op de plaatsbekleeding van den Christus Gods.
Zoo is dan Jezus het ware tegenbeeld der roode vaars, gelijk Hij ook onze Roode Zee is. Hij is een gepaste, ja, algenoegzame Zaligmaker.
De slachting der vaars.
En gij zult dien geven aan Eleazar den priester; en hij zal ze uitbrengen tot buiten het leger en men zal ze voor zijn aangezicht slachten.
De vaars wordt gebracht buiten het leger. Ook dit is iets bijzonders. Want anders werden toch alle offers geslacht bij het altaar in den voorhof van den tabernakel, waar het brandaltaar was opgericht. En wat het zondoffer betreft werd een deel ervan gegeten door de priesterschap bij het heiligdom. Hoewel nu ook hier bij de roode vaars van een zondoffer sprake is werd er niet van gegeten en werd de geheele handeling voltrokken buiten de legerplaats. Zeker, het kwam bij sommige offers voor dat een deel buiten het leger werd verbrand maar niet het geheel. Daarom neemt dit reinigingsoffer een uitzonderlijke plaats in bij den offerdienst. Dit mag onze opmerkzaamheid niet ontgaan. Een bijzondere les werd hier onderwezen, een les van het grootste belang voor de geestelijke opvoeding des volks.
Volgen wij nauwkeurig den gang van zaken. Daar gaan ze met de vaars door het leger Israëls, want zij is eerst gebracht bij het heiligdom en den hoogepriester aangeboden die haar in ontvangst neemt. Het volk heeft de vaars afgeleverd, overgegeven ten offer, maar nu moet de priesterschap verder de handelingen verrichten door den Heere vereischt. In den geest zien wij de vaars wegleiden tot buiten het leger. Zij is gebracht tot het heiligdom, aangenomen door den God des heiligdoms, den God van Israël. Maar zij moet worden uitgeleid tot buiten het leger. In den geest zien wij de vaars wegleiden door het leger.
Zie, daar staat een vrome Israëliet in de deur zijner tent en slaat dit gade. Hij moet bij zichzelf overleggen wat dit alles beteekenen moet. De inzetting des Heeren van de roode vaars was aan het volk bekend. Als hij de vaars ziet weggeleid door de priesterschap, dan zegt hij in zijn hart: om mijne zonden, omdat ik met den dood in aanraking kwam, maar de Heere onze God beschikt het middel ter reiniging. Dat kost het leven aan het offer, het zal opgaan in de vlammen nadat het bloed is gevloeid. Zoo moest toch wel het heilige recht op zijn ziel wegen en de genade hem verwonderd doen toezien dat de Heere zelf nu voor de reiniging het middel aanwees en aanvaardde. Want daarom is het gebracht bij het heiligdom en in des Heeren naam door den Hoogepriester aanvaard. Op den voorgrond treedt hier het lijden van Christus buiten de poort. Opdat Hij zijn volk zou heiligen, met zijn eigen bloed, heeft Hij buiten de poort geleden.
Werd in den offerdienst Israëls aandacht bepaald bij de schuld der zonde, hier treedt vooral in het licht de onreinheid der zonde. Zeker, in het offer van Christus valt alles samen. Hij is Paaschlam, brandoffer, zond-, schuld-, spijsoffer, neemt de schuld der zonde, maar ook hare onreinheid op zich. In een veelheid van offers en verscheidenheid van handelingen werd stuksgewijze de volheid van Jezus offerande toegelicht en voor-gebeeld. Deze leering is ons tot nut, indien wij aldus den rijkdom van onzen Jezus des te dieper leeren kennen, als genoegzame Zaligmaker. Al wat aan hem is is gansch begeerlijk. Kent gij dezen Jezus, ons van God geworden tot rechtvaardigheid en heiligmaking en eene volkomene verlossing? Met minder kunt gij niet toe.
Het wegleiden der vaars buiten het leger wijst er ons dus op, dat de zonde onrein maakt en buiten de gemeenschap stelt met den vlekkeloos reinen en heiligen God, die met de zonde geen gemeenschap hebben kan, doch — eeuwig wonder — haar wel kan wegnemen, verzoenen en ervan reinigen. Zoo moeten wij door het geloof dit wegleiden der vaars met verwondering gade slaan. Dan wordt het een verkwikking voor het hart, dat door schuld is bezwaard en zich door onreinheid weet doortrokken. Ik was waardig te worden verstooten, weggeleid buiten de legerplaats, uitgestooten uit Gods gemeenschap. Hij gaat voor mij! Is dit eene spijze die u smaakt? Het gaat er toch niet om met eenige streeling van gevoel en verstand Gods werken gade te slaan, doch om deel te hebben aan dit offer, met hem uit te gaan door toerekening en gemeenschap. Daar, buiten het leger was de plaats der onreinheid, daar vertoefden de melaatschen, uitgestooten buiten de gemeenschap des volks, om een jammerlijk bestaan te leiden. Hij is met de overtreders gerekend. Als een onheilige uitgeworpen, door den Vader overgegeven tot een zondoffer, weggeleid buiten het leger. Daar buiten de legerplaats was de mestvaalt waar het onreine afval werd gebracht en verbrand. Ach ja, daar was onze plaats rechtvaardig als afval weggeworpen in het vuur. Gods toorn is als een vuur dat brandt, zijn ijver rookt. Kent gij zóó den Heere onzen God? Juist bij de offers, juist bij hetgeen gebeurde in den hof en aan het kruis worden wij gesteld voor de onkreukbare deugden Gods, die den schuldige geenszins onschuldig houdt. Indien wij zoo in het geloof onzen plaatsbekleeder mogen zien gaan in de roode vaars heeft het onderwijs vrucht gedragen voor onze zielen.
|Nog een andere les wordt ons hier onderwezen. Door het uitgaan van Jezus buiten de poort worden de zijnen afgezonderd van wereld en zonde. Zoo vermaant de apostel: laat ons dan uitgaan buiten de legerplaats zijne smaadheid dragende. Wij kunnen van de zonde niet worden verlost als wij haar niet haten en haar afsterven. De Heere verlost zijn volk niet in de zonde maar van de zonde. Wie de zonde doet is een dienstknecht van de zonde. Het zondoffer is de dood voor de zonde in ons wanneer wij met den stervenden Zaligmaker worden vereenigd. Wij, zegt Paulus, die der zonde zijn gestorven, hoe zullen wij nog in dezelve blijven leven?
De zonde is mij de dood geworden. Dan alleen kunnen wij op de rechte wijze onze roode vaars zien wegleiden, overgegeven door den Heere ter dood buiten het leger. Daar aangekomen moet de vaars worden geslacht. Hier is geen sprake van de handoplegging, wat natuurlijk niet zou kunnen, aangezien het offer het geheele volk betrof. Bij het persoonlijk offer was dit anders en kon dit anders zijn.
Het is zóó: de priester in zijn persoon en werk vertegenwoordigt hier het volk, dat de vaars bracht. Hier is ons offer, neem het en slacht het voor ons.
De vaars wordt gebonden en vastgezet, dan neemt de aangewezen man het mes en slacht het rund, zoodat het weldra ineen stort en reutelend sterft. Nog enkele stuiptrekkingen en de dood is ingetreden. De schoone vaars leeft niet meer.
Gij zult die geven aan Eleazar (den zoon van Aaron) den priester, hij zal ze uitbrengen, men zal ze voor zijn aangezicht slachten.
In Eleazar ziet Israël toe, heeft gemeenschap aan het zondoffer. Het geheele volk ging niet uit buiten het leger in dit geval, maar alleen zijn vertegenwoordiger in wien het volk toezag.
Weer zie ik den Israëliet staan in de deur zijner tent, nu niet gekeerd met zijn gelaat naar het heiligdom, doch naar de plaats buiten het leger waar de vaars werd geslacht, fin dat voor mij... dat voor mij... anders bleef ik schuldig en onrein. De Heere heeft voorzien ook voor mij in dat zondoffer. Zou hij dan zijne knieën niet hebben gebogen om den God zijner vaderen te danken?
Het stervende dier kan niet spreken, wel onze Jezus, die uitriep: het is volbracht, en dan... het hoofd buigende gaf Hij den geest, na dien bevolen te hebben in den handen zijns Vaders. Mogen wij zóó de slachting der vaars aanvaarden in het geloof als voor ons geschied? Dan scheurde het voorhangsel en gingen wij uit uit ons graf.
De weg des levens toch voert langs het enge pad des doods. Zonder sterven geen leven. In welken wij hebben de verlossing door zijn bloed, namelijk de vergeving onzer misdaden.
De bloedsprenging.
En Eleazar de priester zal van haar bloed nemen met zijnen vinger en hij zal van haar bloed recht tegenover de Tent der Samenkomst zevenmaal sprengen (vs. 3 en 4).
Ook bij dit offer is sprake van het besprengen met het bloed.
De bloedsprenging was de eigenlijke verzoenende handeling bij al de offers. Vroeger stonden wij daarbij uitvoerig stil, zoodat wij nu slechts de hoofdgedachte in herinnering brengen. Het bloed is het leven van het dier, dat sterft bij het wegvloeien van het bloed. Het wordt opgevangen vóór het is gestold. Het leven in het bloed nu wordt door de besprenging aanvaard als offer door den Heere, die in de Tent der samenkomst woonde en in het bloed samenkwam met zijn volk.
In hetgeen met het bloed geschiedt is het middelpunt der heilige handeling. De Heere aanvaardt het offer. Zoo is het in werkelijkheid en niet slechts schaduwachtig met het bloed, met het leven in den kruisdood, van Christus. Het is den Vader genoeg ter verzoening; Hij is erdoor bevredigd en kan nu gemeenschap hebben door dit offer met een schuldig volk. )a, als God den zondaar ontdekt ter zaligheid, wederbaart ten leven, dan nadert Hij dien zondaar door het offer van Christus heen in wien Hij den verkorene aanifierkt als voor zijn rekening liggend. De Vader trekt tot den Zoon.
Wij weten hoe in den dienst der schaduwen dikwijls niet alleen het altaar of de tent der samenkomst werd besprengd, doch ook de Israëliet, zooals bij de priesterwijding en de bondssluiting. Het bondsbloed werkt naar twee zijden, naar God en den mensch. God aanvaardt het bondsbloed der verzoening om zich in vrede te kunnen richten tot den mensch. De mensch echter behoeft hetzelfde bloed gesprengd op zijne consciëntie, zal hij de kracht van het verzoenend bloed kennen en ervaren dat God het bloed heeft aangenomen ook voor hem. Ook daarop mogen wij in het voorbijgaan wel wijzen tot leering. Want Jezus is niet Middelaar van één maar Hij is Middelaar Gods en der menschen.
Jezus kan zijn eigen bloed, zijn eigen offer, aanbieden. Daarvan was natuurlijk bij een rund of schaap geen sprake. Daar moest de priester de handeling verrichten. Maar Jezus is priester en offer tegelijk. Hij biedt zijn eigen leven en sterven den Vader aan.
Een vraag doet zich hier voor. Aangezien het heele gebeuren met de roode vaars plaats grijpt buiten de legerplaats vragen wij of dan de priester, met name Eleazar, in dit geval van de roode vaars, het bloed nam en droeg naar de Tent der Samenkomst? Het zou mogelijk zijn. Maar evengoed kan het zijn, dat hij het bloed sprengde in de richting van de Tent, dus zinnebeeldig de Tent besprengde. Tegenover, in de richting van de Tent.
Hoe dit zij, de zaak blijft dezelfde wat de beteekenis aangaat. Zevenmaal moet deze handeling van het besprengen plaats hebben. Het getal der volheid, om het volledige der aanbieding af te beelden. De gansche Jezus, zijn volkomen leven gaat in den dood en zijn algeheel sterven wordt den Vader aangeboden. De Vader wil hem volkomen en is met minder niet tevreden. Jezus biedt zich volkomen aan in den dood. En, laten wij dat niet vergeten, de zondaar heeft ook den volkomen Jezus noodig, doch heeft ook volkomen genoeg aan hem ter verzoening zijner zonden, ter opheffing zijner schuld tot vrijspraak des Vaders, die een welgevallen neemt en heeft in het offer des Zoons, die zichzelven door den eeuwigen Geest zich Gode onstraffelijk heeft opgeofferd.
Waarop moeten wij nu wel letten? Hierop, hoewel het gaat om een middel der reiniging geschiedt toch eerst de bloedsprenging, tot verzoening der zonde. Hieruit leeren wij, dat Christus ons niet kan zijn tot heiligmaking tenzij Hij ons eerst tot rechtvaardigmaking worde. Jezus aangrijpen tot heiliging des levens is ijdel, tenzij wij gedekt zijn door zijn bloed.
Het bloed der vaars nu was heilig, afgezonderd voor den Heere. Ook buiten de legerplaats is Jezus Gode dierbaar en de vloekdrager verteert den vloek in het geven van zijn bloed en leven. Jezus verliest als vloekdrager niets van zijne heiligheid en reinheid. Hij heeft zich Gode onstraffelijk opgeofferd.
Zulk een Middelaar betaamde ons.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juni 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De ontzondiging I

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juni 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's