Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Kerk der zending XVI

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk der zending XVI

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het is ons duidelijk geworden, dat de predikanten op Formosa, geleid door het onderwijs, dat onze Heidelberger Catechismus geeft, bij hunne leerlingen sterk aandrongen op een persoonlijk geloof. En dat wel op een levend, dus beleefd geloof, overtuigd als zij ervan waren, dat een geloof, dat niet meer is dan een verstandelijk „ja", op zichzelf zonder levenskracht is. En ik wees er op, hoe onder de valsche leer van onze dagen zulk een dood en dus werkeloos geloof schering en inslag is bij al die richtingen, die niet uit het Reformatorisch beginsel opkwamen. Het onderwijs van drie honderd jaren geleden door de predikanten onzer Nationale Kerk op Formosa aan de Favorlangers gegeven, steekt dan ook zeer gunstig af bij hetgeen in onze dagen als leering op den kansel of in de Catechisatiekamer verstrekt wordt aan de gemeente en aan hare kinderen. Op Formosa leerden de uit de heidenen overgekomenen reeds de volle verzekerdheid belijden van de verlossing, die in Christus Jezus is en het daarmede noodzakelijk verbonden Christelijk leven. En het is merkwaardig, hoe grondig de voornaamste stukken der leer worden bijgebracht aan deze heidenen en hoe de predikanten er zich op toelegden de Christologie vooral duidelijk voor te dragen, opdat zij toch een klaar inzicht zouden hebben in de verschijning van den Heere Jezus Christus in hare beteekenis voor de zaligmaking der Kerk.
In onze apostolische geloofsbelijdenis wordt van den Heere gezegd: „Die ontvangen is van den Heiligen Geest, geboren uit de maagd Maria". En op treffende wijze lichten zij dit toe, doch ook steeds weer met het uitgesproken doel, dat de geestelijke vrucht ervan aan Gods Kerk zal ten goede komen. Hoewel zij met klaarheid ook dit stuk der onbevlekte Ontvangenis voorstellen, blijkt toch de strekking ervan de vertroostende gaven der genade, die er voor een zondaar in verborgen liggen.
Zij geven van het leerstuk een eenvoudige beschrijving en vragen aldus: „Is Christus ontfangen in Syns moeders lighaam, gelyk als alle andere menschen?" En het antwoord luidt: „Neen; Hy is op een bysondere wyse ontfangen van den Adem Gods, den H. Geest." Zoo wordt dus dezen heidenen duidelijk gemaakt, dat Christus' geboorte niet natuurlijken, maar bovennatuurlijken oorsprong heeft. Daarom wordt heengewezen naar den „Adem Gods", die in hunne wereldbeschouwing de levenwekkende macht in de schepselenwereld is. Zoo verschijnt de Heere Jezus voor hun bewustzijn terstond in zijn geheel eigen, bijzonder en goddelijk karakter. Reeds door zijn oorsprong onderscheiden als de gezondene des Vaders met een geheel eenige bestemming. Doch ook daarbij blijft het niet, want om dien geheel eenigen oorsprong nog nader te karakteriseeren, wordt de vraag gesteld: „Heeft Hy geenen Vader?"
Het is er blijkbaar om te doen de verschijning des Heeren zoo concreet mogelijk te benaderen door langs een weg van ontkenning van het gewone de vleeschwording des Woords te doen beseffen. Daarom luidt het antwoord: „Neen, soo Hy een menschen soone is." De beteekenis is duidelijk deze: Naar zijn menschelijke natuur heeft Hij geen vader, zooals wij menschen een vader hebben. Onwillekeurig denken wij hier aan den Hebreënbrief. hfdst. 7, waar van Melchizedek als type van den Heere Jezus Christus gezegd wordt: „Zonder vader, zonder moeder, zonder geslachtrekening, noch beginsel der dagen, noch einde des levens hebbende, maar den Zoon van God gelijk geworden zijnde, blijft hij een priester in eeuwigheid." Met een weerklank op dit apostolisch woord wordt den Heere Jezus de natuurlijke oorsprong uit den gevallen Adam ontzegd en Hij als het heilig kind Jezus gepredikt. Op eenvoudige en voor de heidenen begrijpelijke wijze wordt herhaald, dat de Zoone Gods, die waarachtig en eeuwig God is en blijft, ware menschelijke natuur door de werking des Heiligen Geestes aangenomen heeft. En daarom, naar Zijne menschelijke natuur heeft Christus geen vader, terwijl Hij als Gods Zoon de eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders is.
Daarbij sluit nu de vraag aan: „Heeft Hy een moeder?" En dan luidt het antwoord: „Ja, soo als Hy een 's menschen Soone is; soo als Hy Gods Soone is, is Hy sonder moeder." De beteekenis daarvan is, dat de Heere Jezus naar Zijne menschelijke natuur, dus als waarachtig rechtvaardig mensch geboren is, gelijk wij geboren zijn. Maar terstond laten zij ook wederom het volle licht vallen op Zijne goddelijke natuur door er aan toe te voegen: „soo als Hij Gods Soone is, is Hy sonder moeder." Naar zijne goddelijke natuur is Hij de eeuwige Zoon des eeuwigen Vaders, naar Zijne menschelijke natuur de zoon eener moeder. Zoo stellen dus deze oude Dienaren des Woords op eenvoudige, heldere wijze het leerstuk van de vleeschwording des Woords den Favorlangers voor en verschijnt alzoo de Middelaar Gods en der menschen in de volle heerlijkheid van Zijn Middelaarswezen voor de pas geboren gemeente. Naar Zijne goddelijke natuur heeft Hij een Vader, den God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, naar Zijne menschelijke natuur heeft Hij een moeder, werd Hij geboren, zooals wij allen geboren worden en dus was niets menschelijks Hem vreemd, was Hij ons in alle dingen gelijk, uitgenomen de zonde, opdat Hij onze Borg en Middelaar zijn zou, aan Wien alle onze ongerechtigheden zouden kunnen toegerekend worden, die als onzer een, als de tweede Adam, een nieuw verbondshoofd wezen kon.
Als mensch heeft Hij dus eene moeder. En zoo wordt er dan gevraagd: ,,Wie is S y n moeder?" De Favorlangers worden zoo ingeleid in de heilsgeschiedenis van het Kerstfeest, want het antwoord luidt: ,,De verloofde maget Maria. W as Syn moeder, een verloofde en ware maget? Ja, Maria heeft gebaart haren Soone Jezum Christum, ware maget synde, eerse noch met Joseph haren man versellet was, s' is beswangert geworden, datse noch met geenen man verkeert en hadde. Zoo wordt dus Lucas 2 : 4, 5 vertolkt, waar ons wordt meegedeeld, hoe Joseph ook in gehoorzaamheid aan Augustus bevel opging uit Nazareth naar Bethlehem „om beschreven te worden met Maria, zijne ondertrouwde vrouw, welke bevrucht was" en tot wie de engel gekomen was als tot „eene maagd, die ondertrouwd was met eenen man, wiens naam was Joseph uit den huize Davids en de naam der maagd was Maria". En toen haar de belofte geschonken was, dat zij bevrucht zou worden en „eenen zoon baren", dien zij Jezus noemen moest, omdat Hij groot zou zijn „en Zoon des Allerhcogsten genaamd zou worden", toen heeft ook Maria tot den engel gezegd: „Hoe zal dat wezen, dewijl ik geenen man bekenne?" En dan moet zij de aankondiging hooren van het wonder der vleeschwording, als de Engel zegt: „De Heilige Geest zal over u komen en de kracht des Allerhoogsten zal u overschaduwen. Daarom ook dat Heilige, dat uit u geboren zal worden, zal Gods Zoon genaamd worden."
Dit alles hebben de Favorlangers moeten hooren en werd hun toegelicht door de Dienaren des Woords op eene wijze, die bij hun bevattingsvermogen aanpaste. Want als de Favorlangers de vraag deden, die hierbij kon verwacht worden: „Wel, isse van zelffs bevrucht geworden?" dan luidt het antwoord: „Neen: den Adem Gods, den H. Geest heeft door Syn verborgene kracht de verloofde maagt Maria swanger van kinde gemaakt." Nu is dit het wonder der vleeschwording des Woords, dat meer dan eenig ander heilsfeit het karakter van het wonder Gods draagt en daarom op de moderne menschheid ook meer dan iets anders den druk van het ongeloof oefende. De Christus der Schriften werd juist daarom vaak geloochend en verworpen. Doch het merkwaardige is, dat de natuurmensch ook uit dit oogpunt anders staat tegenover het leven en de genesis van het leven dan de moderne mensch uit het Westen. In de geschiedenis der godsdiensten is de erkenning van zwangerschap als een betrekkelijk zelfstandig feit naast de natuurlijke voortbrengingsprocessen geene zeldzaamheid. Hun pantheïstisch aanvoelen van het leven der natuur gaf daartoe aanleiding. En wij kunnen dus er wel verzekerd van zijn, dat de in vergelijking met andere onderwerpen breede behandeling van dit leerstuk samenhangt met hetgeen deze Dienaren des Woords aan voorstellingen over het leven in de natuur bij de Favorlangers aangetroffen werd. Dit leerstuk opende een toegang tot het voorstellingsleven dezer menschen en kwam alzoo aan de prediking des Evangelies ten goede. Zij sluiten zich dus aan bij onder de heidenen gangbare voorstellingen, die in het licht des Evangelies gekerstend, een toegang openen voor het geloof in den Heere Jezus zeiven.
Daarvan maken zij dan ook gebruik om de beteekenis van Christus' verschijning duidelijk te maken, door het „waarom" van dit alles in het licht te stellen: „Waarom", zoo luidt de vraag, „is Christus ontvangen en gegenereert uit den H. Geest?" De gangbare voorstellingen over de zwangerschap worden alzoo voor deze mannen op Formosa middelen tot onderwijzing in de waarheden van het Evangelie, want het antwoord op dit „waarom?" luidt: „Op dat de menschelikke natuere in hem geheel rechtveerdig soude syn, ende niet gegenereert in boosheid als alle andere menschen." Het geheel eenige, dat den Middelaar onderscheidt en waardoor Hij voor zijn zaligmakend ambt geschikt wordt, stellen zij den Favorlangers voor. Christus is op zoo bijzondere wijze ontvangen van den Heiligen Geest, opdat Hij ons in alles gelijk zou zijn, uitgenomen de zonde. Hun wordt Rom. 8 : 3 gepredikt: „Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vleesch krachteloos was, heeft God, zijnen Zoon zendende in gelijkheid des zondigen vleesches en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vleesch, opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vleesch wandelen, maar naar den Geest."
Het was er dezen Dienaren om te doen de heerlijkheid van den Middelaar aan de heidenen voor te stellen, opdat zij Hem zouden kennen als „schooner dan alle menschenkinderen", als den Bruidegom hunner zielen, van W i e n Gods Kerk belijdt: „Al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk." Daarom gaan zij er nog dieper op in met de vraag: „Was dat betamelik?" Dit beteekent of deze prediking van het heilig Kind Jezus wel passend is in het kader aller dingen. En dan luidt het antwoord: „Ja: het betaamt den Middelaar der menschen, dat Hy rechtvaardig sy en onnoosel int quaad." Dit antwoord doet ons denken aan het woord des apostels: „Maar wij zien Jezus met heerlijkheid en eer gekroond, die een weinig minder dan de engelen geworden was, vanwege het lijden des doods, opdat Hij door de genade Gods voor allen den dood smaken zou. Want het betaamde Hem, om welken allen dingen zijn en door welken alle dingen zijn, dat Hij, vele kinderen tot de heerlijkheid leidende, den oversten Leidsman hunner zaligheid door lijden zou heiligen" (Hebr. 2 : 9, 10). De Favorlangers moesten het weten: Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat Hij een barmhartig en getrouw Hoogepriester zou zijn in de dingen, die bij God te doen zijn om de zonden des volks te verzoenen. „Hij was in alle dingen verzocht als wij, doch zonder zonde", opdat wij met vrijmoedigheid tot den troon der genade zouden toegaan, opdat wij barmhartigheid mogen verkrijgen en genade vinden om geholpen te worden te bekwamer tijd.
De gepastheid van dien Middelaar werd zoo voorgesteld, opdat de arme Favorlangers in de practijk van hun leven, zoowel als in den nood van hun sterven Zijne kracht ten leven zouden ervaren. In de practijk der godzaligheid werden zij onderwezen, opdat zij bevindelijk de weelde des Evangelies zouden deelachtig worden. Zij moesten het leeren inzien, zooals elke ontdekte zondaar het eenmaal leert inzien, dat deze Jezus volkomen zalig maakt en maken kan allen, die door Hem tot God gaan.
Doch zij ontsluiten tevens het historisch karakter der heilsfeiten voor deze gemeente uit de heidenen, opdat zij daardoor aan het Bijbelboek gebonden worden zal, wanneer zij nu de vraag stellen naar het plaatselijk karakter, dat de heilsgeschiedenis kenmerkt. Daardoor wordt het Evangelie een historisch Evangelie, worden de heilsfeiten voorgesteld als in de werkelijkheid van ons historisch leven voltrokken. Het Evangelie wordt daardoor inner-menschelijk. De valsche philosophische leeringen dezes tijds onttrekken de heilsgeschiedenis aan de geschiedenis, willen niet weten van „er is geschied en er is geschreven", doch vervluchtigen het alles tot eene schoone verdichting, die de menschheid zich heeft uitgebeeld als de denkbeeldige verlossing van een werkelijk, blijvend lijden. Daarmede is uit den aard der zaak de verlossende kracht verdwenen, want de schoonste poësie kan ons niet verlossen van de vreeselijke werkelijkheid van ons zondeleven.
Dus komen deze dienaren des Woords met het historisch reëele, opdat de heidenen zullen verstaan, dat het geen schoon verdichtsel is als hunne fabelen, maar werkelijk geschied, dus de in het leven der menschheid zelve voltrokken daad van goddelijk ontfermen. God heeft zijnen Zoon gegeven als de vrucht Zijner goddelijke liefde. Hij gaf Hem midden in het werkelijke leven der wereld. Daarom legden deze mannen de vraag voor: „In wat land is Christus geboren? Zoo wordt het locale de grond voor het historische.
Daarom antwoorden zij: „In het Joodsche land. in het vlekke Bethlehem. Wanneer? Over zestienhondert en vijftich jaren.' Het behoeft geen betoog, dat dit alles de strekking heeft om voor het bewustzijn dezer Favorlangers de historische realiteit der verlossing voor goed vast te leggen. Plaats en tijd beide worden nauwkeurig aangegeven naar de Schriften opdat het historisch Christendom met zijn waren Christus, den eenigen Middelaar Gods en der menschen. als het eenige fundament onzer zaligheid, door profeten en apostelen gepredikt, zal worden ingedragen in de donkerheid dezer heidensche maatschappij. En daarom treden zij dan ook terstond weder in dat schriftuurlijk kader door de vraag: „Van wat natie was Syn moeder? Een Joodsche maget, van ouds afkomstig van David den Coninck der Joden." Zoo klonk in de samenkomsten der Favorlangers het woord van den apostel Paulus, Gal. 4 : 4: „Maar wanneer de volheid des tijds gekomen is, heeft God zijnen Zoon uitgezonden, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, opdat Hij degenen, die onder de wet waren, verlossen zou.' Ja, zij moesten het hooren en verstaan: „Houd in gedachtenis, dat Jezus Christus uit de dooden is opgewekt, welke is uit den zade Davids, naar mijn evangelie."
Het behoeft geen betoog, dat dit van groot belang is, want daardoor wordt de Heere Jezus gepredikt als de Christus der Schriften. Het zou te wenschen zijn, dat in onzen tijd dit voorbeeld der oude Dienaren des Woords wede* in eere kwam, nu wij leven in een tijd, die ook uit dit oogpunt het Evangelie losbreekt uit zijn schriftuurlijk en historisch kader, nu het van de daken verkondigd wordt, dat Christus niet werkelijk de historische Christus was, zooals Hij ons in de Schrift gepredikt wordt. Of zooals een andere wijsgeerige geschiedbeschouwing doet, Christus ons wordt aanbevolen als niet van Joodschen, maar van wat men dan Arischen oorsprong noemt.
Zulke beschouwingen, die het wezenlijke Evangelie vernietigen, die uitgevonden werden niet op grond van historische gegevens, maar door eene wijsgeerig bepaalde phantasie, missen alle wetenschappelijke waarde en hebben de strekking aan het Evangelie, zooals het in de Schrift ons gegeven en beschreven werd, het profetische kader te ontnemen, zoodat het niet meer een eeuwig Evangelie kan zijn. Daarom prediken deze rtiannen met grooten nadruk dat ware Evangelie, waarvan ook de 19e vraag en antwoord van onzen Catechismus getuigt, dat wij den Heere Jezus alleen kennen en kennen kunnen „uit het heilig Evangelie, hetwelk God zelf eerstelijk in het paradijs geopenbaard heeft en namaals door de heilige Patriarchen en Profeten laten verkondigen en door de offeranden en andere ceremoniën der Wet laten voorbeelden en ten laatste door Zijnen eeniggeboren Zoon vervuld."
Het Woord van Jezus laat zich niet wegphilosopheeren, dat Hij eenmaal tot de Samaritaansche sprak: „Gijlieden aanbidt, wat gij niet weet, wij aanbidden, wat wij weten; want de zaligheid is uit de Joden." Dit woord zal staan blijven en kan niet worden weggewischt door eene geschiedphilosophie, die de werkelijkheid voorbijgaat en Christus zeiven loochent.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 juli 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Kerk der zending XVI

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 13 juli 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's