Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De houding jegens de overheid II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De houding jegens de overheid II

Romeinen 13 vers 1 — 7.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

In ons inleidend artikel hébben wij enkele zaken naar voren gebracht, die van algemeen belang zijn voor de verklaring van de pericoop in Romeinen 13, die ons bezig houdt. Wij zagen welke gevaren er waren om de overheid niet op de juiste wijze te zien. De overheden waren destijds vijanden van het Evangelie, zeker in Rome. Ook in de provincies waren geen christelijke overheidspersonen. Denk maar aan Gallio (Hand. 18). Festus (Hand. 25), Felix (Hand. 23), de praetoren van Filippi en de politarchen van Thessalonica (Hand. 16).
Wel is waar woedden in Rome, toen Paulus van uit Corinthe den brief aan de Romeinen schreef, de vervolgingen onder Nero nog niet. Nero was toen nog niet de moedermoordenaar en christenvervolger. Burrus en Seneca waren toen nog zijn wijze raadslieden. Van 54—59 was het zgn. quinquennium, de vijfjaarsperiode van Nero, toen zijn bewind veel goeds bracht. Weldra zou het anders gaan worden en zou Nero op helsche wijze de christenen gaan vervolgen. Zoowel Petrus als Paulus stierven onder zijn bewind den marteldood. Maar Paulus stelt in deze verzen een algemeenen regel voor alle tijden omtrent de waardeering van het gezag der overheid en den plicht der gehoorzaamheid.
Aan de overheid moet om Gods wil gehoorzaamd worden, tot de grens van Handelingen 5 vers 24, waar Petrus sprak: Maar Petrus en de apostelen antwoordden en zeiden: Men moet Gode meer gehoorzaam zijn dan den menschen. Zoo hadden Petrus en Johannes ook tot den Joodschen raad gezegd: Oordeelt gij of het recht is voor God, ulieden meer te hooren dan God (Hand. 4 : 19).
In vers 1 dan stelt Petrus den algemeenen regel der gehoorzaamheid en onderworpenheid aan de overheden. Alle ziel zij den machten over haar gesteld, onderworpen: want daar is geene macht dan van God, en de machten die daar zijn, die zijn van God geordineerd.
Het is noodig erop te wijzen, dat de apostel hier niet spreekt over bijzondere gevallen bij revolutionaire woelingen, strijd om de macht, regeering en tegenregeering, een dwingende overweldigende macht, enz. Dan doen zich bijzondere gevallen voor, waarbij het moeilijk kan zijn op de juiste wijze den algemeenen regel in toepassing te brengen.
De apostel handelt over de bevoegde machten, die aan het bewind zijn en dit oefenen naar de bestaande orde van den staat, waar zij de heerschappij dragen. Uit den aard der zaak komt dus hier het algemeene beginsel aan de orde, dat wij onderwerping verschuldigd zijn aan de gestelde machten.
Er is geen macht dan door God, en die er zijn, zijn door God ingesteld. Met andere woorden: de feitelijk aanwezige overheid is door God ingesteld, dus ook aan deze hadden de christenen zich te onderwerpen.
Paulus wil ons inscherpen, dat de overheid niet ontstaan is uit menschelijk wilsbesluit of krachtens de ontwikkeling van het menschelijk geslacht, of toevallig, maar uit Gods wil en verordening, (v. Leeuwen K.V. t.p.). Alle ziel, elk levend wezen, hier dan de menschen, zijn tot onderworpenheid verplicht.
Alle ziel, ieder mensch, wie hij ook zij, moet gehoorzaamheid betrachten aan de machthebbers, die de macht oefenen in het staatsbestuur. Deze personen zijn met macht bekleed van Godswege. Macht niet allereerst in den zin van geweld, kracht, maar in de beteekenis van bevoegdheid. Geen lidwoorden zijn gebruikt, omdat de personen wisselen, hoewel de overheidsmacht blijft. Zij zijn gesteld over, steken er boven uit, staat er letterlijk. De machten staan boven, hebben gezag en macht over, de zielen; over hen, die tot den staat behooren waar deze overheden zich doen gelden. Dit blijkt uit de woorden: over haar gesteld; over die zielen namelijk, die menschen, die onder een bepaald bewina staan.
Want het is duidelijk, dat een burger van het ééne land in eigen land niet onderworpen is aan de overheid van een ander land. (Vgl. Greydanus t.p.).
Waarom nu moet worden gehoorzaamd, waarom moet men zich onderwerpen?
Want daar is geen macht dan van God, zegt de apostel ten bewijze.
Aan die machten moet men zich onderwerpen krachtens Gods bestel. De vraag komt dus niet aan de orde, op welke wijze deze overheden aan het bewind komen. Dat is zeer verschillend naar tijden en plaatsen. Verschillende regeeringsvormen zijn er, die op onderscheiden wijze tot stand komen. Maar dat doet niet ter zake. In het algemeen gesproken geldt: de machten die daar zijn, die zijn van God geordineerd.
Hiermede is ook niet gezegd, dat nu alle machten, die er zijn, zich als van God geordineerd erkennen. Maar wel wordt gezegd, dat God hen alzóó zal oordeelen als zijn bewindvoerders. Daarmede bindt God hen aan zijne wet. Juist in dezen brief merkt Paulus op, dat de heidenen, die de wet niet hebben, van nature doen de dingen, die der wet zijn, als die betoonen het werk der wet geschreven in hunne harten.
Wat Paulus zegt, geldt dus elke overheid, christelijk of heidensch. Zoo ziet God hen als instrumenten in zijn wereldregiment. Het is nu juist de val der christennatiën, dat zij deze schriftuurlijke waarheid verwerpen. De overheden zijn geen uitvoerders van den volkswil, maar evenmin tyrannen, die zich aanmatigen wat hun niet toekomt door staatsvergoding. De helft plus één of de helft plus één min de helft.
Zoo kan het voorkomen, dat gij geen achting kunt hebben voor bepaalde overheidspersonen om hun leven en gedrag. Toch moet gij hen eeren krachtens het gezag, dat God op hen legde en waarvan Hij rekenschap zal vragen. Zeker zijn hier moeilijkheden voor onze opstandige natuur, maar dat neemt onzen plicht niet weg van Gods wege ons opgelegd. Want daar is geene macht dan van God, en de machten, die daar zijn, die zijn van God geordineerd.
Zoo zal, gelijk wij onlangs trachtten uiteen te zetten op grond der Schrift, ook het gebed voor de overheden opgaan tot den troon der genade. En dat gebed zal zich zeker allereerst betrekken op eigen overheden, maar wijl wij deel uitmaken van het volkerengeheel, zal het zich ook uitstrekken tot andere natiën. In het bijzonder waarmee wij in relatie staan. Zou niet mede door ons gemis aan gebed in het leven der christennatiën zooveel onchristelijks zijn ingeslopen en tot overheersching zijn gekomen? De Kerk heeft ook daarin hare roeping verzaakt en haar getuigenis ontbrak maar al te veel. Ook in onzen verwarden en God-vergeten tijd. Nimmer stelle zij zich in dienst van de beginselen der wereld, of van eene politiek, die niet is naar Gods Woord. Zij wijze de richtlijnen des Woords voor alle terreinen des levens. En de overheden zuilen dan wel doen hare stem te hooren om Gods wil.
Zoo is dan de overheidsmacht door God gesteld, niet in het afgetrokkene, maar in de werkelijkheid, waarin wij verkeeren. Er is geen enkele macht dan door zijn bestel. De machten, die daar zijn, zijn van God geordineerd. Van God, door dit van (upo) wordt het actieve, de daad Gods in dit verordineeren aangewezen. Deze machten zien zich derhalve door God hunne plaats aangewezen en zijn Gode verantwoording schuldig. Ook daarop moeten wij steeds letten, willen wij niet een absolutisme verdedigen, dat zeker niet is naar Gods Woord. God doet de overheden er komen, er zijn, met al hare organen, van politie, rechterlijke macht, enz. en stelt die elk op hare plaats naar tijd en bevoegdheid.
|De vorm van het werkwoord wijst op een gevestigden toestand en veronderstelt geen woeling, strijd om de macht, revolutionaire bewegingen, maar eene gevestigde staatsorde. Onderworpenheid aan deze gevestigde overheid is geboden en opstand ertegen verboden.
Het gaat hier dus om gehoorzaamheid aan de overheden, die op hun beurt een roeping hébben tot bescherming des volks, het handhaven van zijn rechten en vrijheden; het zorgen voor de levensruimte der Kerk, om te kunnen leven in haar prediking en orde naar den grondslag van haar bestaan.
Het gaat niet over eene blinde gehoorzaamheid, als zou de overheid voor ons vaststellen wat wij als waarheid hebben te gelooven en te belijden, of te verzwijgen. Paulus is ten bewijze van het tegendeel. Niet de ideologie van den staat is voorwerp van ons geloof, doch hetgeen de Schrift ons leert. Recht en waarheid behooren de leidende beginselen van elke staatsorde te zijn.
Haar lastbrief ligt in vs. 3a, 4 en 6b.
In vers 2 trekt de apostel een conclusie uit het voorafgaande in vers 1: „alzoo dat die zich tegen de macht stelt, de ordinantie Gods wederstaat; en die ze wederstaan, zullen over zichzelve een oordeel halen."
Omdat de machten van God zijn, hebben wij die te gehoorzamen, zoo luidt de conclusie.
De voorzienigheid te verachten (zoo merkt Calvijn hier op) van hem, die de auteur van het staatsrecht is, is krijg tegen hem ondernemen. Voorts zullen wij verstaan, dat de machten van God zijn, niet gelijk pestilentie, dure tijd, oorlog en andere straffen der zonden gezegd worden van hem te zijn, maar omdat Hij ze tot wettige en rechte bediening en regeering der wereld ingesteld heeft. Want, hoewel de tyranniën en onrechtvaardige heerschappijen, dewijl zij vol onrecht zijn, niet zijn uit de welgeordende regeering, zoo is nochtans het recht der heerschappij tot welvaart van het menschelijk geslacht door God verordend."
Dus die de macht wederstaat, moet rekenen op Gods oordeel Gods wraak, hetzij door de overheden zelf ten uitvoer gelegd, hetzij op andere wijze door God zelf beschikt. De gedachte van den goddelijken oorsprong van de staatsmacht en alles wat daarmee samenhangt, is aan het Oosten in het algemeen eigen.
De Schrift leert haar uitdrukkelijk op haar eigen gronden en bindt de overheden aan Gods wet.
In het derde vers volgt nu de goddelijke roeping der overheden tegenover het doen of misdoen der burgers van den staat of de gemeenschap, waarover zij zijn gesteld. Want de oversten- zijn niet tot eene vrees den goeden werken, maar den kwaden. Wilt gij nu de macht niet vreezen, doe het goede, en gij zult lof van haar hebben... Het is duidelijk, dat Paulus geen verhandeling schrijft over de overheid, doch alleen den nadruk legt op den plicht der gehoorzaamheid. Dit moeten de christenen te Rome en van alle eeuwen voor oogen houden om zich te gedragen in deze zaak naar Gods wil. De regeerders, de oversten, zijn tot algemeen welzijn verordend door God.
Zij zijn niet een oorzaak van vrees voor het goede werk. De overheid toch kan de gezindheid des harten niet beoordeelen, maar moet zich bepalen tot hetgeen naar buiten treedt. Het goede werk, wat in wezen overeenkomt met den eisch van het recht, zedelijk goed is, en naar zijn strekking en werking heilzaam (Greydanus t.p.).
Daartegenover staat hetgeen kwaad is naar wezen en strekking. W i e dus van de macht niet te vreezen wil hebben, die doe het goede.
Zegt de apostel nu, dat alles wat de overheden gebieden, goed is, en men dus goed doet in het gehoorzamen, omdat het geboden is? Dit bedoelt hij zeker niet, want dan zou de christen de waarheid prijs geven. Paulus brengt hier juist de gedachte in van rechtvaardige wetten, die niet indruischen Hij spreekt hier (200 merkt Calvijn op) van het ware en natuurlijke ambt der overheid; en hoewel degenen, die de heerschappij hebben, dikwerf hiervan afwijken en ontaarden, zoo moet men hun desniettemin zulk een onderdanigheid bewijzen als men den overheden schuldig is. Want indien een booze vorst een geesel des Heeren is, om de zonden des volks te straffen, zoo moeten wij denken, dat om onzer boosheid wille, deze bijzondere zegen Gods voor ons in vloek veranderd wordt. En daarom zullen wij niet aflaten aan de goede ordening Gods eere te bewijzen. En dit zal ons licht wezen te doen, als wij al het kwaad, dat erin is, aan onszelven toeschrijven."
Het goddelijk recht der vorsten en overheden is echter nooit een vrijbrief voor tyrannie en geweldenarij. De apostel noemt tot tweemaal toe de macht eene dienares van God. Hieruit is te zien wat de roeping en plaats der overheid is, ook voor de overheid zelf: zij heerschen immers niet om hunszelfs wille, maar ten algemeenen nutte. Omdat zij door God gezonden zijn en zijn werk verrichten, zullen zij hem rekenschap geven.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De houding jegens de overheid II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 september 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's