Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Komst en welkomst II

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Komst en welkomst II

22 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 6 vers 35 en 37. En Jezus zeide tot fien: Ik ben het brood des levens: die tot mij komt zal geenszins hongeren, en die in mij gelooft zal nimmermeer dorsten. Al -wat mij de Vader geeft, zal tot mij komen, en die tot mij komt zal Ik geenszins uitwerpen.

Bij het komen tot Jezus stonden wij samen stil. Hebt gij nog eens gedacht aan dat vogeltje? Hebt gij zoo Jezus ontmoet, gerust aan zijn boezem, uitgeput van honger, verkleumd van koude? Dan weet gij nu wat het zegt: die tot mij komt, zal geenszins hongeren en die in mij gelooft zal nimmermeer dorsten.
Het komen is dus een werkzaamheid des geloofs door den Heiligen Geest. Jezus vervangt en voltooit de gedachte van het komen door gelooven in hem.In hem gelooven. Alleen de Heilige Geest kan ons leeren wat dit nu eigenlijk is.
Gelooven in hem. Niet gelooven, dat Hij het brood des levens is alleen, maar het eten. Gelooven in hem. Gelooven, wondere zaak. Het gaat vanzelf of het gaat in het geheel niet, wordt wel eens gezegd. En zoo is het ook. Gij kunt het geloof niet verstandelijk beredeneeren, want het is een heilgeheim, dat de natuur niet kan verstaan. Het is ons thans niet te doen om uitvoerig over het geloof in zijn wezen en werken te handelen. W i j bepalen ons tot een enkele greep. Het geloof wordt gewerkt door den Heiligen Geest in het hart van Gods gekenden. Het is met de wederbarende daad Gods in de ziel naar zijn wezen ingeplant en het openbaart zich reeds in het toekennen van recht en gerechtigheid aan den levenden God. Doch daarop wijst Jezus hier niet, maar Hij wijst ons op de uitgaande daad des geloofs in het neerzinken op Jezus; het geloof als vertrouwen.
Innerlijke overgave des harten aan den Heere, voerend tot rusten in Jezus' wonden.
In hem gelooven. Hier is de vereeniging met zijn Persoon en werk. Dan hebben wij geen eigen beenen meer om op te staan, maar zinken op hem neer. Daarom is het geloof nooit uit onze natuur. Sommige doen denken aan iemand, die op den grond staat en zijn hand ergens op legt, maar inmiddels zijn vastigheid heeft in eigen voeten, rustend op den bodem. Dit is geen beeld van het geloof.
Neen, met mijn gansche gewicht rusten op hem, geheel staande op hem als de rotsteen, wiens werk volkomen is. Een nieuw lied legt Hij in onzen mond, een lofzang Gode.
In hem gelooven, het sluit hier in het eten van hem als het brood des levens.
Hem drinken als het water des levens. Het kan mij niet baten, al weet ik hoe brood wordt bereid en samengesteld is, ik moet het eten. Die in mij gelooft.
Het geloof is de gemeenschapsband met Jezus, tevens de mond, die het brood eet, de arm die hem omhelst; het oor dat zijne reine sprake der liefde beluistert.
Het zal u niet baten het brood te hooren prijzen,'of het zelf te verheffen zonder het te eten.Het eten is de rechte lof op het brood.
Gij kunt uw doodsstaat bediscussieeren zonder te eten. Velen meenen zelfs in onze dagen, dat het bewijs is van diepe ontdekking alleen maar te klagen en inmiddels te volharden in zijn ongeloof. Het wordt te hoog geacht als een mensch mag gelooven in Jezus tot zaligheid zijner ziel en rijk verzadigd van het brood des levens mag zingen van de daden des Heeren, ja, van den Heere zelf. Laten wij u vooral, waar onze tijd daar zoo vol van is naast allerlei ijdel geloof, tegen waarschuwen.
Het moge u niet gaan als dien man, dien wij jaren geleden bezochten op zijn sterfbed. Hij was goed ontdekt, zoo werd ons gezegd; kon de waarheid onderscheidend hooren. En wat bleek, toen wij hem vroegen welke gronden hij nu had om God te ontmoeten, dat deze gronden ontbraken. Hij kende Jezus niet en wist alleen op te merken met zijn verstand: de Heere moet het doen. Op mijn wederwoord: wilt gij het den Heere laten doen, werd hij nog vijandig in het aangezicht van den dood.
Die in mij gelooft Hierop komt het aan, zullen wij getroost leven en zalig sterven. Hangt het dan af van ons gelooven in Jezus? Ja en neen. ]a, inzoover zonder geloof het onmogelijk is Gode te behagen, want dan staat Jezus niet tusschen mijn ziel en den Heere onzen God. Neen. inzoover het geloof niet de grond mijner behoudenis is, doch Jezus als het Lam Gods, dat ook mijne zonde wegdroeg. Evenwel op dezen grond kan ik alleen staan door het geloof en in het geloof daarvan zeker bewust zijn, ervaren, dat Hij mij voor zijn rekening nam naar ziel en lichaam, voor tijd en eeuwigheid.
Als Jezus tot de schare zegt: Ik ben het brood des levens, wie tot mij komt zal geenszins hongeren en wie in mij gelooft zal nimmermeer dorsten, dan is dat tevens een vriendelijke noodiging aan hongerende zielen.
Hij opent zijn hart voor den hongerige, lokt hen uit, biedt zich aan. Gij moest eens weten hoe vol van ontferming het hart van Jezus is voor den ellendige en nooddruftige, die het leven niet meer in zichzelven kan vinden.
Mijne overdenking van hem zal zoet zijn, ik zal mij in den Heere verblijden.
Komen en gelooven in hem, is eten en drinken tevens.
Die zal geenszins hongeren. Dat wil zeggen: diens zielehonger wordt verzadigd met dit hemelsch brood. Zoo wordt Jezus ontvangen en opgenomen in het hart. Hij is ons een gedurige maaltijd. Gij sterkt te rechter tijd hun krachten.
Hij verzadigt al wat daar leeft. Na onze bekeering kennen wij het dagelijks gevoed worden in al onze levensnooden met dit brood. Jezus wordt ons meer vertroostend, meer heerlijk, meer onmisbaar, meer dierbaar nog dan tevoren. Buiten hem is geen leven. Honger naar Jezus keer op keer. Het op hem neerzinken altijd weer gaat gepaard met zalige genieting van hem in alles waartoe de Vader hem heeft gesteld.
Hij doet zich in dat eten niet slechts kennen en genieten als dengene, die onze schuld betaalde, maar ook als dengene, die ons vertegenwoordigt bij den Vader. Wij hebben een Voorspraak bij den Vader, Jezus Christus den Rechtvaardige. Wij genieten van zijn naturen, ambten en staten. De volheid van Jezus ontsluit zich rijker, troostvoller; Zijne liefde genieten wij dieper, zijn medeleven in al ons leed doet Hij ons beleven.
Ik heb uwe smart bekend. Nu kan ik weer verder op de duistere paden des levens; ik ben met kracht versterkt in mijne ziel.
Het is duidelijk, dat het niet komen en niet gelooven een groote beleediging is voor Jezus en Zijnen Vader; een krenking des Geestes, die hem voorstelt. Het niet komen is een zeker kenmerk des doods. Tenzij iemand eet het vleesch van den Zoon des menschen en drinkt zijn bloed, die heeft geen leven in zich blijvende.
Zult gij dan volhouden met te zeggen door uwe daden in uw ongeloof: ik begeer dat brood niet, voedt mij met andere lekkernijen? Weet, ze zijn vergiftig, gij zult er een pijnlijken dood aan sterven. Hoe oud zijt gij al? Al zóó oud en nog nooit waarlijk gegeten? Hoe zult ge uw ongeloof kunnen verantwoorden voor den rechterstoel van Christus? Zal Hij niet kunnen zeggen: Gij hebt mijner niet gewild. En wat zult gij dan antwoorden? Uw mond zal verstommen en gij zult geen verontschuldiging kunnen aanvoeren.
Kom, wees niet halstarrig, neemt zijn gena ootmoedig aan, laat Massa, laat Meriba u ten afschrik wezen. Hongert gij?' Hier is het brood des levens! Gij behoeft niet te verhongeren, er is overvloed. Hebt gij geen voeten om te gaan? Geen geloof om aan te nemen?' Dan zult gij leeren, dat het geloof recht van u gevordert kan worden; dat er geen gebrek is in Jezus, maar óók, dat het als gave Gods wordt ontvangen. Indien gij niet gelooft, gij zult niet bevestigd worden.
Roept gij uit met den vader des kinds: ik geloof Heere, kom mijn ongeloof te hulp? De vader riep het met tranen en wat was het gevolg? Jezus verhoorde en gaf hem zijn bede. Zoo moge het ook u gaan. Zoo zal het u gaan als het u waarlijk ernst is met den honger, ernst met uw dorst naar Jezus.
Nog een oogenblik spreken wij — het werd reeds telkens mee opgenomen in de behandeling van onzen text •— over:

De zegeningen van het komen en gelooven.
Die tot mij komt zal geenszins hongeren en die in mij gelooft zal nimmermeer dorsten.
De zegeningen, welke Jezus noemt als vrucht van dit komen en gelooven zijn: geenszins hongeren nimmermeer dorsten.
Van de reine lippen van Jezus vloeien deze uitspraken: Die in mij gelooft, heeft het eeuwige leven én: die mij eet zal in eeuwigheid leven.
Door het geloof wordt het eeuwige leven als gewaarborgd in rechten gekend en door de werkzaamheid des geloofs wordt dit leven onderhouden. Geenszins hongeren. Dat wil zeggen: verzadigd zijn en worden altijd weer en altijd door. Wanneer het eeuwigheid is geworden dan vallen honger en verzadiging eeuwig samen.
Aldoor vervuld wordend en zoo eeuwig vol.
In dit leven leeren wij: Ik heb de vermoeide ziel dronken gemaakt, de hongerige ziel heb Ik vervuld. Kom, eet van mijn brood, drink van den wijn dien Ik gemengd heb, zoo noodigt de opperste wijsheid. Honger is een scherp zwaard zegt het spreekwoord.
Het hongerende volk vloekt zijn koning en overheden; honger voert tot diefstal, moord en roof en brengt tot oproer. Zie nu eens het geluk van de onderdanen van Koning Jezus. Geenszins hongeren, hongeren naar den geest, — verzadigd worden met het goede van zijn Huis, het vette van zijn paleis. En wat de nooddruft dezes levens aangaat heeft Hij gezegd (en die het zegt zal het ook doen!): Voedsel en kleeding en deksel, uw hemelsche Vader weet, dat gij alle deze dingen behoeft, maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en zijne gerechtigheid, en alle deze dingen zullen u toegeworpen worden.
Wie van dit brood gegeten heeft verwerpt alle namaak. Het brood van onzes Vaders Huis is goed, door niets van de aarde te vervangen. Het maakt voor eeuwig gezegend.
Geenszins hongeren nimmermeer dorsten.
Honger hebben is een bewijs van gezondheid, in het natuurlijke leven. Sommige kinderen kunnen eten in overvloed krijgen maar hebben geen trek. Vader en moeder loopen hen na, maar zij zeggen altijd: straks, dan zal ik wel eten.
Geestelijk is het vaak óók zoo, dat men geen honger heeft en zegt: ik heb toen en toen nog gegeten. Ach, daarom zijn de zonen en dochteren des Konings zoo mager van ziel.
Dorst is begeleidend verschijnsel des levens. Het pas geboren kindeke schreit om melk, onbewust; de stervende spreekt nog met den blik zijner oogen of beweging van tong en lippen en vraagt om lafenis. De geopereerde patiënt, die niet mag drinken, wordt gekweld door dorst. Hoe kan het hart dorsten naar God, hongeren naar Jezus. Vreeze des doods, angst der hel, gevoel der zonde doen de ziel als uitdrogen. De kwelling van den ouden mensch, de benauwdheden des levens:

God. Gij zijt mijn toeverlaat;
Mijn God, U zoek ik met verlangen,
Zoo ras wij 't morgenlicht ontvangen.
Bij 't krieken van den dageraad.
O Heer', mijn ziel en lichaam hijgen
En dorsten naar U in een land,
Dat dor en mat, van droogte brandt,

Dit lied vertolkt het leven en streven van de pelgrims, die reizen naar Sion. Als zij door het moerbeidal gaan, stellen zij hem tot eene fontein, ook zal de regen hen gansch rijkelijk overdekken. Zij drinken uit de fonteinen des heils. O Fontein der hoven, put der levende wateren, die uit Libanon vloeit, zoo riep de Bruid, als zij zag op haren Bruidegom. Jezus is het levende water, het brood des levens.
Die hem aangenomen hebben, dien heeft Hij macht gegeven kinderen Gods genaamd te worden namelijk, die in zijnen naam gelooven. Mijn beker is overvloeiende. Hij voert mij zachtkens aan zeer stille wateren. Hij verkwikt mijne ziel.
Door geloofsgemeenschap mogen wij smaken, dat de Heere goedertieren is.
Deze verzadiging is nergens elders te vinden.
Waar niemand lafenis kan krijgen.
Velen voeden zich met eigen werken en gevoelens. Zij zullen sterven van honger en dorst en zij zijn als iemand, die droomt en eet, maar als hij ontwaakt, zoo is zijne ziel ledig. Kent gij nu, mijn lezer, dezen verborgen omgang met God in Christus?
Geenszins hongeren, nimmermeer dorsten wie tot mij komt, wie in mij gelooft!
Allen, die mij haten hebben den dood lief! Zij zullen het leven niet zien in der eeuwigheid.
Zalig dit leven te kennen, om vervuld te zien het woord:

Zij werden daag'lijks begenadigd:
Met manna, hemelsch brood, verzadigd.
Gods hand bracht in dat dorre oord
Rivieren uit een steenrots voort.
Hij dacht om 't geen Hij aan zijn knecht,
Aan Abraham had toegezegd.

Verzadiging kan niet worden gevonden in de wijsheid der wereld, in hare ijdele philosophie, maar alleen in hem, die het brood des levens is. Menigeen gelijkt den boschjesman, die om den honger niet te gevoelen, zijn gordelriem steeds dichter aantrekt.
Dit loopt uit op een ziekte der organen en heeft den dood op den duur ten gevolge.
Welke tijden zijn de beste? Als we eten en drinken aan des Konings tafel. Eten zijn vleesch en drinken zijn bloed. Straks hebben wij van de aarde niets meer noodig, dan komt de eeuwige maaltijd, die aangericht is op kosten van Jezus' bloed en waar Hij de Fontein des levens is.
Verzadiging van vreugde is bij zijn aangezicht, liefelijkheden zijn in zijne rechterhand, eeuwiglijk. Zij zullen niet meer hongeren, noch dorsten, de zon zal op hen niet vallen, noch eenige hitte, want hun Ontfermer zal hen leiden aan de levende fonteinen der wateren. Het einde van den pelgrimstocht is het begin van het wonen in het Vader-Huis met zijne vele woningen.
Een vraag doet zich voor. Als nu eens niemand tot Jezus komt, is dan het brood des levens niet vergeefs nedergedaald van den hemel? Ik heb u gezegd, dat gij mij ook gezien hebt en gij gelooft niet (vs. 36). Zij hebben Jezus gezien, hem en de teekenen die Hij deed, en toch hebben zij in hem niet geloofd als den beloofden Messias. Zal Hij dan zijn kracht verspillen? Neen, want door het ongeloof van velen mislukt zijn werk niet. Velen zullen tot hem komen en hem kennen en genieten als het brood des levens.
Luister maar naar het volgende vers van onzen text:
Al wat mij de Vader geeft zal tot mij komen, en die tot mij komt zal Ik geenszins uitwerpen.

Het geven van den Vader aan den Zoon.

Deze woorden zijn vol van genade en waarheid. Maar is er geen tegenstelling in de beide versdeelen? Hier handelt de Christus toch practicaal over de verkiezing en Hij zegt: wie tot mij komt zal Ik geenszins uitwerpen.
Hier is geen tegenstelling. Het één vloeit uit het ander voort. Het komen is vrucht van het geven des Vaders. Hier is een werkdadig geven, zooals wij zullen zien.
Het natuurlijk verstand kan hier den weg niet vinden. Maar de natuurlijke mensch verstaat niet de dingen, die des Geestes Gods zijn en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. Zij zijn hem een dwaasheid. Er behoeft dus geen vrees te zijn, dat de Heere Christus iemand zal afwijzen, die tot hem komt. O neen, zijne armen zijn geopend om te ontvangen, zijn Middelaarshart is vol van teeder ontfermen. Doch, wie komen er waarlijk: alleen degenen, die de Vader hem geeft. Niet één meer, niet één minder. Daarom wijst de Zoon niemand af, dien de Vader hem geeft, want er is harmonie, volkomen overeenstemming tusschen de drie goddelijke personen in het werk van schepping en herschepping. De Zoon, zoo is hier de samenhang, is de knecht des Vaders als Middelaar, die den wil zijns Vaders volbrengt in zijn opdracht als Zaligmaker. Want Ik ben uit den hemel nedergedaald, niet, opdat Ik mijnen wil zou doen, maar den wil desgenen, die mij gezonden heeft (vs. 38). Onze text leert zeer duidelijk, dat de waarheid der verkiezing de noodiging des Evangelie's niet uitsluit. Het is ons geboden de gansche waarheid Gods te belijden en te verkondigen. De leer der verkiezing mag geen verstandelijk systeem worden, maar moet levende waarheid blijven in het verband van het geheel der waarheid, zooals de Schrift haar doet ker.nen en het leven des geloofs haar ervaart en belijdt.
Er kan dus geen sprake zijn van in overeenstemming brengen van beide versdeelen, omdat vrienden niet verzoend behoeven te worden. De waarheid der goddelijke verkiezing harmonieert voor het geloof volkomen met de noodiging: wendt u naar mij toe en wordt behouden, want Ik ben God en niemand meer. En dit woord: komt allen tot mij, die vermoeid en belast zijt en Ik zal u ruste geven.
Wie worden genoodigd tot den maaltijd des Evangelie's? Alle bondelingen, die onder het Woord leven. W i e komen tot Jezus? Alle gegevenen des Vaders. Ziedaar hetgeen de Schrift ons leert en de gansche inhoud van het Woord is heilig en waarachtig, wijl uitgegaan van den mond Gods door profeten en apostelen. Wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht schijnende in eene duistere plaats.
Het geloof moet zich oefenen in de gansche waarheid Gods. Daarom, benauwde van hart, die door uwe zonden wordt gekweld en door satan geplaagd, maak van den boom des levens toch geen galg om u aan op te hangen.

Al wat mij de Vader geeft zal tot mij komen.
De Heere Christus, onze hoogste profeet en leeraar, leidt ons op tot den geestelijken achtergrond van het werk der zaligheid. Hij schuift het gordijn der eeuwigheid een weinig ter zijde om ons te laten inblikken in de werkplaats der eeuwigheid.
Hij is de gezondene des Vaders, begeerig diens wil te volbrengen. Maar Hij zeide: mijn Vader werkt tot nu toe, en Ik werk ook.
De Heere Jezus laat hier licht schijnen over de verborgenheden van het leven der genade in de harten van Gods gekenden. Wanneer wij dit woord lezen: al wat mij de Vader geeft zal tot mij komen, dan valt ons iets op, wat gewoonlijk wordt voorbijgezien. Er staat namelijk niet: al wat de Vader mij heeft gegeven, maar al wat Hij mij geeft. Het werkwoord staat in den tegenwoordigen tijd en niet in voltooiden tijd. Dit wil met andere woorden zeggen: het gaat hier niet om de verkiezing in de eeuwigheid, doch om de uitwerking in den tijd. De Vader geeft aldoor aan den Zoon. De gelegenheid zal zich voordoen te onderzoeken wat dan dit geven is, als daad des Vaders.
De Vader voert den raad der verkiezing uit in den tijd en neemt zijn aandeel in het werk van het verbond der genade, dat in alles vast en welgeordineerd is. Hij deed het reeds uitspruiten in den Zoon als het Hoofd des verbonds, tevens Middelaar. Hii verwezenlijkt het in de toebrenging van zondaren, die in Adam gevallen, in Christus worden levend gemaakt.
Alle schepselen zijn in des Vaders hand. Hij is krachtens de huishouding des verbonds in alles de Eerste, ook al blijft het waar dat Jezus zegt: Ik ben de Alpha en de Omega, de Eerste en de laatste. Dit wil zeggen, dat er buiten en behalve hem geen Zaligmaker is, dat Hij volkomen Zaligmaker wordt bevonden. Alles is in de hand des Vaders. Zoowel de wolken, die langs het zwerk varen als de wateren van den grondeloozen oceaan. De Vader bindt de wolken samen en vergadert den regen in de wolken, maar Hij geeft den regen aan de aarde, want in de wolk kan de regen de aarde niet vruchtbaar maken en het kruid doen groeien.
Hij heeft alle dingen geschapen om zijns zelfs wille. Hier is Gods souvereiniteit. Zijn Koninkrijk heerscht over alles. Alle menschen zijn ook des Vaders bezit en Hij doet met de inwoners der aarde gelijk Hij wil. Niemand kan zijne hand afslaan of zeggen: wat doet Gij? Hij is de Hooge en de Verhevene, die in de eeuwigheid woont en wiens naam heilig is. Maar nu zijn de menschen ook nog in bijzonderen zin in des Vaders hand als bron en fontein der eeuwige verkiezing tot zaligheid.
En daarvan nu wordt ons de uitwerking getoond in onzen text: al wat mij de Vader geeft. Wie geeft Hij dan aan den Zoon? Dien Hij daartoe verkoor. En Hij verkoor hen in Christus van voor de grondlegging der wereld. Als Vader is Hij in alles de eerste, in schepping en herschepping. Hij gaf den Zoon aan Jood en heiden. Ik heb U ook gegeven ten lichte der heidenen.
Hij is de fontein aller goeden, gelijk onze belijdenis zegt. Daarom is de Vadernaam gelegd op de lippen van een Adamskind zoo wonderbaar van klank, door den Geest der aanneming: van eeuwigheid bemind, van God een kind. Gezegend zij de God en Vader onzes Heeren Jezus Christus, die ons gezegend heeft met alle geestelijke zegening van boven in Christus.
Jezus onderwijst ons van de daad des Vaders in het verlossen van zondaren. W a t ligt er nu achter dit geven in den tijd? W i j merkten het reeds op: het geven in de eeuwigheid. In vers 39 lezen wij: Vader, zij waren uwe, doch Gij hebt ze mij gegeven. Ook daar wordt gehandeld niet van de eeuwige verkiezing, doch van het in den tijd gegeven zijn. Jezus toch richt het oog op zijne discipelen, die bij hem waren. Wij moeten dus onderscheiden een tweeërlei gegeven zijn. Gegeven van eeuwigheid aan den Zoon in de verkiezende daad Gods, om te verlossen en vrij te koopen, het eeuwige leven te verwerven voor allen, die gebonden zijn in het bundelke der levenden.
En daar is het gegeven worden in den tijd één voor één aan den Zoon om te zaligen gevolg van.
Z o o wordt men gegevene. Is het zoo voor u?
Moogt ge zeggen: ja, lieve Vader, ik ben gegeven aan den Zoon, want Gij hebt mij aan hem geschonken en Gij hebt hem aan mij gegeven, opdat Hij eeuwig mijn Jezus zou zijn.
Hoe weet ik dat nu, een gegevene te zijn van den Vader aan den Zoon? Door het geloof in Jezus alleen. Zoo kom ik nu tot mijn eeuwige verkiezing en aanneming buiten en boven de grenzen van den tijd.
In die gevende daad aan den Zoon word ik kind Gods, aangenomen in den Geliefde.' E n niet alleen aangenomen, maar ook aangenaam in hem. De Vader geeft ze aan den Zoon, als Middelaar aangemerkt. Want, als de Zoon bezat Hij ze met den V a d e r en den Heiligen Geest van eeuwigheid. Zij zijn Gods juweelen, voorwerpen zijner onveranderlijke liefde en eeuwige trouw.
Hij moet hen zaligmaken, want Hij verkoor hen ten leven. Hij, die ons riep is getrouw, die het ook doen zal.
Hoe gaf de V a d e r hen aan den Middelaar? Zie zijn wonderlijk erbarmen schitteren, want wie waren wij? Vijanden, beroofd van alle goed, dood in zonden en misdaden.
Maar, hoe kon God dan het geslacht van A d am lief hebben? Wel. zegt gij: in zijn Zoon. Zeker, maar dat Hij verkoor in den Zoon was toch vrucht van zijne vrijmachtige liefde? Hoe dan, verkiest Hij door vrije liefde wat hatelijk was?
De daad der verkiezing mag nooit worden gescheiden van Christus, dien de V a d e r stelde tot Borg, die genoegdoening zou schenken aan het beleedigde recht.
In die verkiezing waren Gods deugden niet gescheiden, de liefde werkte nooit buiten het recht, noch zonder heiligheid.
Hier is de verborgenheid der genade, nooit te doorgronden, nimmer te begrijpen. De V a d e r had lief in den Zoon. Maar ging dan toch de liefde vooraf aan de borgtocht. Er is geen vooraf en daarna in het eeuwig welbehagen. In den Heere onzen God is het eeuwig heden. Het Lam is geslacht van voor de grondlegging der wereld.
Waartoe gaf nu de Vader en geeft Hij aan den Zoon: En dit is de wil des V a d e r s , die mij gezonden heeft, dat al wat Hij mij gegeven heeft, Ik daaruit niet verlieze, maar hetzelve opwekke ten uitersten dage. Dan weer: Ik geef hun het eeuwige leven, en zij zullen niet verloren gaan in der eeuwigheid en niemand zal ze uit mijne handen rukken.
Het geven des V a d e r s is dus eene daad zijner goddelijke liefde, een brengen tot den Middelaar. En als de Zoon zegt: Ik geef hun het eeuwige leven, dan wil dit zeggen: Ik neem hen volkomen voor mijn rekening. Ik sta er voor in, dat zij het eeuwige leven deelachtig worden en Ik zal hen opwekken ten uitersten dagen. De Zoon verbindt het eerste wat de Vader doet in de uitwerking der verkiezing met het laatste wat Hij doet in de toepassing des heils ten jongste dage. Tusschen deze beide ligt het gansche werk der zaligheid besloten, vormt een aaneengesloten keten des heils. Z o o bezit Jezus dan als de gegevene des V a d e r s de zijnen, in rechten door toewijzing in de verkiezing en in verwachting door het geven des Vaders in den tijd. De voltooide tijd der verkiezing wordt tegenwoordige tijd van uitvoering; en de tegenwoordige tijd wordt weer voltooide tijd door toepassing des heils. Eenmaal kende ik God noch Christus, wist niet hoe verloren en dood ik was. Maar de Vader gaf mij aan den Zoon ter verlossing en ik kwam tot hem, geloofde in hem. Zoo leerde ik mij kennen als een gegevene des V a d e r s aan den Zoon van eeuwigheid af. Zoo vond mijn hart rust aan den boezem des Eeuwigen. De Vader geeft, de Zoon ontvangt. De Zoon stelt den Vader voor wat Hij verkreeg en de V a d e r spreekt: aangenaam in hem!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1940

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Komst en welkomst II

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1940

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's