Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Oecumenische Beweging (Slot)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Oecumenische Beweging (Slot)

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Om den achtergrond dezer Beweging te doen kennen, maken wij u opmerkzaam op een zeer goed orienteerend werkje van Drs. W . H. van de Pol en Prof. Dr. J. A. Cramer, getiteld: „Eenheid en gescheidenheid der Kerk", twee schrijvers, die congeniaal zijn met deze Beweging. Dr. M. C. Slotemaker de Bruine zegt in zijn voorrede van beide scribenten het volgende: „De schrijvers hebben zich beiden met hartstocht in den strijd geworpen voor oecumenische arbeid en bevordering en verdieping en zuivering van oecumenisch besef. Zij doen het echter duidelijk ieder op eigen manier. Laten we beider definitie naast elkander leggen, v. d. Pol zegt: „De oecumenische beweging is de beweging, die gansch de christenheid wil brengen tot een nieuw besef van haar éénheid in Christus en vanuit dat besef tot een nieuwe manifestatie van deze eenheid in de werkelijkheid van deze eenheid in de werkelijkheid van deze wereld." Cramer zegt: „Wij verstaan daaronder de beweging op kerkelijk gebied, die niet alleen beoogt de verschillende kerken onderling steeds nauwer met elkander in aanraking te brengen, maar ook, ja bovenal, haar tot besef te brengen van haar gemeenschappelijk geestelijk bezit en te trachten dat uit te drukken in een gemeenschappelijke belijdenis, die zóó de grondslag kan worden eener algemeene Christelijke kerk, welke aan de ideëele onzichtbare communio sanctorum (gemeenschap der heiligen) zichtbare, uitwendig waarneembare vorm zal geven. De oecumenische beweging streeft dus naar zichtbaarwording der ,,Una Sancta".
Nu zien wij verder, dat van de Pol de beweging van Lausanne, ondanks haar aanvankelijke mislukking, belangrijker acht dan die van Stockholm, terwijl Cramer de oecumenische doelstelling juist niet wil zoeken in de richting van éénheid van kerk en éénheid van belijdenis, maar in de richting van het vele kerken blijven, die echter gezamenlijk handelend optreden ten opzichte van den nood van dezen tijd. Cramer voelt dus meer voor het ideaal van Stockholm dan voor dat van Lausanne.
Wanneer wij genoemd boekje lezen, dan zien wij, dat Drs. v. d. Pol de oecumenische beweging wil beperken, zeer nadrukkelijk, tot een specifiek Christelijke beweging, die, ofschoon zij op de geheele menschheid gericht is als einddoel, tóch feitelijk alleen de christenheid, maar dan ook de gansche christenheid over heel die wereld, wil omvatten. Zij beteekent niet meer of minder dan een welbewuste, pertinente weigering (en dat uit het geloof om Christus' wil) om welke kloof ook, die christenen van christenen scheidt, als den nu eenmaal bestaande en waarschijnlijk onherstelbare te aanvaarden. Volgens hen is het oecumenisch probleem een geloofsprobleem, dat wij óf in zijn geheel óf heelemaal niet zullen moeten aandurven. De quintessenz wordt getroffen, wanneer hij zegt: „De openbaringswerkelijkheid van Christus en de waarheid aangaande die openbaringswerkelijkheid is één en blijft eeuwig en onveranderd dezelfde. W i j mogen niet rusten, voor wij elkander in die eenheid hebben hervonden."
Hieruit komt de beweging van Lausanne voort van 1927. De naam: „on faith and Order" beteekent: ten aanzien van de openbaringswerkelijkheid van Christus (dus het rein voorwerpelijke geloof) en ten aanzien van die innerlijke organische samenhang, zonder welke de Kerk als levend organisme in deze wereld niet kan bestaan. Bij de beweging van Stockholm, die weinig katholiek-dogmatisch en meer vrijevangelisch dan orthodox-reformatorisch beïnvloed is, gaat het niet om kerkfusie, dus niet om het bereiken van een empirische zichtbare eenheid binnen één kerkverband, maar om samenwerking tusschen de kerken, waar het de practijk van het christelijk leven van enkeling en gemeenschap betreft.
Naar de beschrijving van Cramer zag Rome zichzelf als de Una Sancta, de ééne hoogheilige kerk, vgl. den bul van Bonifacius VIII „Unam Sanctam", waarin deze paus zegt, dat ieder mensch, die zalig wil worden, zich heeft te onderwerpen aan den bisschop van Rome. In de bul „Mortalium animas" van 6 Januari 1928 heeft Pius XI alle medewerken aan oecumenischen arbeid dan ook beslist verboden.
Prof. Cramer ziet de veelheid der kerken niet als een nadeel, veel min als een „zonde". „Ik ben geneigd te zeggen: hoe meer kerken hoe beter!" niet opdat ze elkaar bestrijden, maar omdat „in de veelheid der kerken zich de rijkdom en de kracht van het Evangelie van Jezus Christus openbaart. Naar Cramers meening moest Lausanne's streven mislukken. „De verschillende kerken hielden, en mijns inziens terecht, vast aan datgene, wat zij in heeten strijd om haar bestaan, ten koste van het bloed van vele martelaren, als heilig bezit hadden verworven en daarom in geen enkel opzicht op den achtergrond wilden gedrongen zien. Het loflied, dat door de belijdenis der protestantsche kerken klonk, wilden deze kerken hoog doen opklinken en niet door middeleeuwsche kerkkoren laten overstemmen. De paulinische waarheid van de rechtvaardiging door het geloof alleen wilden zij in geen enkel opzicht als tweederangswaarheid achter een oecumenische belijdenis stellen, die met geen woord repte van wat zij als levenswaarheid tegenover de roomsch-katholieke kerk, die haar had uitgebannen, met alle kracht vasthielden. Een Una Sancta als zichtbare kerk zouden wij allesbehalve wenschelijk achten, wijl in zulk een wereld omspannende organisatie de wereld zou gaan overheerschen en de persoonlijke zielszorg schade zou lijden."
Wij hebben dus gezien, dat de voorstanders der Oecumenische Beweging het onderling zelfs niet eens zijn over de na te streven doeleinden. Ook onder de aanhangers dier actie worden dus principieele bezwaren aangetroffen tegen zeer inhaerente bestanddeelen. Onze vraag moet nu zijn: Moet ieder oecumenisch streven, van welken aard ook, worden afgekeurd? In geenen deele. Wij mogen ons, juist als Gereformeerde belijders, van deze zaak niet lichtvaardig afmaken. Daarmede zouden wij blijk geven geen noodige ernst met onze hoogheerlijke belijdenis te maken. Art. 27 luidt toch: „Wij gelooven en belijden eene eenige Katholieke of algemeene Kerk", enz. W i j lezen niet één Kerk.
Zoo uitdrukkelijk wordt de eenheid der Kerk hier niet beleden. Maar dit feit juist wijst erop, hoe die eenheid als vanzelfsprekend werd voorondersteld. Naar der Vaderen stellige overtuiging is de eenheid aan het begrip Kerk inhaerent. Het al tevoren gememoreerde Art. 9 der Belijdenis maakt er gewag van, dat de Vaderen de eenheid der Kerk wilden bewaren ook in historischen zin door de overname der oecumenische symbolen. Zij waren geen voorstanders van afscheiding, maar waren de voortzetters der oude Kerk. W i e het karakter der Kerk verstaat in schriftuurlijken zin, kan niet anders dan de eenheid zien als wezenskenmerk der Kerk.
De nationale grenzen mogen geen beletsel hiervoor zijn.
De echt Gereformeerde leer van de autonomie der plaatselijke Kerk is hiervoor een waarborg. De Kerk in haar geheel is het lichaam van den éénen, ongedeelden Christus. De Apostel spreekt van „één Heere, één geloof, één doop. één God en Vader boven allen en in allen." Ligt daar niet in opgesloten, dat de verdeeldheid, gelijk wij daar in onze dagen in de Kerk getuigen van zijn, zoo iets tegen-natuurlijks is als het maar kan, dat, zoodra de eenheid der Kerk verloren gaat, de Kerk feitelijk ophoudt Kerk te zijn? Maar die eenheid, hier bedoeld, is een zeer bijzondere eenheid. Geen eenheid, door menschen tot stand gebracht. De Heere Zelf vergadert, regeert en beschermt Zijne Kerk door Zijn Woord en Geest, t is de Kerk der verkiezing. Deze eenheid rust in Hem Zelf, daarom is zij niet slechts een hoog ideaal, door menschen na te streven, maar eene volle Goddelijke werkelijkheid. De Kerk is één. Dat is de wonderlijke tegenstelling, die in en door het geloof moet worden vastgehouden. Deze eenheid geldt van de Kerk naar haar geestelijke, onzichtbare zijde, als het corpus mysticum Christi, het mystieke lichaam van Christus.
Mogen wij 't nu zoo opvatten, dat wij vasthoudend aan deze mystieke eenheid, ons niet behoeven te bekommeren over de feitelijke empirische verdeeldheid der Kerk in haar zichtbare gestalte? Hier treffen wij in de Gereformeerde Theologie der laatste decenniën im groszen und ganzen tweeërlei meening aan. De leer van de pluriformiteit der Kerk en die der uniformiteit. De voorstanders der pluriformiteit zijn van oordeel, dat een institutaire eenheid der Kerk onmogelijk en ongewenscht is, dat het naast elkaar voorkomen van verscheidene kerken juist bevorderlijk is voor de openbaring der rijke verscheidenheid, die den Goddelijken arbeid eigen is. Dezen zien de eenheid uitsluitend eschatologisch. Kuyper was een pluriformist. In zijn beeldrijke taal zegt hij in zijn Encyclopaedie: ,,De waarheid Gods is te rijk en de schat des heils in Christus te weelderig om in één menschelijke vorm tot uitdrukking te komen. Én ook de aanleg der verschillende volkeren is te veelvormig, om waar de natiën eenzelfde waarheid en eenzelfde heil assimileeren, beiden niet op onderscheidene wijze in zich op te nemen en op uiteenloopende wijze te produceeren."
Zelfs Bavinck is niet geheel afkeerig van deze leer en zegt in zijn Gereformeerde Dogmatiek: ,,Zij is een bewijs, dat het Christendom nog leeft. Uitwendige eenheid heeft wel meer aantrekkelijks voor het oog. Rome laat geen gelegenheid na, om er zich op te verheffen en haar glansrijke eenheid te stellen tegenover de verdeeldheid der Protestanten. Maar onder die uitwendige eenheid bedekt Rome diezelfde verschillen en tegenstellingen, welke het Protestantsche beginsel vrij laat om naast elkaar zich te kunnen ontwikkelen. Het is daarom geen vloek, het is een zegen der Hervorming te achten, dat ze geen valsche, onware eenheid wil en uitwendig uiteen laat gaan, wat niet inwendig samenhoort."
Toch moet m.i. dit standpunt met alle kracht worden afgewezen. De zuurdeesem der Scheidingsmentaliteit is hier niet vreemd aan. Dit werkt het kerkelijk indifferentisme in de hand en tracht zich theologisch te verzoenen met het practisch kerkelijk gebeuren der scheiding als een repeteerende breuk. Op grond der Schriftuurlijke openbaring moeten wij vasthouden ook aan de institutaire eenheid der Kerk van Christus. Kerkelijke gedeeldheid is dus zonder meer een gruwel in de oogen des Heeren Zebaoth.
In welken zin is het oecumenisch streven gerechtvaardigd? Ie. In den zin van een Heiier of een Boissevain, ons op het standpunt stellende, dat alle verschillen slechts van betrekkelijken aard zijn, dat daar relativiteit of pluriformiteit der waarheid is? Geenszins. De Waarheid Gods, ook ten aanzien van de Kerk, is absoluut en éénvormig. Daar is slechts ééne Waarheid, ons in de Schrift des O. en N. Testaments geopenbaard, Gods eeuwig blijvend getuigenis.
2e. Of moeten wij als een Nathan Söderblom de liefde, het Christelijk leven zien als de eenheidsband en de geloofsverschillen aan deze liefde ten offer brengen? Dit kan en mag evenmin. Op het eerste standpunt zoekt men in den geest van Lausanne naar een grootste gemeene deeler der belijdenissen, het ware, Gode welgevallige oecumenisch streven kan alleen gebouwd worden op de positief Gereformeerde confessies, op Calvijns Reformatie gegrond.
De belijdenis der Drieëenheid is niet voldoende. W a t verstaat men onder den Vader, wat onder den Zoon, wat onder den H. Geest? Denk aan allerhande ketterijen als het patripassianisme, docetisme, enz. Gaat de Geest uit van Vader en van Zoon of alleen van den Vader? Hoe kan men hier ooit in overeenstemming komen met de Grieksche Kerk? Is de Geest persoonlijkheid, of slechts een kracht Gods? Hoe staat men tegenover de bevindelijke kennis der Drie Personen, beslist noodzakelijk ter zaligheid, waarvan Art. 9 onzer Confessie spreekt?
Wij gevoelen, dat wij hier aan alle kanten vastloopen en moeten geraken tot wegwerping en verdoezeling onzer heiligste geloofsstukken, zoo wij ons slechts eenigszins met deze huidige Oecumenische Beweging zouden inlaten. Hier moet van Geref. zijde weerklinken op de verschalkende uitnoodiging tot samenwerking een krachtig: Non possumus, wij kunnen niet. Non tali auxilio! wenschen wij de eenheid der Kerk. Deze eenheid doet tekort aan het wezen der Kerk zelve.
De bijzondere toespitsing voor ons, Hervormd Gereformeerden, wordt gevonden in het navolgende feit. Gelijk Prof. Severijn op een Bondsvergadering zoo klaar aantoonde, is de geest der oecumenische Beweging de auctor intellectualis, ook van het alom besproken Reorganisatie-ontwerp der Herv. Kerk, dat op de Classicale Vergaderingen onzer Kerk is behandeld geworden. Dit geheele ontwerp moet in het licht van deze Beweging worden bezien, om het juist te beoordeelen. Menige uitlating, inzonderheid Prof. Scholten wijst in deze richting en vooral Art. 8 van het ontwerp staat hiermede in verband. (Zie slechts naar de belijdenis der Drieëenheid).
Evenmin kan Söderblom's ideaal ons bekoren. Zijn standpunt is niet anders dan een uitvloeisel der Ethische Theologie (,,niet de leer, maar de Heer!") vooral in haar oorspronkelijke gedaante (zie Chantepie de Ia Saussaye „Christelijk leven").
De Heere, onze God, geve ons Zijn licht en de leiding van Zijnen Geest, om de principes te onderkennen en getrouw te zijn aan de belijdenis onzer Vaderen, waarvoor zij goed en bloed hebben geofferd.
„Beproeft de geesten, of zij uit God zijn!"

H

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 oktober 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Oecumenische Beweging (Slot)

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 19 oktober 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's