Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Door den Vader getrokken

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Door den Vader getrokken

26 minuten leestijd Arcering uitzetten

Johannes 6 vers 44 en 45. Niemand kan tot mij komen, tenzij dat de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke; en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Daar is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn. Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot mij.

Deze verzen sluiten aan bij de voorafgaande. Wij wijzen op:
le. De ongeschiktheid des zondaars om tot Jezus te komen.
2e. De trekking des Vaders noodzakelijk.
3e. Door de Schrift bewezen.
In de eerste plaats dan spreekt onze text van de ongeschiktheid des zondaars in zijn natuurstaat om tot Jezus te komen. Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader hem trekke. Over dit komen spraken wij uitvoerig in onze voorafgaande Schriftoverdenkingen.

Waarom toch zou nu een zondaar, zonder de trekking des Vaders, niet tot Jezus kunnen komen? Is dit dan zoo moeilijk? Wat mag toch hiervan de oorzaak zijn, dat de Heere Jezus dit zoo met nadruk zegt?
Denk even terug aan de verzen 35 en 37, en aan het heele verband waarin zij voorkomen. Het is zóó. Jezus' woorden vielen niet in den smaak bij de schare. Eigenlijk ergerden zij zich eraan. Zij gevoelden, dat zij werden veroordeeld in hun vleeschelijken godsdienst. En dan zoekt een mensch zich te wreken. Zoo is het toch ook in de prediking. Hoe komt het. dat de menschen de waarheid niet kunnen verdragen? Toch alleen, omdat de waarheid hen veroordeelt. Zeg den rechtzinnigen mensch maar eens, dat hij zich moet bekeeren. Zoo gemakkelijk als hij verdraagt, dat gij hem zegt een vijand van God te zijn, zoo kwalijk neemt hij het u als gij spreekt van den eisch der bekeering; dat hij in zijne vijandschap niet mag volharden. Het een wil hij wel toestemmen, omdat hij dan toch kan blijven die hij is. En dat begeert hij. Het andere begeert hij niet en daarom zoekt hij zich aan den eisch te ontworstelen.
De schare dan had zich gestooten aan de woorden van Jezus over zijn persoon, als het levende brood en de waardeering van het manna, die zij niet hoog genoeg vonden. Vooral echter krenkte hen, dat zij niet als het zaad van den vader der geloovigen werden geaccepteerd. Zij murmureerden over hem, omdat Hij gezegd had: Ik ben het brood, dat uit den hemel nedergedaald is. En zij zeiden: Is deze niet Jezus de zoon Jozefs, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt deze dan: Ik ben uit den hemel nedergedaald? Hij dient zich aan als de gezondene van den hemel en zij weten niet beter of Hij is van beneden. Zij kennen zijn vader en zijn moeder. Zijn moeder dat kan. maar zijn Vader kennen zij niet, want dan zouden zij in Jezus geloofd hebben.
Jezus leert hen, dat zij hem niet verstaan, niet waarlijk kennen. En nu laat Hij den achtergrond zien van dit feit. Die ligt in de verdorvenheid hunner natuur. Daarom zegt Hij hun: niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke. Hij slaat hun hoovaardij terneer, hun vermeenden vrijen wil en vermogen ten goede. Hij weet zich de gezondene des Vaders. Zij krenken hem, door hem te wijzen op zijn aardsche moeder. Zij kennen hem niet als de spruite Davids, als de zoon der maagd. Zie, de maagd zal zwanger worden en een zoon baren en gij zult zijn naam Immanuël heeten. Zoo tasten zij Jezus aan in zijne Messiaswaardigheid.
Doch hoe is het nu met de ongeschiktheid van den natuurlijken mensch om tot Jezus te komen, allereerst hem te erkennen voor hetgeen Hij waarlijk is?
Het is duidelijk, dat het niet gaat over ongeschiktheid naar het lichaam om tot Jezus te komen, want het gaat over geestelijke beweging. De mensch kan loopen, zijn richting bepalen en zijn voorgestelde doel bereiken. De menschen, tot wie Jezus sprak, waren tot hem gekomen en toch niet gekomen. Zij hadden hem gezocht en toch niet gezocht; zij hadden de teekenen gezien en hèm toch niet herkend. Hunnen oogen waren blind en zij konden hem niet zien als den gezondene des Vaders.
De schare bleef in groote meerderheid vervreemd innerlijk vijandig van Jezus. Zeker, een mensch kan een gebed uitspreken; de waarheid toestemmen zelfs en toch ontbloot zijn van het leven der genade. Een mensch kan zeer geleerd zijn, zich daarop verhoovaardigen, veel kennis en inzicht hebben in Gods waarheid en toch niet verstaan wat het eenvoudigste kind van God verstaat. De ervaring bevestigt dit dagelijks. Onze natuur is innerlijk vervreemd van God.
Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke.
Onze natuur is verdorven, wij zijn verduisterd in het verstand, vervreemd van het leven Gods, met onzen godsdienst inbegrepen. Kom den mensch niet te na, want dan begint de adder te schuifelen, straks te sissen en zijn gif, als hij u raken kan, in te slaan in uwe aderen met zijn giftand.
Dit heeft de Zaligmaker wel zeer veelvuldig ondervonden tijdens zijn omwandeling op aarde. Hij heeft de schande veracht en het kruis gedragen; het tegenspreken der zondaren verdragen. Menigmaal murmureerde de schare over hem. Wij zijn van nature blind; zonder geestelijk inzicht in het Koninkrijk Gods. Zie, daar loopt een schaap te grazen, het zou van leeuwenvoedsel niet kunnen leven omdat het een schaap is.
Evenmin kan een wolf de stem van den herder hooren, gelijk het schaap die hoort, al heeft het beest ooren. De voorbeelden zijn maar voor het grijpen om dit niet kunnen toe te lichten. Een moeder heeft haar kind op den schoot. Geef haar een mes en zeg; dood uw kind. Zij zal zeggen: ik kan niet. Haar moederlijk bestaan laat het niet toe. Het niet kunnen wijst ons dus op het onvermogen onzer natuur omdat wij in vijandschap tegen God en zijnen Christus zijn gekeerd.
Gij wilt tot mij niet komen, opdat gij het leven hebben moogt in mijnen naam, zeide Jezus. Het niet kunnen, sluit daarom ook onzen onwil in, raakt onze gansche natuur in hare afgekeerdheid van God onzen Maker. Wij weigeren voor God te bukken, weigeren hardnekkig. Dit is de zonde van onzen val. Diep is de mensch gezonken. Zoo diep, dat hij zich in der eeuwigheid uit dien val niet kan noch wil opheffen. Hier is de goddeloosheid en de dwaasheid van ons God-vervreemd bestaan. Ons verstand is verduisterd, daarom maant Gods Woord: wie op zijn verstand vertrouwt is een zot. Daarom is het Evangelie den Griek een dwaasheid, omdat hij wil begrijpen met zijne natuurlijke rede en den Jood een ergernis, omdat hij waant een zeker vermogen ten goede te bezitten. De natuurlijke mensch verstaat niet de dingen die des Geestes Gods zijn en hij kan ze niet verstaan omdat zij geestelijk onderscheiden worden.
Zie maar naar het leven en streven van de menschen, ook van onzen tijd. Waar geven zij hun tijd en leven voor? Haasten zij zich om huns levens wil? Zij haasten zich naar het verderf. Hunne voeten, zegt de Schrift, zijn snel om bloed te vergieten en den weg des vredes hebben zij niet gekend. Hij kan de werkelijkheid der dingen niet zien omdat hem zoowel het oog als het licht ontbreekt. Zelfs als een kind des Heeren vertrouwt op zijn verstand, komt hij tot dwaasheden. Daarom hebben Gods kinderen zoo noodig: laat gena mij uwe wetten leeren. Geef mij verstand met goddelijk licht bestraald.
In Christus zien wij van nature geen begeerlijkheid, in gemeenschap met God geen gewenscht goed. In de zonde zien wij niet de schuld tegen God. Onze liefde is gericht op het schepsel; onze genegenheden gaan uit naar de aarde. Onze vreugde is uit de aarde aardsch. Vindt gij deze teekening te somber? De Schrift leert niet anders en de ervaring bevestigt het Woord van dag tot dag in ieder menschenleven.
Ons geweten is bevlekt, zoodat wij niet zuiver reageeren op Gods wet, ook al bleven er kleine sprankjes van Gods beeld, zoodat wij redelijke zedelijke schepselen zijn door Gods bewarende genade. Een goed geweten is alleen mogelijk, wanneer het wordt besprengd met Christus' bloed. Nooit spreekt het geweten van verzoening, doch blijft staan bij een zekere veroordeeling van onze grofste daden tegen de wet, voorzoover die ons bekend is. Wij zoeken het geweten het zwijgen op te leggen. Leven gemakkelijk over de zonde heen, stompen het af, zoodat wij grover worden met den ouderdom. Hoe ouder hoe kouder.
Ziedaar enkele hoofdzaken van dit niet kannen, waarover Jezus spreekt. Dit niet kunnen echter is schuld voor God. Wij moesten kunnen en willen, want God heeft den mensch recht gemaakt. Daarom is de gansche wereld voor God verdoemelijk en moet aller mond gestopt worden. Hoe is het toch mogelijk, dat men algemeene verzoening predikt en eene helpende genade leert? Wat is dit anders dan moord op menschenzielen, bedrog en leugen. Dan zou er voor den Farizeër verwachting zijn, maar de tollenaar blijft buiten.

De trekking des Vaders.
Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader die mij gezonden heeft, hem trekke.

Hetzelfde woord trekken vinden wij in Johannes 12: en zoo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal Ik ze allen tot mij trekken.
En in Jeremia lezen wij: Ik heb u lief gehad met eene eeuwige liefde, daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid. In Johannes 21 wordt het woord gebruikt van het sleepen van een net vol met visschen. In Handelingen 16 van het gewelddadig wegsleepen van een gevangene.
En de apostel Paulus schrijft aan de gemeente van Colosse: die ons getrokken heeft uit de macht der duisternis en overgezet heeft in het Koninkrijk van den Zoon zijner liefde. De mensch wordt ons voorgesteld als verstrikt in de macht van satan, in de macht der zonde. Welnu, de Vader trekt den zondaar zegt Jezus, trekt hem onwederstandelijk. Roept hem krachtdadig. Hij verzet zich, trekt terug. Zoo hoorde Saulus, op den weg naar Damascus, eene stem van den hemel: Saul, Saul, wat vervolgt gij mij, het is u hard de verzenen tegen de prikkels te slaan.
Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke.
Er is dus een zekere betrekking tusschen Vader en Zoon, of eigenlijk hier tusschen den Vader en den Middelaar. De Vader heeft hem gezonden. Daarmede stelt Jezus zich in het licht zijner ambtelijke roeping, als de Gezalfde Messias. Hij is van God gezalfd tot onzen hoogsten profeet en leeraar, tot onzen eenigen Hoogepriester en tot onzen eeuwigen Koning. Het gaat niet over het komen tot den Zoon als tweede Persoon in het drie-vuldige wezen Gods, doch over het komen tot den Middelaar Gods en der menschen.
De Vader, die mij gezonden hee[t. Op die zending door den Vader beroept Jezus zich herhaaldelijk.
Hij is geen schapendief, maar schapeneigenaar. De Vader trekt zich echter niet terug, na het zenden zijns Zoons in onze natuur. Neen, Hij werkt mede om de zaligheid zijner gekenden te verwezenlijken. De Vader trekt tot Christus.
Deze trekking is een werk van goddelijk — genadig — alvermogen. In welken afgrond zijn wij verzonken; oproerlingen zijn wij geworden door de zonde.
Hij trekt ons op als met een keten naar de sterkte zijner macht.
Mogen wij enkele koorden noemen, die de Heere daarbij gebruikt? Daar is de koorde zijns Woords. Waartoe Hij u geroepen heeft door ons Evangelie, tot verkrijging der heerlijkheid onzes Heeren Jezus Christus. Zoo gebruikt de Vader in dit trekken de koorde zijns goddelijken Woords, dat ons kan wijs maken tot zaligheid door het geloof in Christus Jezus. Dit Woord verklaart ons Gods wil en raad; zijne eischende gerechtigheid stelt het ons voor; het ontdekt ons door de wet aan onze verlorenheid door en in de trekking des Vaders. Daarom kunnen wij niet verder op het pad der zonde, maar moeten stil staan; worden gedwongen en gewillig gemaakt om weder te keeren; worden toegevoerd naar hem. dien de Vader heeft ten toon gesteld in zijn bloed, opdat Hij rechtvaardig zij en rechtvaardigende dengene, die uit het geloof van Jezus is.
In die trekking betrekt Hij ook zijne dienaren, want het geloof is uit het gehoor en het gehoor door het Woord Gods. Zoo zijn wij dan gezanten van Christus' wege alsof God — let op — dat God door ons bade: wij bidden u van Christus' wege, laat u met God verzoenen. Evenwel deze koorde blijft in Gods hand, want ook de dienaar Gods kan niet één zondaar tot Christus trekken. Dit is het kroonrecht des Vaders. Die kan het wel, want Hij heeft beloofd: mijn Woord zal niet ledig tot mij wederkeeren, maar doen al wat mij behaagt, en het zal voorspoedig zijn tot hetgeen waartoe Ik het zende. Daarom zal ons werk niet ijdel zijn in den Heere.
De trekking des Vaders is maar niet eene zekere aanrading, zooals de Remonstrant leert, maar een krachtdadig werk, waardoor tot stand komt het voornemen Gods tot zaligheid. Hij spreekt en het is er. Hij gebiedt en het staat er.
Die trekking des Vaders keert ons af van de zonde en brengt ons onder de macht der gerechtigheid, doet ons sterven aan onszelven; leert ons te buigen voor Gods wet en ons oordeel te aanvaarden, dat wij rechtvaardig hebben verdiend. Door die trekking moeten wij de wereld en eigen bestaan loslaten.
Zij sluit echter, blijkens onzen text, óók in het toeleiden tot den Zaligmaker. De trekking des Vaders ontvangt haar stempel in het bekennen, dat Jezus is de Christus, de Zoon des levenden Gods. Wilt gij een ander beeld? Neem dan Psalm 40, waar ons beschreven wordt hoe de dichter getrokken werd uit den ruischenden kuil en het modderig slijk. Doordat de Vader door zijn Geest het hart aanraakt, komt er ontroering, beweging.
De Heere opende het hart van Lydia, dat acht nam op hetgeen van Paulus werd gesproken. De schare werd op den Pinksterdag verslagen in het hart en vroeg: wat zullen wij doen? Hier was de trekking des Vaders, de bediening des Geestes. En Petrus antwoordt: bekeert u en gelooft het Evangelie en een iegelijk van u worde gedoopt.
De Heere zal verhoogd worden, opdat Hij zich over ulieden ontferme, want Hij is een God des gerichts, welgelukzalig zijn die allen, die hem verwachten. Niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke. Daarom moet die trekking openbaar worden hierin, dat Jezus dierbaar en onmisbaar wordt. Hij is de schatkamer van Gods algenoegzaamheid. Hij is de roode zee van Gods ontferming.
Werp mij in die zee, zoo zucht de getrokken zondaar, en ik ben behouden, behouden voor eeuwig. Getrokken uit de macht der duisternis, overgebracht in het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde, den Zoon door den Vader gezonden, opdat Hij zou zoeken en zalig maken wat verloren was. Juist door die trekking des Vaders gevoelt hij de macht der duisternis, die terugtrekt, evenals zijn eigen natuur.
Zoo wordt hij geworpen in een conflict der ziel, dat hem dreigt te verscheuren. Maar gelukkig, de Heere geeft het niet op, zet door en scheidt hem van den vorst der duisternis, die zijn ziel wilde vermoorden. Want de benauwdheid kan hoog gaan onder die trekking des Vaders. De zending des Zoons is de grondslag van dit getrokken worden door den Vader. Als Jezus er niet was en intrad bij den Vader moesten wij gewis te gronde gaan, kon die trekking alleen ons verderf brengen.
De Zoon verwerft bekeerende genade, verdient die trekking door zijn bloed. Zoo verschijnt de zondaar voor het aangezicht van Christus en in het geloof, als vrucht van de trekking des Vaders, omhelst hij Jezus tot zijn Borg. Deze stelt hem voor aan den Vader. Want niemand komt tot den Vader, dan door den Zoon.
Onze text leert ons ook het werk van Christus kennen in zijn samenvatting.
Niemand kan tot mij komen tenzij de Vader, die mij gezonden heeft, hem trekke, en Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
Het is merkwaardig in welke bewoordingen de Heere Jezus zijn werk samenvat. Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
Jezus neemt den getrokkene des Vaders geheel voor zijn rekening. Die in den Zoon gelooft, die heeft het eeuwige leven, zoo zegt Hij elders. Door het geloof in zijnen naam toch worden wij in verbinding gesteld met zijn leven, bevrijd van den vloek der zonde. De beginselen der eeuwige vreugde worden geboren in ons hart, zoodat wij mogen weten de dingen die ons van God zijn geschonken. De zondaar, die waarlijk in Jezus gelooft, ontvangt het recht ten eeuwigen leven en in beginsel is hij een leven deelachtig, dat niet kan sterven, niet door den dood kan worden aangetast, niet kan zondigen. W a t uit God geboren is, zondigt niet en hij kan niet zondigen, want zijn zaad blijft in hem. Het is waar, het eeuwige leven is óók toekomstverwachting. Want wij zijn in hope zalig geworden. Wel is het beginsel des eeuwigen levens verwezenlijkt in het hart, maar de volle ontplooiing toeft nog. Met het sterven maken Gods kinderen een flinken stap vooruit, want zij mogen weten en gelooven, dat hunne zielen van stonden aan na hun sterven worden opgenomen tot hun Hoofd Christus om verlost van het lichaam der zonde als geesten der volmaakt rechtvaardigen voor Gods aangezicht te leven. Evenwel, hunne lichamen worden grafwaarts gedragen en toevertrouwd aan den schoot der aarde. Daar heerscht nog de dood. Maar is het dan niet zóó, dat zij het eigendom des Heeren zijn naar lichaam en ziel? Daarom zal Jezus niet rusten alvorens Hij óók het lichaam heeft verlost. Zij verwachten de aanneming tot kinderen namelijk de verlossing huns lichaams. Dit ziet niet op het sterven, maar op de wederopstanding des vleesches, wanneer de bazuin zal blazen en de dooden zullen opwaken ten jongsten dage. De Heere Jezus ziet dus zijn werk tot den jongsten dag. Hij zal de verplichtingen des verbonds, die Hij op zich nam. volvoeren tot het laatste gelijk Hij de schuld tot den laatsten kwadrantpenning heeft betaald en uitroepen aan het kruis: het is volbracht. Wij hebben een volkomen Zaligmaker.
In dit leven overgebracht, uit het rijk der duisternis, in het Koninkrijk van den Zoon van Gods liefde, gaan zij in in de vreugde huns Heeren, om hun lichamen bij den morgen der opstanding terug te ontvangen, hereenigd met de ziel, in onverderfelijkheid en kracht. Ik zal hem opwekken ten uitersten dage.
Jezus spreekt hier van den uitersten dag. Jezus' dag is de dag zijner glorie, gelijk Hij zeide, dat Abraham zijn dag heeft gezien en verblijd is geweest. De dag, de dag bij uitnemendheid van Jezus is zijn wederkomst, waarin Hij verheerlijkt zal verschijnen op de wolken des hemels met groote kracht, omstuwd door heirlegers van engelen. Soms wordt gesproken van de dag, of die dag, groote en hier uiterste dag. De dag nu, de uiterste dag, staat in onmiddellijken samenhang met het wereldgericht. De dag van den Zoon des menschen, de groote en doorluchtige dag des Heeren. Dan zal Hij het Koninkrijk den Vader overgeven en God zal zijn alles en in allen. Ik zal hem opwekken ten uitersten dage. Ik zal zie hier de majesteit van Jezus; zijn zekerheid van zijn kunnen en zullen. Neen, Jezus legt geen krans op het graf der zijnen, maar doet hen rusten in hope, waakt over hun stof en zal hen opwekken ten jongsten dage. Hij kan en wil en zal! Zoo laat de Heere Christus het werk der zaligheid zien als een werk, dat niet kan falen. De roeping en genadegift Gods zijn onberouwelijk. Zoo was het eeuwen reeds beloofd.
De Heere Jezus doet dan ook een beroep op het Woord Gods van oude tijden, om die trekking des Vaders nader toe te lichten.
Daar is geschreven in de profeten: En zij zullen allen van God geleerd zijn: Een iegelijk dan, die het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die komt tot mij.

De trekking des Vaders nader omschreven.
Van den Vader gehoord en geleerd. Dus de trekkende Vader is een sprekende Vader. Zoo sprak Jezus van het hooren van zijn woord en gelooven in hem, die hem gezonden had (Joh. 5 : 2 4 ) . De sprekende God, de Vader, vindt geloof bij den hoorenden zondaar. Wat gesproken wordt is duidelijk uit het verband. Gods spreken is een daad, een roepen, zoodat de zondaar hoort de stemme Gods.
Dikwijls hebben wij van kindsbeen af de Schrift hooren lezen en gelezen, maar het ging over ons heen, al ging er soms eene rimpeling over de ziel en werd het hart licht bewogen.
Maar verder kwam het niet. Het woord Gods maakte een zekeren indruk op ons, maar drong niet door. W i j sloten ons bovendien af zoo goed wij konden. Maar als God spreekt als de machthebbende, dan moeten wij hooren, omdat door dat spreken ons oor wordt doorboord en ons hart geraakt.
Als wij dan lezen: gij zijt die man, hooren wij als een donderslag door onze ziel dreunen: gij zijt die man. Meent gij, dat Ik ten eenenmale ben gelijk gij? Ik zal het ordenlijk voor uwe oogen stellen. Dan weer: de mensch, die zulke dingen doet is des doods waardig. Maar ook leeren zij verstaan het Evangelie als uit den mond Gods vernomen.
Van den Vader gehoord. Maar is dit alles niet het werk des Geestes? Het antwoord op deze vraag is niet moeilijk. Deze leer wordt van den Vader gehoord, omdat het des Vaders woorden zijn, die de Geest spreekt en omdat de Geest van den Vader is gezonden. Van den Vader gehoord en geleerd. De Vader is Opvoeder tot Christus door den Heiligen Geest. De wijze waarop de Vader trekt is niet alleen door spreken, maar ook door onderwijzing. Hij handelt niet met den mensch als een stok en een blok, neen Hij handelt met ons als redelijke-zedelijke schepselen. Dit onderwijs is zeer practisch van aard, want Hij leert het ons zóó, dat wij het geleerde in beoefening brengen.
Wanneer God ons leert de noodzakelijkheid der verzoening dan werkt dit leeren uit, dat wij uitzien naar den Middelaar. De Heere moet ons door zijn leeren veel afleeren, eigenwijsheid en eigen vroomheid, om ons te onderwijzen den eisch zijner gerechtigheid. Hij leert ons, dat uit de werken der wet geen vleesch gerechtvaardigd wordt voor God. Hij leert ons kennen de groote plaatsvervanging, het offer van zijn eigen Zoon in onze natuur verschenen, als de verborgenheid der godzaligheid. Dit onderwijs gaat met slagen gepaard, omdat wij zoo vergeetachtig zijn. Zijne leer is een trekkende macht. Sommige menschen kunnen meesleepend onderwijzen, zoodat zij de leerlingen geheel meenemen. De Heere kan leeren zooals geen menschenkind, want Hij heeft volstrekte macht over de harten; niet alleen om ze te buigen maar ook over het verstand om het te verlichten en te overreden. Hier is goddelijk onderwijs, dat ons wijs maakt tot zaligheid. Geen andere leering kan ons den hoogsten Profeet en Leeraar doen kennen, dan het onderwijs des Vaders. Hoe aangrijpend uw vermanend woord moge zijn, hoe teer gij ook den Zaligmaker aanprijst, zonder het leeren des Vaders zal het geen resultaat ten leven hebben.
Zoo is het toch óók met de meest aangrijpende prediking. Wie heeft onze prediking geloofd en aan wien is de arm des Heeren geopenbaard? Toch wordt de kracht niet onnut aangewend, want er gelooven er zoo velen als er verordineerd zijn ten eeuwigen leven. Dit zijn zij, die getrokken en geleerd worden van den Vader, die het van hem hooren. Laat daarom uwe bede zijn om die trekking en leering des Vaders, opdat gij moogt komen tot Christus. Het leeren des Vaders geschiedt door Gods levende stem in het Woord, zoodat wij Gods redenen verstaan en ter harte nemen. Want Jezus kon zeggen, dat Hij sprak als machthebbende en niet als de Farizeërs en Schriftgeleerden.
Van den Vader geldt dit zonder meer als God. Jezus is de God-mensch en als zoodanig, dit was zijne bedoeling te leeren, sprak Hij als machthebbende.
Wie is een Leeraar gelijk Hij? Als de Vader ons onderwijst van het v/ezen en de vruchten der zonde worden wij wanhopig van de les, en slaan op onze borst met den tollenaar uitroepend, o God, wees mij zondaar genadig. En als hij ons leert wat de genade vermag, wie Jezus is, dan gelooven wij in hem, dien de Vader heeft gezonden.
Onderwijst Hij ons aan den voet van den Sinaï, bij den brandenden berg, van de wet, dan staan wij bevende, niet anders verwachtend dan dat de berg op ons zal neerstorten. Maar ook als Hij ons leert wat het zegt, dat de wet in de ark wordt geborgen onder het verzoendeksel, leeren wij voor eigen leven wie Jezus is als wetsvolbrenger, zondendrager, ja, ook welke beteekenis Hij heeft voor het leven des geloofs om te handelen en te wandelen in Gods geboden. Geschapen in Christus Jezus tot goede werken, welke God voorbereid heeft opdat wij in dezelve zouden wandelen. Niemand, die op deze school komt blijft een dwaas, maar wordt wijs tot zaligheid, omdat Hij ons het verstand geeft, opdat wij den Waarachtige kennen. En wij zijn in den W a a r - achtige namelijk in zijnen Zoon Jezus Christus. Zoo dan, wie het van den Vader gehoord en geleerd heeft, die zal tot mij komen.
Een leerling van Christus, een discipel van Jezus, was eerst op de leerschool des Vaders en des Geestes in trekking en verlichting, om zoo leerling te worden en kind van God drieëenig. Dan kennen wij den Geest als onzen eeuwigen Trooster ons van den Vader en den Zoon gezonden, om ons te ieiden in al de waarheid. Hij neemt het uit Christus om het ons bekend te maken en legt den Vadernaam op onze lippen, zoodat wij roepen: Abba, Vader. De Geest verheerlijkt daarbij den Vader en den Zoon, opdat wij mogen weten de uingen die ons van God zijn geschonken.
Ten slotte staan wij nog een oogenblik stil bij het feit, dat deze waarheid door de Schrift van ouds is geleerd:
Daar is geschreven in de profeten: en zij zullen allen van God geleerd zijn.
De Schrift onderwijst deze trekking en leering des Vaders. Daar is geschreven in de profeten, zegt Jezus. Hij leeft uit het Woord, dat door zijn Geest tot stand kwam. Want de Geest van Christus was in hen, die het Woord spraken en opschreven.
In de Schrift zien wij Jezus als Middelaar werkzaam. Toen Hij verscheen in het vleesch, sprak de Vader door den Zoon. God, voortijds vele malen en op velerlei wijze tot ons gesproken hebbende door de profeten heeft in deze laatste dagen tot ons gesproken door den Zoon. De Schrift draagt echter het getuigenis zijns Geestes. En dat getuigenis blijft zij dragen tot het einde der wereld, als wij het Woord onmiddellijk zullen aflezen in het Woord, dat vleesch werd. De Kerk des Heeren is gebonden aan dat Woord. Wij hebben het profetische Woord, schreef Petrus aan de verstrooide vreemdelingen, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt als op een licht schijnende in eene duistere plaats, totdat de morgenster op ga in uwe harten. Jezus sprak tot den rijken man in de gelijkenis, die ons wordt voorgesteld als zijnde in de pijn: zij hebben Mozes en de profeten, dat zij die hooren.
Hoe vaak zegt Hij: hebt gij niet gelezen, óf: er staat geschreven. Zoo treft Jezus ook hier de Joden met het zwaard des Woords. Enkele plaatsen waar dit woord voorkom', leggen wij u nog voor, om dan te eindigen.
In Jezaia 54 : 13 staat geschreven: En alle uwe kinderen zullen van den Heere geleerd zijn en de vrede uwer kinderen zal groot zijn. Z o o wordt de Messiaansche tijd aangekondigd, waarin Gods kinderen niet meer behoeven te gaan tot den priester om Gods wet te hooren, noch tot den profeet om raad te vernemen, maar rechtstreeks van den Heere geleerd zullen zijn. Dit neemt natuurlijk het gebruik der middelen niet weg, noch de band aan het Woord Gods, maar zegt ons toch wel, dat wij geen menschenkind meer volgen blindelings, omdat wij geen profeten meer hebben, die autoriteit over ons zouden hebben, zoodat wij hen behooren te volgen. Neen, onderzoeken wij dagelijks de Schriften of de dingen alzoo zijn als ze ons — door wie dan ook — worden voorgelegd. Wanneer zelfs de apostel Paulus weigerde Petrus te volgen, die toch een apostel des Heeren was, maar hem in het aangezicht wederstond, omdat hij te bestraffen was, hoeveel te meer zullen wij dan weigeren te volgen op paden die niet zijn naar het Woord Gods, ook al worden zij als Gods weg aangediend. Wij laten ons door geen juk der dienstbaarheid bevangen. Dit sluit natuurlijk niet uit het hoogachten der voorgangers om huns werks wil, als die waken over uwe zielen.
Dan echter is er overeenstemming door den Geest Gods, en wordt geleefd uit en naar het Woord onzes Gods, dat bestaat in der eeuwigheid. Alles wat daarmede niet overeenstemt is menschenwoord, zal niet kunnen bestaan. Gijzelven zijt van God geleerd, schrijft Paulus aan de Thessalonicenzen ( l T h e s s . 4 : 9 ) .
En Johannes: doch gij hebt de zalving van den Heilige en gij weet alle dingen (1 Joh. 2 : 2 0 ) . Ik heb geschreven, niet omdat gij de waarheid niet weet
Alle uwe kinderen zullen van den Heere geleerd zijn. Uw kinderen, de kinderen van Sion; en de vrede uwer kinderen zal groot zijn. Door het leeren des Heeren wordt diepen vrede geboren door het geloof in Christus, waartoe dit leeren leidt.
In Jeremia 31 lezen wij: Een nieuw verbond: Ik zal mijne wet in hun binnenste geven zij zullen niet meer een iegelijk zijnen naaste leeren zeggende: Ken den Heere, want zij zullen mij allen kennen, van hunnen kleinste tot hunnen grootste toe, spreekt de Heere; want Ik zal hunne ongerechtigheden vergeven en hunne zonden niet meer gedenken. Gij merkt op hoe hier sprake is van zegeningen onder het Nieuwe Verbond. Het verbond der genade zooals het werkt na de komst van Christus in het vleesch en de uitstorting des Heiligen Geestes. Ook daarop moeten wij letten. Juist door deze aanhaling wil Jezus de Joden leeren, dat Hij de Messias was; dat de nieuwe tijd was aangebroken aan de vaderen beloofd en heilbegeerig ingewacht door zielen als Simeon en Hanna. Zij zullen allen van den Heere geleerd zijn.
Zoo is dan de proef op de som of wij al dan niet door den Vader zijn getrokken, het komen tot Jezus. Want zoowie het van den Vader gehoord en geleerd zal hebben, die zal tot mij komen zegt Jezus. Die zal het ga zoo 't gaat, die zal komen.
De een gaat tot Jezus zonder den Vader, de ander tot den Vader zonder Jezus. Een derde maakt van zijn ontdekking een zaligmaker, die hem echter niet redden kan.
Een iegelijk dan wie hij verder was of is.
Gekomen tot hem vonden wij leven en vrede. Moge het zijn bij den voortgang een opwassen in de kennis en in de genade van onzen Heere Jezus Christus.
En Ik zal hen opwekken ten uitersten dage
Uit hem en door hem en tot hem zijn alle dingen, hem zij de heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Door den Vader getrokken

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1940

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's