De Woorden des eeuwigen levens I
Johannes 6 vers 66—69. Van toen af gingen velen zijner discipelen terug, en wandelden niet meer met hem. Jezus dan zeide tot de twaalve: Wilt gijlieden ook niet weg gaan? Simon Petrus dan antwoordde hem: Heere, tot wien zullen wij henengaan? Gij hebt de woorden des eeuwigen levens: en wij hebben geloofd en bekend, dat Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods.
De Heere Jezus, onze hoogste Profeet en Leeraar, onderwees zijne discipelen en zijn verdere hoorders in de synagoge te Kapernaüm. Hij had hun gesproken van het brood des levens, van het komen tot hem om in eeuwigheid te leven. Ook had Hij gewezen op de waarheid, die onze natuur afstoot: niemand kan tot mij komen, tenzij de Vader, die mij gezonden heeft hem trekke.
Hij staat volkomen in voor de gegevenen des Vaders, maar de anderen kent Hij niet. Konden daar in de synagoge te Kapernaüm zooveel menschen bijeen zijn? Het was immers na de spijziging der vijf duizend aan de overzijde van de Galileesche zee, waar Hij zijn wondermacht openbaarde en in den nacht stilde Hij den storm. Ach, velen waren terug gegaan naar eigen woning en zochten Jezus niet meer.
Zijn gehoor was aanzienlijk gedund. De menigte is van duizenden tot enkele tientallen weggesmolten. Zij vonden zijne rede hard, wie kon haar hooren?
Ook vonden velen zijn rede onredelijk omdat Hij sprak van het eten van zijn vleesch en het drinken van zijn bloed; het was hun al te mystiek. Ach, zoo is het toch nog. De vrije genade stoot de natuur af en het bevindelijke leven wordt veracht, omdat men het niet kent en toch wel aanvoelt, dat dit leven niet bestaanbaar is met het dienen der wereld en het zoeken van hetgeen deze aarde biedt. Menigeen wil een godsdienst, die vreemd laat van God; zonder wezenlijke gemeenschap met den Vader der lichten den God aller vertroostingen. De levende bevinding is in discrediet niet alleen bij de wereld, maar niet minder bij het naamchristendom, meer of minder rechtzinnig. De wereld zegt soms: ik blijf daaraf; ik wil wel aannemen, dat gij er u gelukkig in vindt, al geloof ik het zelf niet. Maar het naamchristendom zwelt van vijandschap en zegt: wij hebben ook den Geest van Christus, hebben ook den Heiland lief. Geen bevinding geen bevinding geloof, alléén geloof. Alsof het geloof in zijn wezen geen bevinding was, gemeenschapsorgaan met God in Christus.
Jezus had gevraagd: Ergert ulieden dit? Het woord dat Hij gebruikte wijst op een val waarin men vogels vangt. Waarin men gevangen raakt of wel een struikelblok waarover men valt. De waarheid wordt hun een struikelblok omdat zij de leugen liefhebben. In zijn antwoord maakt Jezus het onbegrijpelijke niet begrijpelijk, evenmin neemt Hij terug waaraan zij zich ergerden. Hij wijst dan op zijn hemelvaart: Wat zoude het dan zijn, zoo gij den Zoon des menschen zaagt opvaren waar Hij tevoren was?
De Geest is het, die levend maakt, het vleesch is niets nut: de woorden die Ik tot u spreek, zijn geest en zijn leven.
Zijn hemelvaart zal het bewijs leveren, dat Hij toch wel waarlijk het brood is dat uit den hemel is nedergedaald, de ware Messias. Zal voor de feiten uw bezwaar niet moeten wijken? De schuld van veler afkeerigheid ligt niet bij Christus, maar in het ongeloof der menschen, die der waarheid gram zijn, omdat zij hunne zonde ontdekt en veroordeelt. Zij missen het orgaan bovendien om geestelijke dingen te verstaan, verduisterd in het verstand als wij zijn van nature.
Zij kennen niet de trekking des Vaders, noch de verlichting des Geestes. Jezus zeide eenmaal: indien dan het licht, dat in u is duisternis is, hoe groot zal de duisternis zelve zijn? Daarom heb Ik tot u gezegd, dat niemand tot mij kan komen, tenzij dat het hem gegeven zij van mijnen Vader (vers 65).
Hierbij nu sluit onze text aan. Een drietal punten gaan wij met u behandelen:
le. Een droevig feit.
2e. Een ingrijpende vraag.
3e. Een resoluut antwoord.
In de eerste plaats spreken wij van: een droevig feit.
Van toen af gingen velen zijner discipelen terug en wandelden niet meer met hem.
Velen hadden met Jezus gewandeld, hem gehoord als Hij wondere woorden sprak, die beslag op hen legden; velen hebben zijne wonderen gezien en zijn er het voorwerp van geweest en toch en toch er komt scheiding. Had Jezus dan iets misdaan? Gij weet wel beter, er is nooit bedrog in zijn mond geweest of leugen op zijn lippen, noch onrecht in zijn daden. Hij kon vragen: wie uwer overtuigt mij von zonde?
Hij is de waarachtige en getrouwe Getuige! Maar hoe kwam het dan toch, dat zij hem verlieten, die het land doorging goeddoende en genezende allen die kwalijk gesteld waren. Het kwam omdat zij de vijandschap hunner natuur niet zagen, noch de woorden des levens begeerden, die Hij sprak. Zij ergerden zich aan zijne oprechtheid en de waarheid, de scherpe waarheid, die uit zijne lippen ging.
Na een tijd van grooten toeloop kwam de inzinking. De een had dit tegen hem en de ander weer wat anders. Hij kwam toch, naar des Doopers woord, met de wan in de hand om zijnen dorschvloer te doorzuiveren. Hij werkt scheidend door zijn Woord en daad.
Een tijd lang mag dit verdragen worden, het duurt niet zoolang of de tegenstand komt naar boven en weldra naar buiten. Zoo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen. Wie wil nu zijn leven verliezen? Als verdrukking of vervolging komt, zoo worden zij terstond geërgerd en offeren wierook aan de goden dezer eeuw. Soms begint men er al mee nog voor het gevaar er is, om het bij voorbaat af te wenden. Dan konden zij niet verdragen, dat Hij zóó scherp de waarheid zei. Hun verwijten deed, die hen door de ziel sneden, zoodat zij gewond naar genezing zochten, doch niet bij hem.
Jezus was goed genoeg om zieken te genezen, brooden te vermenigvuldigen, den storm te stillen, maar zij geloofden niet in zijn woord en daarom konden zij zelfs zijn daden niet recht waardeeren maar eindigden ermee in het vleesch.
Jezus is echter niet teleurgesteld in de schare, want Hij had hun toch geleerd, dat de weg nauw en de poort eng is, en dat weinigen door dezelve ingaan. Hij wist hoe weinigen het van zijnen Vader gehoord en geleerd hadden om tot hem te komen.
In den nacht onderwees Hij Nicodemus van de noodzakelijkheid der wedergeboorte. Hij had erop gewezen, dat de vossen holen en de vogelen des hemels nesten hebben, doch eraan toegevoegd: de Zoon des menschen heeft niet, waarop Hij het hoofd nederlegge. Wie wil nu deelen in zulk een armoede en verguizing?
Velen loopen nog mee in tijden van voorspoed om de brooden, maar als er geen brooden meer uitgedeeld worden, houdt ook hun volgen op. Anderen zijn uitwendig wel gebonden door het Woord, maar kennen toch geen inwendigen band des Heiligen Geestes met Jezus. Geen wonder, dat zij hem misschien nog gemakkelijker kunnen verlaten dan zij hem volgden. Velen zijn door opvoeding en omgeving nog kerkelijk, maar meen vooral niet, dat zij er hun leven voor over zouden hebben.
Aan Bunyan werd gezegd, dat hij niet mocht prediken. Dan zal ik het vertellen aan de kraaien en vogelen des hemels, zoo sprak hij. Ja, maar wij zullen u in de gevangenis zetten. Dan spreek ik tot de muren van mijn kerker, maar getuigen van Jezus zal ik toch. En hij kwam in de gevangenis. Daar schreef hij zijn gulden boekske: de Pelgrimsreis naar de eeuwigheid, dat millioenen heeft gesterkt op den levensweg door Gods genade.
Ach, had onze tijd zoo velen, die hun leven niet lief hadden voor zichzelven dan zou het anders zijn dan het heden is. Velen verwisselen van meester al naar de wind waait. Wat zij fel bestreden gaan zij verheerlijken en wat zij prezen en voor ijverden, verachten zij. Jezus echter was nooit uit op de volksgunst. Hij was gekomen om te doen den wil zijns Vaders. Dat was zijne spijze. Wie Jezus wil volgen moet wel weten, dat hij aan het kruis komt. Daar is het nog zoo slecht niet als wij hooren: heden zult gij met mij in het paradijs zijn. Waarom toch hebt gij zoo weinig voor hem over? Wat mag toch de rede zijn, dat gij vreest voor den mensch wiens adem in zijne neusgaten is?
Velen vallen af als zij het ouderlijk huis verlaten, de steun van vertrouwde vrienden ontvalt. Menigeen wil zich heroriënteeren. Zich her-oriënteeren en gaat heen.
Op nieuw koers bepalen, wat dan gevolgd wordt door richtingverandering.
Nu, dat kan noodig zijn, als wij uit den koers zijn geraakt. Velen wandelden niet meer met hem, zegt onze text. Dat waren menschen, die den waren koers verwierpen.
Gij weet zeker wel, dat dit woord oriënteeren komt van ociëns, dat is zons-opgang, het Oosten. Zich oriënteeren is zich oostwaarts richten, de plaats zoeken van den opgang der zon om zoo koers te bepalen. Zoo handelden de zeelieden voor de uitvinding van het kompas. Als in donkere nachten geen sterren te zien waren bracht de lichtende morgenstreep aan den hemel kennis van de richting waarin men moest varen. Hoe zullen wij ons oriënteeren, zoo noodig heroriënteeren? Naar de morgenster, naar het Oosten, het paradijs Gods vanwaar wij zijn verdreven, ons oriënteeren en altijd weer heroriënteeren, want wij zijn dwaalzieke schepselen, naar het eeuwig blijvende Woord Gods. Wij doen wel daarop acht te hebben als op een licht schijnende in eene duistere plaats. Zie, dan gaan wij met Hiskia, als Sanherib snoeft, in het Huis des Heeren en leggen de smaadbrieven voor het aangezicht Gods. Deze antwoordt wel!
Velen zijner discipelen wandelden niet meer met hem.
Alleen als wij ons zóó oriënteeren, geven wij onze geestelijke goederen niet prijs en verwachten van de bewegelijke dingen geen vernieuwing voor de onbeweeglijke dingen, maar houden ons aan het onbewegelijke Koninkrijk, dat niet komt met uiterlijk gelaat. Houden wij koers op het kompas van Gods Woord, het oog gericht op de zonne der gerechtigheid. Want Jezus heeft gezegd: wie mij volgt, zal in de duisternis niet wandelen maar het licht des levens hebben. En als wij ons afwenden van dit licht verkeeren wij in den nacht, niet het minst als wij onze verdorven rede tot onze toorts maken om ons pad te belichten. Velen wandelden niet meer met hem.
Zij wendden het roer om en koersten in een andere richting, van Jezus af waarheen? ,
Velen vallen af van Gods waarheid, die zij uiterlijk beleden. Vooral als er gevaar en smaad aan is verbonden, maar vaak ook zonder dat.
Als de hitte der verdrukking komt, worden zij terstond geërgerd. Velen zwemmen met den stroom mee.
Jezus spreekt ons hier van afval. En wel van discipelen. Van toen af gingen velen zijner discipelen terug en wandelden niet meer met hem. Van toen af en voortaan. Steeds meerderen keerden hem den rug toe, zochten zijn gezelschap niet meer, wilden zijn woorden niet meer hooren. Naarmate het kruis meer in zicht kwam slinkt het getal der volgelingen en het zal niet zoolang meer duren of uit duizenden monden zal het weerklinken als het krijschen van een wild dier: kruis hem, kruis hem, weg met dezen. Discipelen, leerlingen van Jezus, die niet slechts nu en dan hem eens hoorden, maar menschen, die vrij geregeld hem volgden als Hij in hun omgeving was. Zij noemden hem Meester en Heere! Afval van kerkmenschen zouden wij kunnen zeggen, van voorstanders van de waarheid! Velen zijner discipelen gingen terug
Zware misdaad. Hebt gij het u wellicht ook reeds voorgenomen als de nood aan den man komt in uw leven voor de wereld en niet voor de waarheid te kiezen? Zware misdaad.
Aan de andere zijde: bidt, opdat gij niet in verzoeking komt, want de geest is wel gewillig, maar het vleesch is zwak. maande Jezus zijn geroepen apostelen, waaronder nog een Judas was. En de elven zij hebben hem ook nog allen verlaten in dien van schrik vervulden nacht. Wie meent te staan, zie toe, dat hij niet valle.
Discipelen maar zonder hartveranderende genade, meeloopers en naloopers! Ach, hoe moet dit alles tot zelfonderzoek dringen om vast te stellen wat voor godsdienst wij nu eigenlijk hebben. Draagt hij het keur des hemels? Is in onze ziel het beeld van Jezus ingedrukt door den Heiligen Geest? Wees niet hooggevoelende maar vreest, want God wederstaat den hoovaardige maar den nederige geeft Hij genade. Van toen af gingen velen zijner discipelen terug en wandelden niet meer met hem.
Dan is het hun ook nooit aangenaam geweest in zijn gezelschap en toch. daar alleen kan een menschenhart zich verblijden. Als hij hem mag volgen, die de vertroosting Israëls is. Bij hem was er hoop op redding, maar wie zich van hem afwendt, wat moet er van dien mensch worden? Kom, wendt u niet af, blijft nog in het gezelschap dergenen, die hem volgen niet om de brooden maar om hemzelf! Bij degenen, die de Vader hem gaf. Gij kunt er niets bij verliezen, alles bij winnen.
Zijn er niet sommigen, die willen weggaan? Hebt gij geenvoornemens in uw hart gekoesterd, overleggingen gehad die in die richting wijzen? Keer op uwe schreden terug Worstel liever hem te leeren kennen, zijne stem te beluisteren als muziek des hemels. Ga toch niet heen van zijn Huis en Woord. Zet de oude palen niet terug. Die hem verlaten, zullen in de aarde geschreven worden; hun gedachtenis zal vergaan. Zij zullen geoordeeld worden met dat woord discipel. Dat woord discipel wordt een brandmerk in hunne ziel. De kinderen des Koninkrijks zullen buiten geworpen worden. Die den weg geweten en niet bewandeld hebben, zullen met vele slagen geslagen worden. Hoeveel te meer dunkt u, die Jezus volgden en zich van hem afkeerden? W i e een wolf is in schaapskleeren zal de vlokken wol lang dragen. Waarom gingen zij terug? Ter oorzake van Jezus dierbare, hoewel scherpe waarheid. Zij zijn van ons uitgegaan, omdat zij van ons niet waren, anders zouden zij bij ons gebleven zijn. Is dit alles niet vlijm scherp? Toch niet te scherp, want wij zijn menschen, die bedreigd moeten worden, gedaagd voor Gods rechterstoel, bezworen bij den levenden God. Wij zijn harde menschen, daarom is een harde hamer noodig om ons te verbrijzelen. Had Jezus dan discipelen afgestooten? Volstrekt niet, maar zij verdroegen de waarheid niet, hoewel Hij de waarheid was. Zij kenden niet de trekking des Vaders, hadden het niet van den Vader gehoord en geleerd, want die zullen tot hem komen en door dezelfde genade die hen trok bij hem blijven. Niet omdat zij braver zijn in eigen bestaan, maar omdat God niet laat varen de werken zijner handen.
Zij hadden niet gegeten van het brood des levens, anders waren zij niet teruggegaan. Een ware discipel luistert, ook al kan hij slechts ten deele verstaan wat hij hoort.
Velen zijner discipelen gingen terug van toen af
De innerlijke waarheid stoot hen af, waar juist de bronwel der zaligheid ontspringt, de verkiezende genade, die in de trekking des Vaders tot uitvoering komt en heen leidt tot Christus. Stoot den mensch van zijn voetstuk af en gij krijgt hem tegen.
Zoo is het toch nog. De waarheid prikkelt den mensch, zet hem op tegen God en menschen. Gij moet u daarbij nooit verwonderen, dat hij de schuld van zich af zoekt te wentelen en zichzelf wil wreken onder vromen schijn. Ach ja, dan heeft, als God het niet heeft gedaan, toch Eva het gedaan en zoo voegt Adam toe om de richting aan tewijzen waarin hij de oplossing zoekt: de vrouw, die Gij mij gegeven hebt.
Ik ben tot een oordeel in de wereld gekomen, zeide Jezus. Hij is een steen des aanstoots en een rots der ergernis. Daarom heb Ik tot u gezegd, dat niemand tot mij komen kan tenzij, dat het hem gegeven zij van mijnen Vader Ja, zóó is het zegt een rechtzinnig mensch. Hinder mij nu niet langer met uw aanmaningen tot bekeering, laat mij toch met rust. Gij weet toch wel, dat ik mij niet bekeeren kan! Maar Jezus laat niet met rust: hoe dikwijls heb Ik u willen bijeen vergaderen, gelijk een henne hare kiekens bijeenvergaderd, doch gijlieden hebt niet gewild.
Gij gelooft niet, omdat gij van mijne schapen niet zijt, gelijk Ik u gezegd heb.
De waarheid is nu eenmaal vernederend voor onze trotsche natuur. En Jezus verborg nooit de waarheid, verdonkerde noch verkortte haar, ook al sprak Hij met wijsheid al naar de omstandigheden waren. Gelukkig, wie afstand doet van eigen wijsheid en luistert naar den mond der waarheid. Ook in onzen tijd, waar zooveel op ons aandringt om ons van de waarheid, die in Jezus is af te trekken, is het dubbel noodig vast te staan in het Woord: Staat dan, de lendenen omgord, en de kaarsen brandende, als die op hunnen Heere wachten. Zeker, het kan gebeuren, dat deze en geene door zware verzoeking op een zijpad komt, maar teruggaan? Wat zal het einde daarvan zijn? Gij weet het wel, om van te huiveren welker einde zal zijn het verderf.
Zij wandelden niet meer met hem.
Wie zijn hand aan de ploeg slaat en ziet naar hetgeen achter is, die kan mijn discipel niet zijn; en wie niet verlaat alles wat hij heeft, die kan mijn discipel niet zijn.
Gezeggelijk. uit de Pelgrimsreize, wandelde een eind weegs met Christen mee. totdat zij in den poel Mistrouwen terecht kwamen. En wat gebeurde? Toen hij weer op het drooge kwam naar den kant van „de stad des verderfs" hoonde hijChristen en ging terug naar de stad zijner geboorte, waarvan Christen hem toch naar waarheid had verhaald, dat zij met vuur en sulpher van den hemel zou worden verbrand.
Wie een toren wil bouwen moet eerst nederzitten en de kosten overrekenen, opdat hij in het midden van den bouw niet zal moeten staken. Wie volharden zal tot den einde, die zal zalig worden. De kosten overrekenen. Afstand doen van alles wat het hart van nature bekoort, ja, van eigen leven.
Zij wandelden niet meer met hem. Hoe dikwijls hadden zij zich gevoegd bij zijn gezelschap. Wandelden met hem door de straten; over den weg, in het veld. En nu, zij gaan terug.
Bleven zij dan niet godsdienstig? Zeker wel, maar zij keerden terug tot hun Joodsche opvattingen, terwijl het den schijn had, dat zij oog hadden voor den Messias der Schriften.
Zij wandelden niet meer met hem doch gingen terug. Gingen terug, naar hetgeen achter lag, staat er letterlijk in den grondtext.
Velen in onze dagen vervallen tot algeheele verzaking van God en zijn dienst en leven slechts voor den tijd, de eeuwigheid neemt geen plaats meer in hunne beschouwingen. Geen Bijbel meer, geen gebed zelfs niet bij de maaltijden of het ter ruste gaan.
Ze zijn practische, vaak ook theoretische atheïsten. Wie is de Heere, dat wij hem gehoorzamen zouden? Wij zullen vrede hebben als wij schoon naar onzes harten goeddunken gewandeld zullen hebben.
2e. Een ingrijpende vraag.
Jezus dan zeide tot de twaalve. Wilt gijlieden ook niet weggaan.
De twaalven blijven achter bij Jezus. Hij heeft hen geroepen uit het tolhuis en van achter het vischnet om hem te volgen waar Hij ook heenging. Zij hebben nu reeds een paar jaar hem gevolgd op zijn tochten in Galilea en Judea; gingen met hem naar het Over-Jordaansche en wandelden met hem door Samaria.
Jezus kent de harten, weet wat Hij door zijn Geest in hen werkte. De tijd om Judas, den verrader, te ontdekken was nog niet gekomen. Niemand der andere discipelen had ook maar eenig vermoeden, dat het volgen van Judas geen meenens was en in zijn ziel heimelijke vijandschap leefde tegen Jezus en zijn Koninkrijk. Ten laatste zal hij openbaar worden als een afvallige. Het ware dien mensch goed zoo hij niet geboren ware geweest. Thans brengt Hij de vraag nog uit aan de twaalven in het algemeen. Alles toch heeft zijn bestemden tijd onder de zon. Wanneer wij de vraag lezen, valt het ons op, dat zij op een bijzondere wijze is ingekleed. De grondtext drukt uit in zijn ontkenning, dat Hij het niet verwacht noch begeert. Toch niet ook gijlieden wilt weggaan? Doch hun blijven bij hem moet bewuste en opzettelijke keuze zijn. Het is eene beproeving des geloofs voor de jongeren. Hij wil hen uitlokken. En voor Judas zal het verzwaring des oordeels brengen, dat hij ook heden nog zwijgt en doet als ware hij een oprechte volgeling van Jezus. In het diepste van zijn hart kent hij Jezus niet.
Jezus lokt door zijn vraag een antwoord uit, dat Hij zelf in het hart van Petrus wil leggen. Jezus wist zeer wel, dat zij allen hem zouden kunnen verlaten, indien Hij hen aan zichzelf overliet. Wat Hij echter grijpt houdt Hij eeuwig vast. De gedachte, zonder Jezus te zijn, zich van hem af te wenden, is reeds pijnlijk en slaat een wonde in hunne harten. Petrus zal nog zeggen: Heere, dat zal u geenszins geschieden. Dit was eigenlijk ook zich van Jezus afkeeren als den waren Messias. Hij weet wat van zijn maaksel te wachten is. Hij weet wat in den mensch is en het blijft waar: Hij heeft ons eerst lief gehad en ons van zijnen Geest gegeven.
En alles wat nu uit ons is, buiten de bediening van dien Geest is verkeerd, hetzij de vorm der vroomheid of der goddeloosheid wordt gekozen bij de openbaring ervan.
Wij kunnen zelfs niet ééne goede gedachte denken zonder dien Geest. De duivel zoekt onze zwakke plekken, bressen in den muur, om in te dringen in de stad menschenziel, ten einde daar zijn listen en lagen uit te voeren. Maar gelukkig, dat Jezus alles weet en zorg draagt, dat de zijnen niet te gronde gaan en bij hem blijven. Na af- en omzwerven wordt Hij altijd weer begeerig naar het werk zijner handen; is altijd weer de eerste in zijne opzoekende liefde. Indien dat zóó niet ware, geen enkel kind des Heeren bleef staande, kende rust noch vrede. Wilt gijlieden niet weggaan?
Jezus zegt hier niets van degenen, die terug gingen en niet meer met hem wandelden. Eigenlijk toch ook weer wel. want in zijn vraag tot de jongeren ligt opgesloten afkeuring van het gedrag dergenen, die hem verlieten, tot hunne schade en zijne smart. Wilt gijlieden, gij mijne jongeren, niet weggaan, óók niet weggaan? Zoo grijpt Hij nog vaak door zijn vragen ons tot in het diepste der ziel, zoodat wij weenen en gevoelen: neen, neen niet van hem weg, dat is de dood.
Menschen zijn tenslotte misbaar, maar Jezus niet. Als menschen ons verlaten kan het ons te dichter bij Jezus brengen. Wiens wan in zijne hand is en Hij zal zijn dorschvloer doorzuiveren Als ik wegga van hem, die ons zoo uitnemend heeft lief gehad kan mij slechts Gods wraak treffen. Dan ben ik als Kaïn, die omdoolde op de aarde, als Saul, die nergens rust meer vond. Dan zal ik het wit zijn voor den p'jl van Gods toorn en bloot liggen voor zijn geduchte wraak.
Afval is zeer besmettelijk. Judas overwon de discipelen, toen Maria hem zalfde, zoodat Jezus het voor haar moest opnemen: doe deze vrouw geen moeite aan, want zij heeft een goed werk aan mij verricht tot eene voorbereiding voor mijne begrafenis.
Wilt gijlieden ook niet weggaan?
Bij deze vraag moet het angstzweet wel uitbreken en de zucht worden geslaakt: o God, begeef, verlaat mij niet. Laat mij niet hulpeloos varen.
Ik ben, Heere. tot hinken en tot zinken gereed, behoud mij Heere, want ik zou U kunnen verlaten als Gij het niet verhoedt. Zoo werken Jezus' vragen eenerzijds en aan de andere zijde wekken zij het geloof op, vonken de liefde aan, zoodat zij wordt aangewakkerd tot een vlam. Hoor ik daar iemand zeggen met beklemd gemoed: neen, niet van hem weggaan, dat is de dood al weet ik niet wat er van mij worden moet?
Jezus vraagt vrijwillig volgen. Hij wil geen slavendiensten. Daarom stelt Hij de zijnen op de proef. Denk nog eens terug aan Orpa en Ruth. Zij werden beide voor de keuze gesteld terug te keeren of mee te gaan. Naomi drong er zelfs op aan, dat zij maar beter deden weder te keeren naar hun land en maagschap, omdat zij hen toch ook niet gelukkig kon maken. Doch Ruth wil vernachten waar Naomi vernacht, trekken waar hare schoonmoeder heengaat. Uw volk is mijn volk en uw God is mijn God.
Sta stil bij de keuze van Mozes: willende liever met het volk van God kwalijk behandeld worden, dan voor een tijd de genieting der zonde te hebben. Hij achtte de versmaadheid van Christus meerderen rijkdom dan de schatten van Egypte.
De Heere gaat nog voort zijn dorschvloer te doorzuiveren. Er waait heden een flinke briesch over den akker, zoodat veel kaf. dat onder en tusschen het koren verborgen was, nu het op de wan komt, wegstuift.
Waarom? Omdat zij geen tarwe zijn. Gij zegt: ik behoef niet heen te gaan, want ik volgde hem nooit. Wat zegt gij daar? Hoe zijt gij dan in zijn Huis; leest zijn Woord? Dit is ook een vorm van volgen van Jezus, waar toch in zijn naam tot u wordt gesproken. Zie dan toe, dat gij dien dit spreekt niet verwerpt.
In dezen tijd gaat het wannen van den dorschvloer voort. Jezus is tot een oordeel in de wereld gekomen. In de prediking komt de vraag van Gods wege tot ons: wilt gijlieden ook niet weggaan?
De Heere Christus stelt vaak vragen, opdat wij ons zouden bezinnen op ons wezenlijk zielsbezit, ons innerlijk zijn. Waai gaat uw hart nu eigenlijk naar uit? Kunt gij het, zoudt gij, als het moest, dan toch wel buiten Jezus kunnen? Hier loopt de scheidslijn tusschen Kerk en wereld. Velen wandelden niet meer met hem.
Nog één opmerking. Het is zeker niet noodig breed aan te wijzen, dat deze vraag niet past in den mond van een sterfelijk mensch aan zijn naaste, in den zin dan door Jezus bedoeld. Alleen ambtelijk kan deze vraag gesteld in den naam van Jezus, en dan niet of deze en gene ons wil verlaten (dat is het ergste niet) maar of men dan Jezus den rug zal toekeeren Want de prediker begeert geen aanhang voor zichzelf: als een soort rabbi, neen, neen, met Johannes den Dooper verstaat hij wat het zegt: Hij moet wassen, ik moet minder worden. Johannes begeert geen discipelen voor zichzelf te houden, doch heen te leiden tot Jezus, den Bruidegom, wiens stem hij mocht hooren. Want wij zijn zeer begeerig u als een reine maagd aan éénen man voor te stellen, namelijk Christus. Wilt gijlieden ook niet weggaan? Neen toch? Het resolute antwoord van Petrus moge ook het uwe en het mijne zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 november 1940
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 november 1940
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's