Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De eenige Troost IV

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De eenige Troost IV

Zondag 1

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

Vr. 1. Wat is uw eenige troost, beide in leven en sterven?
Antw. Dat ik met lichaam en ziel, beide in leven en sterven, niet mijn, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben. die met zijn dierbaar bloed voor alle mijne zonden volkomenlijk betaald en mij uit alle geweld des duivels verlost heeft, en alzoo bewaart, dat zonder den wil mijns hemelschen Vaders geen haar van mijn hoofd vallen kan, ja ook, dat mij alle ding tot mijne zaligheid dienen moet; waarom Hij mij ook door zijnen Heiligen Geest van het eeuwige leven verzekert, en Hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.

,,Ja, ook dat mij alle dingen tot mijne zaligheid dienen moeten."
Hoe weet de onderwijzer dit toch wel? Wel, omdat God het heeft beloofd. Denk maar aan hetgeen Paulus schreef aan de gemeente van Rome: En wij weten, dat dengenen, die God lief hebben alle dingen medewerken ten goede, namelijk dengenen, die naar zijn voornemen geroepen zijn. Alle dingen moeten tot mijne zaligheid dienen. Is dan zijne zaligheid het doel van zijn leven? Gij wilt zeker zeggen: het moet gaan om de eere Gods en niet om onze zaligheid. Het is waar, daarom moet het gaan. De onderwijzer heeft het hier echter over den eenigen troost in leven en sterven. Bovendien, wat tot zijne zaligheid dient strekt tegelijk tot Gods eer. Alleen wat mij tot mijne zaligheid toekomt stelt mij in staat God te verheerlijken. Meen toch niet, dat gij Gods eer kunt bedoelen buiten het werk des Geestes ook in tegenspoeden en nooden. Soms wordt een beroep gedaan op Gods eer omdat men het bevindelijke leven mist. Een mensch is zeer arglistig.
Alles moet dienen tot mijne zaligheid.
Laat verblijd zijn allen, die op U vertrouwen, laat hen tot in eeuwigheid juichen, omdat Gij hen overdekt en laat in U van vreugde opspringen, die uwen naam liefhebben. De Catechismus heeft dus een bijzondere kijk op het gansche leven, als pelgrimstocht naar het Vaderland. Hij ziet dat leven verschijnen in het licht van Gods zorgende trouw en bewarende genade. Gelijk niemand of niets hem kan scheiden van de liefde Gods in Christus ziet hij in het geloof hoe zelfs alle dingen moeten medewerken ten goede. Onder alle dingen hebben wij hier zeker te verstaan: alle lijden, tegenspoed. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen, maar uit die alle redt hem God, Hij is hun heil alleen. Medewerken ten goede; dienen tot mijne zaligheid. Maar zoo vraagt gij, hoe staat het dan met de zonde. Die kan toch niet medewerken ten goede? Als zonde zeker niet. Toch kan de Heere de zonde gebruiken, die in onze leden woont, door ontdekking des Geestes om ons diep te vernederen; de genade op hoogen prijs te stellen.
Medewerken, dienen tot mijne zaligheid. En van die zaligheid is hij zich volkomen bewust, gelijk de beginselen der eeuwige vreugde in zijn hart gevoelt. Hij is immers het eigendom van Jezus Christus naar lichaam en ziel, in leven en sterven.
De apostel Paulus laat op dit alles licht vallen als hij schrijft: En niet alleenlijk dit, maar wij roemen ook in de verdrukkingen, wetende dat de verdrukking lijdzaamheid werkt, en de lijdzaamheid bevinding, en de bevinding hoop, en de hoop beschaamt niet, omdat de liefde Gods in onze harten uitgestort is door den Heiligen Geest, die ons gegeven is.
Alle dingen moeten mij tot mijne zaligheid dienen.
Door alle levensgangen heen leeren wij geleid te worden van geloof tot geloof. In den weg der beproeving smaken wij nooit gekende genade. Gods hulp en de troostvoller invloeden des Geestes worden ons deel. De hoop wordt opgewekt en op den wiekslag van gebed en geloof varen wij opwaarts ver boven de sterren waar onze Jezus zit aan de rechterhand Gods. De liefde kan juist in den weg van lijden hoog opvlammen en de belijdenis van de lippen vloeien: Ik heb lief, want de Heere hoort mijne stem.
Als wij niet weten wat er van ons worden moet, dan juist erkennen wij onze nietigheid. Maar die den Heere verwachten zullen loopen en niet moede worden, wandelen en niet mat worden; zij zullen opvaren met vleugelen als der arenden. Alle dingen, ook de roede, kan niet worden gemist. Hebt gij haar wel eens gekust en gezegd: ik dank U Heere, dat gij mij als kind behandelt en niet als bastaard, die der kastijding niet deelachtig zijn. Zoo leeren zij hunne zielen hunnen getrouwen Schepper aanbevelen met weldoen.
Eer ik verdrukt werd dwaalde ik, maar nu onderhoud ik uwe wet. Eenmaal zal het licht opgaan over al Gods wegen met zijne kinderen. En het zal blijken, dat Hij alles heeft wel gemaakt. Daarom laten wij toch niet klagen over datgene wat dienen moet ter zaligheid. Mijn lezer, moogt gij zóó spreken door genade? Zullen u alle dingen medewerken ten goede? Dat kunt gij toch alléén maar zeggen wanneer gij het eigendom van Christus zijt. Anders zal alles tegen u getuigen en alle dingen medewerken tot uw verderf. Weldaden én zegeningen, oordeelen, slagen en plagen.
„Waarom Hij mij ook door zijnen Heiligen Geest des eeuwigen levens verzekert" om dit alles te kunnen genieten, om dien eenigen troost waarlijk als troost te kennen en te beleven. Het is noodig hierop te letten. Omdat Hij mij kocht met zijn bloed, verzegelde Hij mij ook door zijn Geest, wil de catechismus zeggen.
Dus Christus verzekert de zijnen door den Geest des eeuwigen levens. De Geest maakt Christus bekend aan het hart in den nood des levens, als wij staan voor het recht des Heeren; de Geest leert ons zien op de wonden van Jezus aan het kruis en doet ons hooren: het is volbracht. Maar daarbij blijft het niet. Die Geest doet zich ook kennen als Geest der aanneming tot kinderen door welken wij roepen Abba, Vader. Diezelfde Geest nu is onderpand der erfenis. De Heilige Geest geeft niet slechts getuigenis buiten mij door de beloften des Evangelie's, doch komt inwonen om Vader en Zoon te verheerlijken. Als inwonende Geest bovenal is Hij zelf de verzekering des eeuwigen levens in het hart. Is Hij dat ook in uw hart? Aan het eind der levensbaan wenkt het eeuwige leven, stoorelooze gemeenschap met God.
Zóó maakt de Geest ons kind der hope. Want wij zijn in hope zalig geworden. Het is nog niet geopenbaard wat wij zijn zullen, maar de toekomst zal alle verwachtingen ver te boven gaan. Daarom kon de dichter zingen: Gij zult mij het pad des levens bekend maken, verzadiging der vreugde is bij uw aangezicht, liefelijkheden in uwe rechterhand, eeuwiglijk. Dan wordt het verlangen in ons hart opgewekt naar die blijde toekomst: hebbende begeerte om ontbonden te zijn en met Christus te wezen, want dat is zeer verre het beste.
Het innerlijke getuigenis des Geestes verzegelt juist het werk van Christus aan onze harten. Zoo wordt de troost zeker voor ons; de twijfel wordt uitgebannen, wij rusten op het eenige fundament, roemen in de hope der heerlijkheid Gods.
Wanneer de gronden onzer verwachting worden geschud, dan hebben wij geen zekeren troost, worden wij geslingerd tusschen hoop en vrees. En het behoeft wel geen nader bewijs, dat veler leven onvast is omdat zij het leven niet vonden buiten zichzelven in Christus Jezus, onzen Heere. Het is zoo goed, dat wij deze reine sprake des geloofs uit het leerboek der vaderen niet verdonkeren, noch neerhalen.
Wie den Geest van Christus niet heeft, komt hem niet toe. Die is geen christen, zijner zalving niet deelachtig. Het is waar, de Geest kan trapsgewijs verzekeren van de zaligheid zoodat wij in geloof en vertrouwen toenemen. Toch gaat deze bediening langs zekere richtlijnen in de toepassing des heils. Waar Christus niet het eigendom wordt der ziel kan de Geest wel werken maar niet wonen, want Hij is als Noachs duive, die alleen rust vindt daar, waar het offer van Jezus wordt gevonden. Hij kan niet rusten in onze bevindingen, in onze zuchten en tranen. Hij verzegelt niet ons werk maar is het onderpand der erfenis als de Geest van Vader en Zoon. Dezelfde Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn.
De Heilige Geest verzekert ons des eeuwigen levens. De Geest kan op verschillende wijze daarvan verzekering doen in onze harten. Hij kan de trouw Gods in het verbond, die steïlen, dat wij moeten gelooven en bij tijden verzekerd zijn van onze zaligheid, omdat de Heere nooit verlaat de werken zijner handen. Wie het Schatboek van Urzinus leest zal zich kunnen vergewissen, dat deze vorm der verzekering allereerst, wellicht allermeest wordt bedoeld naar het karakter, dat de gansche Heidelberger vertoont. De sterkste vorm der verzekering, is de verzegeling: nadat gij geloofd hebt, zijt gij verzegeld met den Heiligen Geest der belofte, die het onderpand is onzer erfenis. Dan doorwaait de Zuidenwind onzen hof en vloeien zijne specerijen uit. Dan noodigen wij den Bruidegom onzer ziel om hem te onthalen op eigen vruchten.
Door deze verzekering weten wij de dingen die ons van God zijn geschonken. Ik weet wien ik geloofd heb, en dat Hij machtig is mijn pand bij hem weggelegd te bewaren tot dien dag. Zalig zoo verzekerd van zijn zaligheid den levensweg te vervolgen. _ Niet om die verzekering zelf, maar om de vruchten, die eruit voortvloeien tot lof des Heeren. Want dan vloeit Gods lof uit het hart, gelijk een bron zich uitstort op de velden. Hoor Paulus in die verzekerdheid roemen en den Heere groot maken: Ik ben verzekerd, dat noch dood noch leven, noch engelen noch overheden, noch tegenwoordige noch toekomende dingen ons zal kunnen scheiden van de liefde Gods. die daar is in Christus Jezus onzen Heere.
Hier is de blijde jubel des geloofs krachtens de zekerheid, gewerkt door den Heiligen Geest als onderpand in het hart van de erfenis, die in de hemelen wordt bewaard. Deze verzekering behoort bij den staat van den waren christen, die voor tijd en eeuwigheid zich het eigendom van Christus weten mag. Toch wil dit niet zeggen, dat hij altijd dien troost beleeft in zijn hart. Hierin is op- en neergang. Soms is Gods kind zóó bezet met zijn nooden en zorgen, dat hij aan zijn eeuwige goederen nauwelijks denkt, noch minder staat in den vasten troost, om te roemen in de verdrukkingen. Wij willen dus dit zeggen. Deze zekerheid van dien troost behoort wel bij den staat des christens, maar wordt toch verstandelijk beleefd door oefening des geloofs. En het geloof is volkomen afhankelijk van de bediening van den Geest. Van den Geest is niet minder van kracht het woord van Jezus: zonder mij kunt gij niets doen, dan van Jezus zelf.
Reeds wezen wij op de verzekering door oefening des geloofs op Gods beloften, die in Christus Jezus ja en amen zijn. Hij zal niet begeven noch verlaten.
Als de liefde indaalt in het hart; het geloof werkzaam is, de hope ontvonkt, dan mag menigeen, die toch van overneming door Jezus niet kan spreken — wil hij eerlijk blijven — toch getuigen van de onveranderlijke trouw en goedheid des Heeren. Maar daar willen wij thans niet nader bij stil staan. Genoeg erop te hebben gewezen om het antwoord n>et eenzijdig te beperken, maar de genade in al zijn vormen te prijzen.
Ja, uit menig geprangd gemoed, die de vraag niet kon beantwoorden: waar is nu uw God? mag toch wel eens opklinken het loflied met diepen weemoed vermengd:

Maar de Heer' zal uitkomst geven,
Hij die 's daags zijn gunst gebiedt;
'k Zal in dit vertrouwen leven,
En dat melden in mijn lied.
'k Zal zijn lof zelfs in den nacht,
Zingen, daar ik hem verwacht;
En mijn hart wat mij moog treffen,
Tot den God mijns levens heffen.

„Zoo is dan de gansche inhoud der ware troost-leer hierin begrepen (merkt Urzinus op in zijn Schatboekje) dat wij het eigendom van Christus zijn en door zijn bloed en Geest van onze verzoening met God aan onze ziel min of meer verzekerd zijn, en verzegeld worden en bevrijd van de zonde en straf, ons vertrouwen op Jezus als den rotssteen des heils wentelen, om na dit leven de eeuwige zaligheid door hem deelachtig te worden.
Op de tegenwerping: Uw geloof is zwak en uwe bekeering onvolmaakt wordt dan geantwoord: Ik heb evenwel een waar en ongeveinsd geloof, en steun op het zeggen van mijn Verlosser: die heeft, dien zal gegeven worden. En bidde met de klein — doch oprecht geloovige: Ik geloof Heere, kom nrto^nmTirjUviri to Vintp Tn deze zware en gevaarlijke worstelingen, die alle kinderen Gods moeten uitstaan, blijft de christelijke troost vast en onbeweeglijk, en dus maakt een geloovige het besluit op, dat Christus met alle zijne heilverdiensten hem toebehooren."
Nu moet ge echter niet denken, dat met dit opmaken van een besluit een loutere verstandelijke conclusie wordt getrokken. Volstrekt niet. Wie dit meent toont den aard des geloofs te miskennen. De Geest zelf is het, die aldus den geloovige onderwijst, hem afbrengende van zichzelven en opleidende tot Christus als den algenoegzamen Zaligmaker. De geloovige maakt het besluit op, dat wil zeggen: in het geloof wordt hij verzekerd in onderscheiden trap en mate van zijne zaligheid in Jezus. Soms geschiedt dit in bange geloofsworstelingen; dan weer — bij een ander — in zalige terugleiding, terwijl er licht opgaat over hetgeen de Heere heeft gedaan.
De Geest verzekert des eeuwigen levens. Kent gij nu deze verborgen bediening des Geestes in uw hart, want op hartewerk komt het aan. Dit zijn geen gevoelsuitingen, aandoeningen in het vleesch, maar geestelijke werkelijkheden uit God, die niet liegen kan. Zoo ligt dan onze zaligheid vast buiten onszelven in den Heere Christus, doch wordt gekend door het geloof in het hart. Zonder geloof kan niemand Gode behagen, omdat hij dan buiten Christus voor God staat.
Ik zal niet sterven maar leven en de werken des Heeren vertellen, zoo is de uitwerking van de genadevolle bediening des Geestes. Het mag zijn, dat wij ons omringd weten ter dood, het zal allen vijanden kwalijk vergaan en wij zullen overwinnen door het bloed des Lams. Wiens ik ben en dien ik dien.
Zoo vervolgt de onderwijzer zijn antwoord met de woorden:
„En hem voortaan te leven van harte willig en bereid maakt.
Gods kinderen hebben Gods wet lief en begeeren naar al Gods geboden te wandelen. De catechismus zegt niet: ik ben gewillig en bereid, maar Hij, de Geest, maakt mij aldoor willig en bereid hem te leven. Zoo ziet hij het leven van den waren christen in volstrekte afhankelijkheid van den Geest der heiligmaking.
Geschapen in Christus Jezus tot goede werken, dewelke God voorbereid heeft, opdat wij in dezelve zouden wandelen, schrijft Paulus. Hoe lief heb ik uwe wet, zij is mijne betrachting den ganschen dag, belijdt David. De vraag wordt dan ook: hoe wordt God verheerlijkt in mijn leven. Het leven is mij Christus Voor mij is te leven Christus, gelijk Christus ook mijn leven is. Van nature leven wij onszelven en niet Gode. Wat deert ons Gods eer en naam? Wij offeren ons eigen garen en rooken ons net.
De Geest moet aldoor onze oude natuur dooden, ons Christus voorstellen als oversten leidsman en voleinder des geloofs. Wij willen dit vooral vastleggen, dat het leven voor den Heere niet mechanisch verloopt, niet vanzelf volgt uit de bekeering. Volstrekt niet, want ik weet, dat in mij, dat is in mijn vleesch, geen goed woont. Zelfs als wij in wettische vroomheid verstrikt zijn en meenen door onze gebeden, onze zuchten en tranen God te moeten bewegen willen wij onze gerechtigheid oprichten uit de werken der wet. Neen. niet om verlost te worden leven wij Gode maar verlost zijnde werpen wij met de arme weduwe onze twee penningskens in Jezus' schatkist, om hem dienstbaar te zijn naar lichaam en ziel, met hoofd, hart en hand. Uit den levenswortel der genade, als rank in den wijnstok dragen zij Gode vrucht.
God maakt geen zorgelooze christenen, maar doet ze vurig van geest hem dienen zonder vreeze. Een iegelijk, die deze hoop op zich heeft, die reinigt zichzelven, gelijk Hij rein is. Zonder heiligmaking zal niemand den Heere zien.
Van harte willig en bereid hem te leven. Dit worden zij gemaakt door den Geest aldoor. Hij wekt hen op; stelt hen voor Gods wet als regel des levens; doet hen die wet lief hebben en belijden: uw liefdedienst heeft mij nog nooit verdroten.
Niet een iegelijk, die zegt: Heere Heere, zal ingaan in het Koninkrijk der hemelen, maar die daar doet den wil mijns Vaders, die in de hemelen is. Inderdaad: de boom wordt aan de vruchten gekend. Toch moeten wij een waarschuwing doen hooren. Men wachte zich wel om zijn staat op te maken uit zijn stand, uit de kenmerken des levens. Dit is noodlottig, in ieder geval schadelijk, want het voert af van Christus en zijne algenoegzaamheid. Dit behoort gewoonlijk tot het van vrede spreken tot zichzelven zonder dat de Geest spreekt, want deze neemt het uit Christus en zal hem verheerlijken.
Deze lust en liefde om voor den Heere te leven omvat de afsterving van den ouden en de opstanding van den nieuwen mensch.
Zij zijn van harte willig en bereid hem te leven.
De volvaardigheid des gemoeds is daar om het pad van Gods geboden te loopen, door de invloeden des Geestes.
Ja, dan ervaren wij: zijn last is licht en zijn juk is zacht.

Och, of wij uw geboón volbrachten;
Gena, o hoogste Majesteit!
Gun door 't geloof in Christus' krachten,
Om die te doen uit dankbaarheid.

Ik ben het, volg mij. En die hem volgt zal in de duisternis niet wandelen, maar het licht des levens hebben. Zeker, zij hebben de volmaaktheid niet gegrepen, maar zij jagen daarnaar of zij het ook grijpen mochten waartoe zij van Christus Jezus gegrepen zijn.
Deze eenige troost stelt in staat alles te verlaten, alles schade en drek te achten om de uitnemendheid der kennis van Christus Jezus, onzen Heere. Door hem toch zijn zij der wereld gekruist.
Van harte willig en bereid hem te leven, die voor hen is gestorven en opgestaan. Leven uit een volbracht werk om Gode dienstbaar te zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1940

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De eenige Troost IV

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1940

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's