Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Lijdende Knecht des Heeren

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Lijdende Knecht des Heeren

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

2

Jezaia 53 vers 3 en 4. Hij was veracht en de onwaardigste onder de menschen, een Man van smarten en verzocht in krankheid; en een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem, Hij was veracht en wij hebben Hem niet geacht.

Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op zich genomen, en onze smarten heeft Hij gedragen; doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was.

Zoo heeft de profeet ons geteekend de geringschatting van den Man van smarten. Zijn bitter lijden en angsten. Een iegelijk was als verbergende het aangezicht voor Hem. Men wendde het hoofd van Hem af, zooals men doet wanneer men iemand niet wil zien. De wereld zou zeggen: hij is lucht voor mij. Het hoofd afwenden, den rug toekeeren. Zijne ziel werd doorwond en Hij zweeg en leed, Hij heeft de schande veracht en het kruis gedragen. Groeiende nood was zijn deel, naarmate de ure dichterbij kwam waarin Hij zou klagen: alle Uwe golven en Uwe baren gaan over Mij heen. Er was voortgang in Zijn leer en leven, ook in Zijn lijden. Zijne zon verrees in eene wolk en ging onder in dikke duisternis.

Hij was veracht. Vers 3 begon ermee en eindigt ermede. Doch de profeet voegt nog toe: en wij hebben Hem niet geacht.

Hij laat niet alleen het oog gaan over de wereld aller tijden, maar ook over de Kerk der eeuwen. Hij ziet, wie wij van nature zijn. Hij gewaagt met smart van dit verachten van den lijdenden Knecht des Heeren. En wie zou geen smart kennen, wanneer hij terugziet op het verleden, toen wij Hem niet kenden noch lief hadden maar verachtten. Wie kan nog met drooge oogen aanzien de vijandschap zijner natuur tegen Christus onzen Zaligmaker. Nooit wil die natuur mee als wij aanbidden, de knieën buigen voor den God en Vader van onzen Heere Jezus Christus. Nooit, maar dan ook nooit, is er lust in die oude natuur om Hem lof te zingen. Wij sleepen den ouden mensch mee tot het graf, voeren strijd met hem. Nu eens doet hij zich vroom voor, dan weer gaat hij tekeer als een duivel. Wij hebben Hem niet geacht.

Deze woorden zijn eene omschrijving van de eerste woorden uit vers 3: Hij was veracht. Wij hebben Hem niet geacht. Dit zegt: wij hebben Hem geen eere toegebracht, Hem niet erkend. Zij, die nu hierboven juichen voor den troon, waren eenmaal lieden op aarde, die beleden: wij hebben Hem niet geacht.

Zij, die nu van harte belijden: al wat aan Hem is, is gansch begeerlijk, bekennen: wij hebben Hem niet geacht. Wij riepen: laat ons Zijne banden verbreken en Zijne touwen van ons werpen. Ik wil niet, dat deze over mij zal Koning zijn.

Met diepe schaamte belijdt de profeet dit ontstellende feit: wij hebben Hem niet geacht. Wij hebben Zijn Woord niet geacht, de prediking Zijns Woords gekleineerd, eraan voorbij gegaan. Een roman roerde u wellicht tot tranen, maar de Man van smarten...?

Geen overgave aan Hem tot behoudenis ten leven. Ja, zelfs toen wij werden ontdekt aan onze verlorenheid wilden wij den weg nog niet op naar het kruis. Zijn naam was geen muziek voor het oor, zijn sacrament geen spijze voor het hart, maar nu... helaas, nog maar bij-oogenblikken... maar nu mijn leven, mijn vreugde, mijn vrede, mijn licht, mijn al! Wien heb ik nevens U in den hemel, nevens U lust mij ook niets op de aarde. Er was een tijd in ons leven, zoo belijden wij, dat Uw zuchten in den hof, Uw bloed en tranen mij koud lieten, dierbare Jezus. Wat was mij Jezus meer dan Barabbas? Hoe zou dit toch zoo komen? Wat mag hiervan de oorzaak zijn?

Omdat wij onszelven zoo hoog achtten. Zelf-respect houdt Jezus buiten de deur. Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken wat verloren was. En dat waren wij niet, althans wij hadden er geen besef van. Wij waren eigengerechtig en eigengereid, eigenzinnig en dwaas. Wij konden zonder en buiten Hem leven, omdat wij eigen leven niet haatten. Omdat de zonde ons de doodniet was, noch Gods rechtvaardigheid ons verschrikte en den eisch der wet ons beklemde. Wij waren blind, van verre niet ziende. Wij waren ij del en onzinnig.

Hoe dit kwam?

Omdat wij de wereld en hetgeen van de wereld is, zoo hoog achtten.

De begeerlijkheid der oogen en des vleesches hielden ons gevangen. Laat mij leven, terwijl ik leef, was onze leuze, maak mij niet somber, dat heeft den tijd nog. Wij zochten de genoegens der aarde en werden teleurgesteld. Is het niet, mijn lezer, teleurgesteld, altijd op nieuw teleurgesteld. Want, wat baat het een mensch, zoo hij de geheele wereld gewon en schade zijner ziele leed, of wat zal hij geven tot lossing zijner ziel.

Dwaas, die gij zijt, de wereld kan u straks missen. Gij zijt haar al teveel, grijsaard, langdurige zieke, want hare leuze is: ik geef, opdat gij geeft! Voor wat, hoort wat! En als gij straks gaat sterven, gaat de wereld zijn gang, een enkele weet van uw verscheiden en... gij zijt weldra vergeten. Gij hebt geleefd en toch... niet geleefd. En dan gaat gij eeuwig sterven en verderven.

Kom, waarom zoudt gij Hem nog langer niet achten. Hem verachten. Waaraan heeft Hij dat verdiend? Rutherford zeide eens: als de heele wereld U kende, zou zij U liefhebben, want wie U kent, heeft U lief.

Maar wij kenden Hem niet, nu kennen wij Hem, die ons het verstand gegeven heeft, opdat wij den Waarachtige kennen, en wij zijn in den Waarachtige namelijk in Zijnen Zoon Jezus Christus.

Wij waren dood door zonden en misdaden, geen wonder, dat wij het leven niet kenden.

Welke gevoelens moet dit alles in ons verwekken?

De diepste boetvaardigheid. Dan hebben wij geen groot woord meer, zijn ook niet hoovaardig op onze nederigheid. Dan nemen wij die lage plaats in die ons past! Waar is die lage plaats, vraagt gij? Wilt gij dat werkelijk weten? Me dunkt, gij weet het wel. Daarom moogt gij het zeggen. Kom, zeg het maar, als het verkeerd is helpen wij elkaar. In het stof, antwoord

Het aangezicht verborgen in onze handen, schreiende, zuchtend, onszelven ver-

oordeelend. Uw antwoord is nog niet zoo kwaad. Wie weet het beter? Waar nemen wij die lage plaats in? Ik zie aan uw gelaat dat gij wat zeggen wilt. Spreek maar op! Aan Jezus' voeten, en Ik zie de tranen uit uw oogen springen. Dat is goed, zóó is het, daar nemen we de laagste plaats in, aan Jezus' voeten, ze nat makend met onze tranen, ze kussend met onzen mond.

Ik heb U niet geacht, en een dikke traan valt op Zijn voeten, neen, op Zijn borst, hoe heb ik het toch ooit kunnen doen! Maar is die plaats dan lager aan Jezus' voeten dan in het stof, vol zelfveroordeeling... maar niet bepaald aan Jezus' voeten. Ja zeker, want zoolang ik niet aan zijn voeten lig, ben ik nog te hoog, handhaaf ik nog mijzelf, laat ik mijn leven niet los!

De armoede des geestes wordt bewezen in het neerzinken op den rijken Christus.

Zoo beleeft het toch ook de profeet. Hij verheugt zich in de groote verlossing, die de lijdende Knecht des Heeren zal aanbrengen.

Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen en onze smarten, die heeft Hij gedragen; doch wij achten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was.

Thans neemt de profetie een wending. Ze begint nu het geheim van het beschreven lijden van den Knecht des Heeren te ontsluieren. Het plaatsbekleedend lijden wordt den profeet ontdekt in den Messias. Dat is toch een diep geheim. Wie zou zooiets ooit hebben vermoed, indien het niet ware geopenbaard? Als wij den man van smarten zien lijden, hooren kermen, Zich zien neerwerpen ter aarde, bloeddroppels op de aarde afdruppen, Hem hooren roepen: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten, hoe zouden wij dan zelfs maar kunnen vermoeden welk geheim daarin ligt verborgen. Er is voor ons verstand niets onredelijkers dan de borgtocht, dan het schuldig gerekend worden van een onschuldige, dan het tot zonde gemaakt worden van Hem, die nooit zonde heeft gehad of gedaan. Dit Evangelie is niet naar den mensch.

De profeet ziet Hem en kan Hem daarom teekenen als plaatsbekleedende Borg. Hij voor mij;

Hij in mijn plaats! O lezer, hebt gij ooit de handen des geloofs gelegd op het hoofd van dit Lam Gods, dat Sions zonde op zich nam? Zijt gij vereenigd door het geloof met Hem, die ons zoo uitnemend heeft lief gehad?

Dan pas weten wij wat Jezaia hier zegt, hier aanbiddend uitspreekt, ziende op den lijdenden Man van smarten.

Onze krankheden heeft Hij op Zich genomen, en onze smarten, die heeft Hij gedragen. De profeet heeft den Messias gezien als lijdende, een man verzocht in krankheden, zooals wij hebben overdacht. En nu gaat hem licht op, hemelsch licht over den aard van dit lijden, en de beteekenis ervan. De tegenstelling Hij... wij wordt een verbinding, ja, een omwisseling van plaats. Hij heeft onze krankheden op Zich genomen.

Wat wij hadden verdiend treft Hem. Ook ziekten en lichaamsgebreken zullen hier inbegrepen zijn. In Mattheus 8 : H wordt ons beschreven hoe de Heere Jezus kwam in het huis van Petrus, waar zijn schoonmoeder te bed lag met de koorts. Hij raakte hare hand aan en de koorts verliet haar en zij stond op en diende henlieden.

Velen, van den duivel bezeten, hebben zij in het late avonduur tot Hem gebracht, en Hij wierp de booze geesten uit met het woord, 'en Hij genas allen, die kwalijk gesteld waren. En wat laat de evangelist dan volgen? Opdat vervuld zou worden, dat' gesproken was door Jezaia, den profeet, zeggend: Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, en onze ziekten gedragen.

Zoo laat Mattheus zien, dat in dat uitwerpen der duivelen en het genezen van allerlei ziekten het woord van onzen text werd vervuld.

De Knecht des Heeren treedt in de plaats van Israël om Israëls lijden, geestelijk en lichamelijk, te dragen en alzoo de straf van Israëls zonde op zich te nemen.

Dit-voor-Zijn-rekening-nemen van Israëls lijden wordt in Christus' arbeid treffend vervuld. Maar, zoo vraagt gij, is dan de wijze, waarop Jezaia dit schildert, niet verschillend van het beeld, dat Mattheus geetl? Daar bestaat het dragen hunner krankheden in het zelf gebukt gaan onder al het lijden. De Man van smarten, verzocht in krankheden. Hier in het almachtig genezen der kwalen, het uitwerpen van duivelen. Dit verschil is toch slechts schijnbaar. De Knecht des Heeren in onzen text gaat gebukt onder alle ziekte en kwaal, onder den stormloop der hel, omdat Hij zoo alleen Zijn volk kan verlossen. Jezus, zóó verstaat het Mattheus, heeft die almacht en wonderkracht alléén kunnen uitoefenen vanwege Zijne bereidheid om ook Zelf in de diepte van het lijden af te dalen. De genezingen door Zijn machtswoord waren plaatsbekleedend.

Zijn macht over satan moest duur wor-betaald. Zoo moet Jezus' wonderdentmacht worden gezien in het raam van heel Zijn werk, ook van Zijn lijden en sterven.

Alle menschelijk lijden als straf der zonde, en de zonde, die in ziekte en bezetenheid hare uitdrukkingsvormen heeft, nam Hij op Zich.

Op Zich genomen... gedragen...!

Hij was als iemand, die een zwaren last van eens anders schouder neemt en dien voor hem draagt. Zoo werd hijzelf beladen, met ellende en vloek. Daarom zeide Hij: dit is uwe ure en de macht der duisternis. Daarom staat ook geschreven: geen inwoner zal zeggen: ik ben ziek, want het volk dat daarin woont zal vergeving van ongerechtigheid hebben.

Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, ea onze smarten, die heeft Hij gedragen.

De dichter van den 103en Psalm zong ook van deze weldaad: die al uwe krankheden geneest, die uw leven verlost van het verderf.

Wat al kwalen en krankheden! Asa was krank aan zijne voeten, tot op het hoogste zijner krankheid, daartoe ook zocht hij den Heere niet in zijne krankheid, maar de medicijnmeesters. Een stroom van lijden en krankheden golft over de menschheid, en aldoor worden graven gedolven. Als Jezus hoort van Lazarus, dat hij is gestorven, en in het graf ligt, kan Hij toch zeggen: deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods. En tot Martha spreekt Hij het veelbeteekenende woord: Indien gij gelooft, gij zult de heerlijkheid Gods zien.

Hoe komt het, dat de Heere in onze krankheid ons gansche leger verandert? Hij heet: Jehovah Rophi, de Heere geneest.

Dit afdalen in den nood der Zijnen is ook vrucht van Zijn borgtocht. Dan kunnen wij zalig ziek zijn. Ik heb uwe smarten bekend. Ja, Hij leerde: Ik ben krank geweest en gij hebt Mij bezocht. Het is als ware Hij in Zijne kinderen zelf ziek en verwond.

Wie dit ooit doorleefde, verstaat ook den letterlijken zin van Jezaia's woord.

Onze krankheden, onze ellenden, onzen nood, onzen zondedood nam Hij op Zich. Daarom leed Hij zoo bitter, kromp ineen. Hij kon den duivel niet uitwerpen, of Hijmoest den menschenmoorder van den beginne, verslaan en hem zijn vang ontnemen. Daarom moest Hij menige stormloop der hel weerstaan. Waarlijk, Hij heeft onze krankheden op Zich genomen, onze smarten, die heeft Hij gedragen.

Zoo werden zijn verachters zijn patiënten, wier kwalen Hij op Zich nam, en daardoor niet alleen hun zondeschuld wilde betalen, maar ook nam Hij hen voor Zijn rekening, want wien Hij de zaligheid verwerft, past Hij ze ook zeker toe. Zoo zijn zijn verachters zijn patiënten geworden, naar ziel en lichaam. Wij zouden niet geweten hebben ziek te zijn, den medicijnmeester noodig te hebben, indien Hij ons niet krank had gemaakt.

Als Advocaat pleit Hij bij den Vader om vrijspraak voor den misdadiger, als Geneesheer behandelt Hij onze kwalen, en kan dit doen omdat Hij ze op zich nam, den weg baande om te genezen en den kranke te behandelen.

Onze ellenden openbaren steeds weer en almeer nieuwe weldaden, die deze Heelmeester bewerkt. Zalig, dagelijks vergeving en genezing bij Hem te zoeken.

Want onze text spreekt over de verwerving der weldaden des heils, doordat Hij onze krankheden op zich nam en onze smarten droeg. De genezing van de schoonmoeder van Petrus, uitwerping van duivelen, vergeving van zonden, was toepassing van de weldaden, die Hij verwierf.

Zijn lijden en sterven, Zijn bloed, is noodig tot verzoening en tot dooding der zonde, want bij het bloed kan de zonde niet leven. Wat al zondekwalen, als wij de vertakkingen zien van dit onkruid. Hoe noodzakelijk onze krankheden te kennen, onze kwalen te beweenen. Onze blindheid en eigenwijsheid, onze eigengerechtigheid en opstandigheid tegen de wegen des Heeren. Hij heeft onze krankheden op Zich genomen. Maar... dan mag ik ook tot Hem komen in het geloof als Medicijnmeester.

Genees mijne ziel. want ik heb tegen U gezondigd. Heere, ik ben zoo ziek! Hoe kinderlijk kan de kranke zich Hem aanbieden. Heere, mijn hart is ziek. het is gebroken, soms ook zoo koud en hard. Heere, kom Gij eraan te pas. Het kwaad van het ongeloof, Hij nam het op zich in het dragen der ongerechtigheden, daarom kan Hij het kwaad ook genezen. Daar is de kanker van den hoogmoed, Hij weet er raad tegen; als wij worden bestraald met het licht van de zonne der gerechtigheid, wordt deze kwaal genezen, ook aj zijn er dikwijls uitzaaiingen van dit kwaad. De teering van vijandschap met de koortsblos der eigengerechtigheid, Hij droeg deze krankheid. Hij nam ze op Zich, om ervan te kunnen genezen.

Daar is de steen van hardheid des harten. Hij verwondt, maar ook Zijne handen heelen.

Wij zijn lastige patiënten, doch wij hebben een geduldigen Geneesmeester. Soms is het medicijn wat bitter, maar nooit wordt het op goed geluk af toegediend. Hij heeft onze krankheden op zich genomen, onze smarten, die heeft Hij gedragen.

En daarom zingen zijn patiënten: die al uwe krankheden geneest, die uw leven verlost van het verderf, die u kroont met goedertierenheid en barmhartigheden.

In ons bestaan is nog het verderf, de macht des doods, die ons leven doorwoelt en het leven der ziele bedreigt en zoekt te verwoesten. Het verderf is de doodsmacht. Van nature zijn wij geheel prooi des verderfs, en zullen het leven niet zien in der eeuwigheid, tenzij wij wederomgeboren worden tot eene levende hope, en ons leven wordt verlost van het verderf. Hij heeft onze krankheden op Zich genomen.

Hij heeft den dood verslonden tot overwinning. De prikkel des doods is de zonde, en de kracht der zonde is de wet. Welnu, die prikkel des doods doorboorde Jezus' hart.

Maar... het-verging den dood als sommige insekten, die hun angel uitscheuren en moeten sterven als zij in het vleesch steken. De prikkel des doods ligt aan den wortel aller krankheden, en die nam Hij op Zich. Daarom was het den lijdenden Knecht des Heeren zoo bang, leed Hij zoo onuitstaanbaar. In Hem mogen wij met den apostel uitroepen: dood, waar is§ uw prikkel, hel waar is uw zegepraal?

Door Zijn sterven overwon Hij dèn dood, ontnam hem zijn prikkel en aan het graf zijn verderf. De machten der hel en des doods dringen opt(pns aan. Het verderf onzer zielen zou eindigen in den eeuwigen dood, hadde Jezus onze krankheden niet op zich genomen.

Ons leven wordt verlost van het verderf, aldoor, door de gemeenschap met den Heere Christus in het geloof, want indien wij één plant met Hem zijn geworden in de gelijkmaking zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner wederopstanding, dit wetende dat onze oude mensch met Hem gekruisigd is.

Zoo mogen wij beleven, dat alle vijanden overwonnen zijn. ook dood en graf. daar Hij zondendrager wilde zijn. Verwinnaar onzer krankheden, triumphator over duivel, dood en graf. Dat daarom de zonde niet heersche, zoo past de apostel Paulus toe. in uwe sterfelijke lichamen. Hij is het. die ons in ruimte stelt met blij gezang, dat onze verlossing meldt. Hij verlost door het betalen van den losprijs, door het dragen onzer zonde en ellende, onzer schuld en bezoedeling. De duivel en de dood had ons in zijn macht, maar Hij betaalde Gode het rantsoen, ontnam satan zijn buit, den dood zijn prikkel.

Onze Verlosser van ouds af is Zijn naam. Hoelang zal de vijand ons zijn wreede trotschheid toonen? Hij heeft de nederlaag geleden! Reiniging, genezing en verlossing verdient en bewerkt Hij.

Als nu de profeet gewezen heeft op het wondere gebeuren, dat de Knecht des Heeren zijn taak aanvaardde uit des Vaders hand en op zich nam te dragen en te doordragen wat Zijne gemeente dragen - moest, werpt hij nogmaals een blik op de Kerk der eeuwen, op het Israël Gods.

Dat alles heeft Hij gedaan... doch wij achtten Hem, dat Hij geplaagd, van God geslagen en verdrukt was.

Wij hielden Hem voor een geplaagde, een door God geslagene en vernederde. Iemand dus, die door Gods hand gewelddadig is aangeraakt en getroffen, zoodat een zwaar onheil, eene plaag Gods, over hem komt.

Daarin typeert de profeet de vleeschelijke vroomheid, een stuk onzer vijandschap. Wij hebben Hem niet geacht, maar veracht, want wat deden wij? Wij meenden, dat Hij een van God geplaagde was. Dit dachten de vrienden van Job ook; zij meenden, dat Job zich vergrepen had aan de heiligheden Gods, die zij wil-

den eerbiedigen, en daarom was Job er zoo ellendig aan toe. daarom had hij God tegen gekregen. Zij vermoedden zelfs niet van verre, wat hier eigenlijk aan de hand was.

Neen, de profeet verontschuldigt niet, maar beschuldigt en veroordeelt Israël, in zijne grove miskenning van den Knecht des Heeren.

Wij hielden Hem niet voor zondendrager, maar voor een misdadiger! Wij verstonden niet, dat Hij tot zonde is gemaakt, maar zelf zonder zonde. Wij hadden geen inzicht in Zijn borgtocht en middelaarschap. Bij Jezus' omwandeling op aarde is dit wel op droeve wijze gebleken en geillustreerd in het gedrag van Zijn eigen volk, die Hem niet aannamen. De laster ging zelfs zoover, dat zij zeiden: deze werpt den duivel uit door Beëlzebul, den overste der duivelen, en... nu hebt gij zijne godslastering gehoord, deze maakt zich God gelijk. Wat hebben wij nog getuigen van noode! Wij zochten de zonde bij Hem en niet bij ons, zegt de profeet.

En toch, Hij was inderdaad van God geslagen, want de Knecht des Heeren wilde Borg zijn. Een van God vernederde was Hij wel, maar vernederd om de zonden van anderen, geslagen om anderen van slagen te bevrijden en te vrijwaren. Daarom kon het geschieden, dat wij den genadeslag kregen en als verlorenen voor God neerzonken om te ervaren: wie in het stof ligt neergebogen, wordt door Hem weer opgericht.

Den genadeslag ontvangen, zoodat ons hart verbroken was, en... Hij het kon verbinden.

En voor wien houden wij Hem nu?

Gij zijt de Christus, de Zoon des levenden Gods; en... tot wien zullen wij heengaan, Gij hebt de woorden des eeuwigen levens.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

De Lijdende Knecht des Heeren

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 30 maart 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's