Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE UITSTORTING DES GEESTES

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE UITSTORTING DES GEESTES

20 minuten leestijd Arcering uitzetten

Handelingen 2 vers 16—18. Maar dit is het, wat is door den profeet Joël: gesproken

En het zal zijn in de laatste dagen (zegt God): Ik zal uitstorten van Mijnen Geest op alle vleesch; en uwe zonen en dochteren zullen profeteeren, en uwe jongelingen zullen gezichten zien, en uwe ouden zullen droomen droomen;

En ook op Mijne dienstknechten en op Mijne dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijnen Geest uitstorten en zij zullen profeteeren.

2

Het is niet gemakkelijk over deze verzen te mediteeren, wanneer wij tenminste in den zin der Schrift willen doordringen. Daarom zal het noodig zijn, hier wat breeder plaats aan de verklaring in te ruimen dan anders wel noodzakelijk is.

Petrus, vol des Heiligen Geeste§, leert op den Pinksterdag de toegestroomde schare, waaronder sommige spotters waren, dat heden de profetie van Joël werd vervuld. Die menschen waren niet vol zoeten wijns, maar dit was het: de Geest des Heeren was uitgestort. En nu wordt de profetie van Joël aangehaald, als vervuld in dit wonder gebeuren. Joël heeft dus Pinksteren voorzegd.

Joël doet dat uit den aard der zaak op eene wijze, die voor zijne tijdgenooten verstaanbaar was, waaraan zij vat hadden. Hierop moeten wij wel letten.

Wij moeten deze verzen dan ook verstaan in het licht van hét Nieuwe Testament. Gewoonlijk staat men bij de verklaring van deze verzen stil bij de bijzondere Geestesgaven, die in de oud-Christelijke kerk openbaar werden, zooals het spreken in tongen, in geestvervoering, de gave der gezondmaking, de genade der profetie, die dan een eigen karakter draagt vergeleken met de profeten van den ouden dag. Na eenigen tijd echter verdwijnen de bijzondere gaven; zij begeleiden het werk der apostelen in het stichten der Nieuwtestamentische Kerk, als wereldkerk. Met Pinksteren toch hebben wij te doen met een dubbele reeks verschijnselen, met teekenen en bijzondere gaven, die geschonken worden aan de gemeente.

Doch dit zijn begeleidende verschijnselen, zelf wonderen van het eigenlijke Pinkstergebeuren, de uitstorting des Heiligen Geestes onderscheiden. De Heere Jezus had gezegd tot Zijne discipelen van den Geest: de wereld ziet Hem niet en kent

Hem niet, maar gij kent Hem, want Hij zal bij u blijven en in u zijn. Daarmede wijst de Heere Jezus het kenmerkende van de inwoning des Geestes aan; Hij zal in u zijn.

De verhouding tot den Geest wordt inniger, .-anders dan tevoren. De Geest-verandert niet natuurlijk, maar de wijze zijner zelfopenbaring en werking in het verbond. Wij hebben daar reeds op gewezen in onze voorgaande overdenking.

Bij deze verzen moeten wij erop terug komen, willen wij doordringen tot den waren zin. Wanneer men wijst op die bijzondere Geestes-gaven in de oude christelijke kerk, die langzamerhand verdwijnen, komt de vraag aan de orde: hoe is het dan eigenlijk? Zijn die bijzondere gaven het eigenlijke, het blijvende van Pinksteren, of is dat de inwoning van den Geest, die is uitgestort? Het laatste is het geval. Anders toch zou met het ophouden van die bijzondere gaven Pinksteren worden opgeheven in zijn blijvende beteekenis voor de Kerk des Heeren. Slaat de profetie van Joël slechts op die bijzonderheden op den Pinksterdag, het spreken in vreemde talen; het geluid van een geweldig gedreven wind, of omvatten die verzen van Joëls profetie het geheele gebeuren, de eigenlijke uitstorting van den Heiligen Geest? Wij zouden zeker te kort doen aan den zin der profetie, indien wij haar beperkten tot de teekenen van Pinksteren. Wanneer wij dit bedenken, komen wij op weg om den zin te verstaan dezer verzen. Wat is het geval? Waarheen zagen de vromen als het ging over bijzondere bediening des Geestes, als zij dachten aan rijkdom en bijzonder bezit van den Geest? Dan zagen zij op de profeten, die stonden in Gods heilsraad.

De uitdrukkingen nu: droomen droomen en gezichten zien, benevens profeteeren, wijzen ons op bijzondere vormen der openbaring door den Geest aan de profeten. Dit wil niet zeggen, dat Gods kinderen niet verlicht waren door den Geest, maar wel, dat bij de profeten de verhouding tot en de werking van den Geest anders was dan bij de gewone geloovigen. Slechts enkelen stonden in Gods raad, daartoe geroepen en bekwaamd door den Geest des Heeren.

Dit waren uitzonderingen onder de vromen. Naar die profeten zagen zij op, evenals naar de priesters, van die profeten begeerden zij Gods heilsraad te hooren. Welnu, wanneer nu de profeten van de uitstorting des Geestes spreken, doen zij dat met uitdrukkingen, die de vromen konden verstaan. Niet enkelen, maar allen zouden profeten zijn in den heilstijd. En dat zijn van profeten wordt nu uitgedrukt op eene wijze die bekend was: droomen droomen, gezichten zien, profeteeren. De belofte van de uitstorting des Geestes wordt hun dus geschonken in woorden en vormen, die hun bewustzijn kan omvangen. De Heere daalt af tot den stand Zijner Kerk.

Als Gods kinderen van den ouden dag de vervulling der belofte hadden meegemaakt, zouden zij hebben gezegd met de koningin van Scheba: de helft was mij niet aangezegd. Het is veel rijker dan die woorden inhouden, maar zóó alleen verstonden zij de heerlijkheid van den heilstijd en verlangden ernaar met vurig zielsverlangen. Allen zouden profeten zijn. Niet in te denken, bijna niet te gelooven, maar toch waar! Hoe wordt dit nu aangeduid? Wel, door de woorden: droomen droomen, gezichten zien, profeteeren. Immers de droom en het gezicht was de vorm, waarvan de Heere zich bediende om de profeten te ontmoeten. Hij verscheen huq in een gezicht, sprak in hen, zoodat zij gedreven werden tot spreken en Gods heilraad en gericht aan te zeggen. Welk een tijd, welk een tijd zal dat zijn, als de Messias komt en de Geest wordt uitgestort. Welk een tijd, allen profeten, allen vervuld met den Geest!

Wil dat nu zeggen, dat met Pinksteren

allen droomen droomden en gezichten zagen? Neen, daarvan blijkt juist niet, ook al kan het voorgekomen zijn, maar het wezen was er, dat bij de profeten in droom en gezicht werd geschonken, ja, veel rijker nog. De vervulling overtreft hetgeen in de belofte, door het geloof, werd verstaan. Begint nu de beteekenis van Joëls profetie over de uitstorting des Geestes te lichten? Een ander voorbeeld wil ik geven. Als van den zuiver geestelijken eeredienst Gods onder de nieuwe bedeeling wordt gesproken in de profetie, dan geschiedt dit in bewoordingen aan den dienst der schaduwen ontleend. Offeranden worden vermeld: Zij zullen komen met wierook en goud, zij zullen kemelen leiden, beladen met de schatten des lands. Zij zullen den Heere een rein spijsoffer brengen. Gesproken wordt van altaren en tempeldienst. De vredestijd wordt onder beelden geteekend van het zitten onder wijnstok en vijgeboom. Deze sprake verstond Israël, wonende in het beloofde land, waar de zegeningen des verbonds een sterken aardschen inslag hadden, ook al gingen zij er volstrekt niet in op. #

Al hielden dan ook na Pinksteren langzamerhand die bijzondere Geestesgaven op, het eigenlijke bleef, de inwoning en bediening van den Geest. Dat zeggen nu die uitdrukkingen: droomen droomen, gezichten zien.

En dat werd nu algemeen in de Kerk des Heeren, geen profetenstand is er meer. Zonen en dochters, ouden en jongen, dienstbaren en vrijen hebben ten volle deel aan deze uitstorting des Geestes.

Dit juist is de rijkdom van Pinksteren. Niet slechts, dat de heidenen geroepen worden tot den maaltijd des Evangelies, dat Tyriër en Moor in Sion worden geboren, maar ook, dat alle kinderen Gods profeten worden, ingeleid in de diepte van Gods raad en heilgeheimen. Natuurlijk blijft er verschil in den graad, maar niet in het wezen. En dan zal juist de vorm der bediening zich wijzigen. Het gaat nu niet meer om droomen droomen en gezichten zien, maar om de reine, geestelijke bediening. Waarmede niet is gezegd, dat de Heere ook in den droom ons niet zou kunnen ontmoeten.

De Heere Jezus sprak tot de Samaritaansche vrouw: vrouw, geloof mij, de ure komt en is nu, dat degenen die den Vader aanbidden, Hem zullen aanbidden in geest en waarheid. Niet aan Jeruzalem in den Tempel is de plaats der aanbidding gebonden. De dienst wordt niet begeleid door het brengen van runderen en het keelen van schapen. De dienst der schaduwen heeft afgedaan, omdat het lichaam in den Heere Christus is verschenen.

De uitstorting des Geestes brengt ons dan ook een zuiver geestelijken dienst. Waar de Geest des Heeren is, aldaar is vrijheid, en die vrijheid staat in verband met de vrijmaking door den Zoon, het toegaan tot den Vader door den verschen en levenden weg van het bloed van Christus. Dit is de rijkdom van Pinksteren voor de Kerk des Heeren. Het juk der dienstbaarheid is verbroken, dat zwaar was om te dragen, schrijft Petrus in zijn brief. De wettische dienstbaarheid nam een einde, de tijd der vrijheid en volheid brak aan. Kunt gij nu begrijpen wat wij bedoelden de vorige maal, met het spreken over oud-Testamentische christenen?

Zijt gij nog onder de dienstbaarheid der wet? Het einde der wet is Christus tot rechtvaardigheid een iegelijk die gelooft.

Thans gaan wij niet nader in op dit onderscheid tusschen de oude en nieuwe bedeeling, hoe belangrijk ook. Het gezegde moge voldoende zijn om onzen text te leeren verstaan in zijn diepen en rijken zin.

Laten wij dan nu bij de onderdeelen nader stilstaan. De hoofdzaak dier onderdeelen is reeds toegelicht: alle kinderen des Heeren zullen profeten zijn, vol van den Geest, ja, nog rijker dan de profeten vervult de Geest de Kerk met Pinksteren. Zegt Jezus niet van Johannes den Dooper, dat hij veel meer was dan een profeet, en toch laat hij volgen: de minste in het Koninkrijk der hemelen is meer dan hij. Klinken die woorden niet raadselachtig? Toch komen zij uit den mond der waarheid.

Johannes was niet alleen een profeet, maar ook het voorwerp der profetie, want hij was aangekondigd als de wegbereider, als betrokken in de vervulling. Hij behoorde tot den inhoud van de groote toekomstverwachting. Met hem was de dag des Heeren nabij gekomen. Hij opent den dag des Heeren. En toch is de minste in het Koninkrijk der hemelen meerder dan Johannes. De minste, die in het Koninkrijk der hemelen staat om te dienen, is meerder dan Johannes, die op den drempel bleef van den heilstijd. Ja, de minste brengt de boodschap der vervulling van het gekomen heil in Christus. In de bedeeling der belofte is Johannes onovertroffen, doch kan niet halen bij hetgeen de minsten in de bedeeling der vervulling, Jezus' discipelen en volgelingen, te boodschappen en te brengen hebben.

Maar dan is daarmede ook gegeven, dat het profeet-zijn van al Gods kinderen toch ook nog iets meer en anders is dan hetgeen de oude profeten waren, die immers openbaringsinstrument waren voor het gansche volk. Maar dit verschil treedt pas recht in het licht met de vervulling. Toen ik een kind was, sprak ik als een kind, overlegde ik als een kind, maar nu ik een man geworden ben, heb ik teniet gedaan hetgeen eens kinds is, schrijft Paulus. De Heere onderwees Zijn volk naardat zij konden verdragen. Zeide Jezus niet tot Zijne discipelen: Ik heb u nog veel te zeggen, maar gij kunt dat nu niet dragen, maar als de Geest zal gekomen zijn, die zal u alles leeren en indachtig maken hetgeen Ik u gezegd heb.

Laat dit nu genoeg mogen zijn om den zin der profetie te verstaan in de vormen, waarin zij tot ons kwam.

De uitstorting des Geestes wordt door Joël als bezongen in de taal der openbaring van den ouden dag. Daarom was zij zoo troostvol, opwekkend tot vurig verlangen. Welk een tijd zal dat zijn!

Uwe zonen en uwe dochters zullen profeteeren.

Niet alleen profeten of priesters zullen deel ontvangen aan den Geest, maar alle volksgenooten. Uwe zonen en uwe dochters. Dit uwe drukt dan uit, dat de gaven des Geestes komen tot den kring des verbonds, maar binnen dien kring bestaat geen uitzondering of voorkeur, geheel de gemeente krijgt deel aan de gave van den Geest. Dit wil natuurlijk nietzeggen: alle bondelingen hoofd voor hoofd, maar zoowel zonen als dochteren, jongelingen en ouden, dienstknechten en dienstmaagden. Er is geen profetenstand meer noodig, want allen zijn profeten, die den Heere vreezen.

Zonen en dochteren spreekt van de lijn des verbonds. In plaats van uwe vaderen zullen uwe zonen zijn (Ps. 45 vs. 17). Hier worden ook met name de dochteren genoemd. De profetie stelde in uitzicht, dat door de gave des Geestes ook de dochters naar voren zouden komen. Wat hooge uitzondering was in Israël zal regel worden. Wij kennen enkele vrouwen, die in Israël een voorname taak hebben vervuld, Mirjam, Debora en Hulda, maar over het algemeen leefde de vrouw teruggetrokken onder het bondsvolk. Zonen en dochteren, het zaad des verbonds, het geestelijk zaad, werd begiftigd met den Geest, allen zouden profeteeren.

Hij gedenkt Zijns verbonds tot in der eeuwigheid; des woords dat Hij ingesteld heeft tot in duizend geslachten. Maar nu wordt in die geslachten aan de zonen en dochteren vervuld de profetie: Ik zal mijnen Geest op uw zaad gieten en mijn zegen op uwe nakomelingen. Daar zijn zonen en dochteren in de dagen van Joël, zij profeteeren niet. Maar de blijde heilstijd komt, dan zullen de zonen en dochteren profeteeren, dan zijn ze profeten en profetessen. Tot den Pinksterzegen behoort een rijkdom van genade en bediening des Geestes. Van Sion zal gezegd worden: die en die is daar geboren. De kerk zal uitbreken in menigte door den Geest, die uitgestort wordt: Zoo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere, zekerlijk gij zult u met dezen als met een sieraad bekleeden. Ja, gij zult zeggen in uw hart: wie heeft Mij dezen gegenereerd, daar ik eenzaam en van kinderen beroofd was.

Uw zonen en uwe dochteren zullen profeteeren. God maakt zich groot in hetgeen voor menschen onmogelijk is. Zij zullen profeteeren. In d%n ouden tijd was dit het werk der profeten, die daartoe door den Heere werden geroepen en bekwaamd. Hij stelde hen in Zijn raad en zij waren zijne tolken bij het volk.

Het volk is ontbloot als er geen profetie is. Met Pinksteren zullen de zonen en dochteren profeteeren, staan in Gods raad, Hem zelf ontmoeten, met Hem verkeeren, vol zijn van Hem, door den Geest. Nu waren er door de bijzondere Geestesgaven ook profeten in de nieuwe bedeeling, maar toch reeds droeg hun werk een gewijzigd karakter, vergeleken bij de oude bedeeling. Profeten na Pinksteren waren menschen, die een bijzondere genadegave bezaten om het Woord uit te leggen, den zin en de meening des Geestes te verstaan.

En zoo komen wij tot de algemeene beteekenis van dit profeteeren, vervuld met den Geest, met overvloeiend gemoed de deugden Gods verheerlijken, ingaan in de verborgenheden des heils, óók voor het

bewustzijnsleven. Zooals Jezaia profeteerde van den uitgestorten Geest: Deze zal zeggen: Ik ben des Heeren; en die zal zich noemen met den naam van Jacob; en gene zal met zijne hand schrijven: Ik ben des Heeren; en zich toenoemen met den naam van Israël.

Ja, de tong der stamelenden zal vaardig zijn in het spreken. De verborgenheden der genade liggen open voor het hart. De rijkdom van Gods ontferming gaat open. Christus is verheerlijkt en de Vader is bevredigd in diens zelfofferande. Ach, hoe arm is de Kerk Gods aan deze zonen en dochters in onze dagen. Laten zij zich bezig houden met het onderzoek van Gods Woord, biddend waken aan de posten van de deuren van des Heeren Huis. Laten zij elkanders eere in acht nemen.

Maar daarmede zijn ze nog geen zonen en dochteren van Pinksteren. Heere, doe onze zonen en dochteren deelen in uw heil, vervul hen met Uwen Geest, laat ons verblijd worden door uwe daden, dat wij hen hooren profeteeren, spreken van de groote werken Gods, gelijk op den Pinksterdag. Laat uw Geest onze zonen en dochteren stellen tot een sieraad uwer Kerk. Zouden veel zonen en dochteren deze overdenking lezen? ' Vraag het hen eens, ouders, zeg, toe Jan, Johanna, dit moet je eens lezen!

Breng mijne zonen van verre en mijne dochters van het einde der aarde. En... uwe zonen zullen zich haasten.

Uwe jongelingen zullen gezichten zien. Der jongelingen sieraad is hunne kracht, zegt Salomo. Maar... Jezaia laat ons hooren: de jongelingen zullen gewisselijk vallen..., maar die den Heere verwachten zullen de kracht vernieuwen. Deze jongelingen zijn vol idealen in den regel, meenen, dat zij de wereld zullen hervormen, naar hun hand zetten en dat een paradijs op aarde zal worden geplant. Of wel zij hebben geen idealen meer, de wereld is stuk, er is niets meer van te maken, wij beginnen niet aan den wederopbouw, laat ons eten en drinken en halen wat er nog van te halen is. Wie bij het Woord is opgevoed, oordeelt anders, maar zelfs dan schept men zich idealen, die verwezenlijkt zullen worden. Doch luister nu eens naar de profetie van Joël. Deze spreekt van de jongelingen, de bloem der kerk, dat zij gezichten zullen zien.

Gezichten zien, dat behoorde immers tot de openbaringsvormen, waarvan de Heere zich bediende om zijne profeten te onderrichten. Welnu, in den heilstijd, als Vorst Messias is verschenen en de Geest is uitgestort, dan zullen de jongelingen heilige gezichten zien, schouwén den rijkdom der genade in Christus, juichen van de grootheid der goddelijke liefde en den Vadernaam noemen, door den Geest der aanneming. Gezichten zien... Ja, die uitdrukking wordt gebezigd, maar de werkelijkheid is nog veel rijker. In den ouden dag lees ik van vader Abraham, dat hij den dag van Christus heeft gezien in het geloof en hij is verblijd geweest. Daniël echter zag een gezicht en zijn aangezicht verviel, de haren zijns vleesches rezen ten berge van verschrikking. Gezichten zien...

Jezus zeide tot zijne discipelen: vele profeten en rechtvaardigen hebben begeerd te zien hetgeen gij ziet en hebben het niet gezien.

Hij is verschenen, maar wij zien Hem niet meer naar het vleesch. en toch kan Paulus schrijven, dat allen die zijne verschijning hebben lief gehad, de kroon des levens zullen behalen Hij verschijnt in het gewaad des Woords voor onze zielen in zijn rijkdom en wij aanbidden en bewonderen het heil in Hem geschonken door den Vader, verheerlijkt door den Geest. Zie, dat wordt nu het gezichten zien van den profeet, in de toepassing van Pinksteren. Maar de Heilige Geest gebruikte in de profetie uitdrukkingen, die de vromen toespraken, waarvan zij wisten bij de profeten.

Zalig, zulk een jongeling te zijn, vol van Jezus! Vol van den Geest der aanneming, dan is het waarlijk Pinksterfeest. Kom, zeg mij, jongelingen, of uw leven zoo is beheerscht en vervuld van den Koning. Jongelingen en jonge dochters, hoe is het met de Pinksterdagen geweest? Ouders, vraag er eens naar als uw kinderen dit niet lezen, wijs hen er eens op. Dat doet gij toch wel?

toch wel? De ouden zullen droomen droomen. Dit wil natuurlijk niet zeggen, dat jongelingen geen droomen zouden hebben, maar dat telkens een andere vorm van de profetische openbaring wordt vermeld, om een indruk en aanwijzing te geven van de vervulling met den Geest.

Het woord profeteeren wijst op een uitnemende gave des verstands. Uit Numeri 12 vers 6 ziet men, dat gezicht en droom de middelen waren, door welke God zich aan de profeten openbaarde. Met Mozes sprak de Heere van aangezicht tot aangezicht. Zoo wordt in Jezaia 66 gezegd, dat de Heere Levieten tot priesters zal maken en het volk tot Levieten. Dan is de bedoeling te zeggen, dat onder de heerschappij van Christus de geringen in een hoogen rang zullen worden geplaatst, dat het heele Bondsvolk zal worden opgeheven tot hooger genadeplan.

Door de aanblazing des Geestes begon men algemeen, zonen en dochteren, jongelingen en ouden, de hemelsche verborgenheden op profetische wijze te verhandelen, dus dit ging ver uit boven de maat des Ouden Verbonds. Dat was de heilstijd, de tijd van de Pinkstergemeente. Lees de Handelingen, merk op, hoe Petrus en de anderen en weldra een groote menigte van allerlei stand, rang en leeftijd de groote werken Gods verkondigen.

De ouden zullen droomen droomen, dus gezet in den raad Gods, als de profeten. En nu weten wij, dat niemand oud geroepen werd tot profeet. Derhalve sprak dit woord der profetie de vromen sterk aan, deed hen verlangen naar den heilstijd. Profeteeren wijst dus op de opening des verstands voor de verborgenheden des geloofs. Jeremia profeteerde deze werkelijkheid aldus: Zij zullen niet meer een iegelijk zijnen naaste leeren, want zij zullen mij allen kennen, van hunnen kleinste tot hunnen grootste toe.

Maar vraagt gij, als dan die uitdrukkingen: droomen droomen en gezichten zien, aanduiding zijn van het profeet zijn, dan komt het dus niet meer op het gezicht en den droom aan? Zeker, daarop komt het niet meer aan, maar op de zuiver geestelijke ontmoeting door den Heiligen Geest, met den Vader en den Zoon.

En ook op mijne dienstknechten en op mijne dienstmaagden zal Ik in die dagen van mijnen Geest uitstorten en zij zullen profeteeren.

Ja zelfs, dingen die men nog minder zou verwachten, gaan gebeuren. Gods slaven en slavinnen, dus die dienstbaar waren aan anderen. waarover de eigenaar kon beschikken, deelden in den Geestesdoop. De vaak verachte slaven, die gewoonlijk vreemdelingen waren, neemt God op in Zijn huisgezin, in Zijne gemeente. Zij zullen gelijkwaardig worden aan alle anderen. Het alle vleesch van het voorgaande vers wordt daardoor duidelijk toegelicht. Ook slaven en slavinnen zullen profeten zijn, zullen profeteeren. Denk eens aan den brief van Filémon in dit verband, en den slaaf Onésimus, waarvan Paulus verhaalt. In het Oude Testament is geen voorbeeld, dat zulk een slaaf of slavin de gave der profetie had.

Ten slotte wijs ik nog even op het Pinkstergebed van Mozes, uit Numeri 11. De zeventig aangestelde oudsten, tot hulp van Mozes, staan rondom den tabernakel geschaard. Mozes moet het hebben-van-den-Geest voortaan deelen met die zeventig mannen, al blijft hem een groot overwicht beschoren. En onmiddellijk wordt deze daad des Heeren openbaar: de zeventig mannen doen, wat zij tot dusver niet vermochten: zij profeteeren. Hoe wij dit hebben te verstaan moet thans blijven rusten. Twee van de zeventig oudsten hebben aan den oproep van Mozes geen gehoor gegeven; Eldad en Medad heeten zij. Aan hen openbaart zich de macht van des Heeren Geest. Hoewel niet opgekomen naar den Tabernakel, het Heiligdom, waar de Heere zich openbaarde, beginnen zij toch te profeteeren. Zoo leert Israël hier, dat de werking van des Heeren Geest niet is gebonden aan het heiligdom, of aan landsgrenzen. Jozua, de dienaar van Mozes, hoort dit en'zegt: Mijn heer Mozes, belet het hun. Maar Mozes heeft op dit gebeuren een heel andere kijk. En dan spreekt Mozes zijn Pinkstergebed uit: Och of al het volk des Heeren profeten ware, dat de Heere Zijnen Geest over hen gave (vs. 29b).

Deze bede is thans vervuld. Rijker echter dan bij die zeventig het geval was, immers daar was het geen blijvende gave, doch voorbijgaand.

In Christus Jezus is noch man, noch vrouw, noch dienstbare noch vrije, maar een nieuw schepsel. En zij werden allen vervuld met den Heiligen Geest.

Die Geest woont nu in de Kerk, en blijft in haar tot den einde.

Zijt gij een kind van Pinksteren, want, zoo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe; die behoort niet aan Christus, die is geen christen. De Geest is het onderpand der erfenis, de eersteling-gave. De oogst komt! K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DE UITSTORTING DES GEESTES

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 15 juni 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's