Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DOOP-GETUIGEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DOOP-GETUIGEN

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

Terloops hebben wij gesproken over getuigen bij den Doop. Wanneer de ouders niet zelf het kind ten doop kunnen heffen of om andere redenen niet kunnen toegelaten worden door de Kerk om de Doopvragen te beantwoorden, dan kunnen getuigen optreden, met wie de Kerk de stipulaties voor den Doop aangaat, en die alsdan de verantwoordelijkheid voor de opvoeding dragen; de opvoeding naar Schrift en belijdenis, zooals die in de Doopvragen is aangewezen.

Nu is het duidelijk, dat de doopgetuigen uiteraard nimmer de plaats der ouders kunnen innemen. Hierbij komt nog, dat zij naar de burgerlijke wet geen recht en geen macht over de kinderen hebben, of zij moeten voogd of voogdes zijn, bij overlijden van de ouders. Maar wanneer de ouders leven, hebben feitelijk getuigen niets wezenlijks te zeggen over de opvoeding der kinderen.

Zij kunnen vermanen, de ouders opwekken hun plicht te doen, maar hebben geen zeggenschap over de kinderen in de opvoeding en daarom is het getuigenstelsel altijd bedenkelijk, enkele uitzonderingsgevallen daargelaten.

Volgens de wet zijn alleen de ouders en voogden bevoegd, voor de opvoeding der kinderen te zorgen. Om die reden kunnen in het algemeen de doopgetuigen geen waarborg geven aan de Kerk voor een Gereformeerde opvoeding.

En daarom gaat het toch bij het vragen van getuigen bij den Doop. Maar laten we eerst in het kort nagaan hoe toch dat getuigenstelsel is ontstaan .

De Schrift kent nog geen doopgetuigen. Zij zijn niet tegelijk met de instelling van den doop ontstaan. Natuurlijk wil dit nog niet zeggen, dat zij ongeoorloofd zouden zijn, maar wel, dat de Kerk hier eene orde heeft ingesteld, die niet rechtstreeks uit de Schrift kan worden afgeleid.

Maar hoe is 'nu dat getuigenstelsel ontstaan? Het werd gewoonte, dat een volwassen heiden, die niet aan den bisschop der gemeente bekend was, door een christen werd begeleid, die voor den bisschop getuigenis aflegde, dat de persoon, die den doop aanvroeg en dus christen wenschte te worden, een eerbaar beroep uitoefende en uit goede beweegredenen wenschte gedoopt te worden.

Verder moest een getuige zorg dragen voor de onderwijzing van den doopeling in den tijd, dat deze zich voorbereidde voor den doop en toezicht houden op zijn wandel. In de dagen van vervolging, of ook wanneer het onzeker was of iemand gedoopt was, hadden de doopgetuigen tot taak, getuigenis af te leggen, dat iemand werkelijk gedoopt was. Het kwam toch voor, in de dagen der vervolging, dat velen hun geloof verloochenden en beweerden niet gedoopt te zijn. Ook kwam het voor, in lateren tijd, toen de kerk tot eer en aanzien kwam, dat een ongedoopte voorgaf gedoopt te zijn en zich om des voordeels wil voor christen uitgaf.

In al deze gevallen kon de vraag of iemand werkelijk gedoopt was, uitgemaakt worden door getuigen.

Maar toen de kinderdoop, bij den gevestigden staat der kerk, gewoonte werd, werd dit anders en waren daarvoor getuigen niet meer noodig. Gewoonlijk traden de ouders op als doopgetuigen, zooals Augustinus aangeeft. Hij deelt echter ook mee, dat slavenkinderen door hun heer, weeskinderen door derden, en vondelingen door gewijde maagden ten doop werden gehouden. Maar al spoedig kwam de gewoonte op, dat een kind niet door de ouders, maar door een vreemde ten doop werd geheven. Deze gewoonte nu werd tot wet verheven door het concilie van Mainz (813). Daar werd bepaald, dat niemand bij eigen zoon of dochter als doopheffer mocht optreden.

Hoe kwam toch de kerk tot zoo n besluit, dat óns wel zeer vreemd aandoet? Dit hangt samen met de.Roomsche doopsbeschouwing. Na den tijd van Augustinus kwam de leer op, dat de kinderen van nature onrein zijn en in zichzelf geen aanspraak hebben op den doop. Maar het geloof hunner ouders en het geloof der geheele gemeente komt hun ten goede.

Nu wordt de kerk vertegenwoordigd bij den doop. De ouders zelf kunnen hunne kinderen niet ten doop houden, immers zij zijn oorzaak dat de kinderen in zonde ontvangen en geboren zijn. Daarom moeten anderen dan de ouders optreden als getuigen. En naar de Roomsche leer wordt het kind bij den doop het eigendom der kerk, en ontvangt het de wedergeboorte.

Niet de ouders, maar de peter en de meter, de peet-ouders zijn de getuigen erbij. Die peetouders boden het kind aan voor den doop. Antwoordden op de doopvragen en legden belijdenis af in naam van dat kind. Zij stonden ervoor in, dat het kind in overeenstemming met zijn doop werd opgevoed en in de leer des geloofs zou onderwezen worden (Cat. Rom. I, 2. 22). Zij traden dus in de toekomst ls borgen op voor het kind en waren de eestelijke ouders, die voor zijn geestelijke belangen hadden zorg te dragen. Deze scheiding tusschen ouders èn peter en meter, bedoelde te laten uitkomen hoezeer deze geestelijke opvoeding verschilt van de vleeschelijke (Cat. Rom. II, 2, 23). Aan het tegenover elkander stellen van ouders en getuigen lag in de Roomsche kerk de gedachte ten grondslag: natuur en genade zijn niet alleen onderscheiden, maar zij zijn gescheiden. Zij kunnen niet samengaan. De ouders zijn de vleeschelijke verwanten van het kind; wanneer zij als getuigen optraden zou het onderscheid tusschen natuur en genade worden uitgewischt. Dit getuigenstelsel bij Rome is dus de accentueering van een Roomsche leerstelling, terwijl uit den aard der zaak de opvoeding toch in handen der ouders blijft.

Op nog iets anders moeten wij wijzen. Rome kent geen verbond der genade, dat zich voortzet van geslacht tot geslacht. De ouders zijn de vleeschelijke, natuurlijke voortbrengers. En het kind staat feitelijk onder de heerschappij van satan. De christen-kinderen komen pas door den doop der kerk, die uitdeelster is der genade door de sacramenten, tot behoudenis. De kerk, waardoor God genade verleent, kan alleen het kind behouden. Nu komen de getuigen als vertegenwoordigers der kerk, zij nemen het kind in geestelijken zin van de ouders over. De natuurlijke ouders worden bij den doop alzoo vervangen door de geestelijke ouders, de getuigen.

Het doopgetuigen-stelsel ontaardde steeds meer in de middeleeuwsche kerk. Het werd een eere voor de ouders, als er veel getuigen waren en liefst menschen van naam, stand en vermogen. Dan was de pillegift, waarmede de getuigen den jonggeborene, en zoo de familie begiftigden, des te grooter.

Zelfs de Roomsche kerk klaagde over eigen instelling: van het ambt der getuigen is niets dan de ijdele naam overgebleven en de menschen, vermoeden in de verte niet wat heilige verplichting deze dienst voor de getuigen ten opzichte van hunne peetkinderen in zich sluit. De Roomsche Catechismus, waaruit wij citeerden, scherpt vervolgens de verplichting van de* peetouders opnieuw in, met beroep op Augustinus. Bovendien maakte het concilie van Trente een einde aan het stellen van meerdere getuigen en schreef voor, dat slechts één peetvader, of één peetvader en ééne peetmoeder mocht worden gesteld. Om als peet te kunnen optreden moet men, volgens het Roomsche kerkrecht, zijn gedoopt en gevormd en volwassen zijn. Ongeloovigen en ketters zijn buitengesloten en die niet wel bij zijn verstand is.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juni 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

DOOP-GETUIGEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 29 juni 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's