Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

Zondag 8 vraag 24-25

De gerechtigheid Gods.

Hebben wij enkele hoofdzaken van de heiligheid Gods naar voren gebracht, nu willen wij stilstaan bij de gerechtigheid Gods, die met de heiligheid ten nauwste samenhangt. De woorden voor gerechtigheid, rechtvaardigheid, rechtvaardig, enz. duiden aan den staat van iemand, die met een zekere wet overeenkomt, die wetsconform is. Als de maatstaf der wet wordt aangelegd, en iemand aan de maat beantwoordt, dan is deze rechtvaardig. Een zaak is recht wanneer zij overeenkomt met een zekere norm ! , die bij die zaak past; een persoon is rechtvaardig, wanneer zijn gedrag, of de toestand waarin hij verkeert, overeenstemt met een bepaalden regel. De grondbeteekenis van de woorden rechtvaardig, gerechtigheid, enz. staat vast en daarover is dan ook geen verschil. Door de heiligheid Gods wordt dus uitgedrukt de zelfhandhaving Gods. Wat moet nu onder de gerechtigheid Gods worden verstaan? Zegt deze deugd niets bepaalds omtrent Gods Wezen alszoodanig en drukt zij alleen een betrekking uit tot de schepselen? Betrokken op het Wezen Gods wijst deze deugd ons op het-zichzelf-bepalende-van-Gods-Wezen. God beantwoordt aan eigen Wezen, God is rechtvaardig, Zijne is de gerechtigheid. Hij is Zichzelf ten maatstaf.

Er is natuurlijk geen norm buiten of boven Gods Wezen, waaraan Hij zou gemeten kunnen worden. God, de Heere, is Zichzelf ten maatstaf, en stelt voor Zijne schepselen den norm, waaraan Hij ze meet en beoordeelt. God is rechtvaardig, de gerechtigheid is Zijner. God is klaar met het recht, voor eeuwig, valt buiten elke be-

oordeeling van het schepsel, juist omdat Hij zichzelf tot maatstaf is, omdat Hij God is.

Daarmede is tevens gegeven, dat alles wat Hij aan Zijn schepselen ten wet stelt rechtvaardig is, en dat elk een zijner oordeelen recht is.

Niemand heeft het recht, God ter verantwoording te roepen, of te dagen voor de vierschaar der rede.

Maar over die innerlijke gerechtigheid Gods kunnen wij verder niet spreken, doch als wij handelen over de gerechtigheid Gods dan letten wij op die deugd Gods in hare openbaring naar buiten, in hare betrekking tot de schepselen.

Wij spreken van den staat der rechtheid en bedoelen daarmede, dat de mensch, gemeten aan de maat van eigen door God gestelde levenswet, daaraan beantwoordde.

Bij deze deugd bewegen wij ons in de spheer van het recht. Wat voor ons recht is, bepaalt de Heere God in Zijne Wet, die Hij aan Zijn schepselen stelt. De mensch, in den staat der rechtheid, naar Gods beeld geschapen, droeg de wet Gods in zich.

Vandaar dat hij vrede smaakte en zaligheid.

Door den val kwamen wij in den staat der zonde. Gemeten aan de maat van Gods wet zijn wij onrechtvaardig en eischt de gerechtigheid ons oordeel, vallen wij onder de wrekende gerechtigheid Gods.

Wij spreken dan van de vergeldendegerechtigheid-Gods. Paulus schrijft in Romeinen 2 : 6: elke een iegelijk vergelden zal naar zijne werken.

De wet Gods is de regel der gerechtigheid. God is rechtvaardig, omdat Hij naar dien rechtsregel spreekt en oordeelt. God legt de maatstaf des rechts aan, dat Hij Zelf bestelde. God houdt den schuldige geenszins onschuldig. Hij neemt geen persoon en geen geschenk aan. Hij is rechtvaardig en al zijne oordeelen zijn recht.

Toch wordt de vergelding der goddeloozen gewoonlijk afgeleid uit zijn toorn. De gerechtigheid wordt meestal gesteld als principe des heils voor het volk Gods. De gerechtigheid Gods stelt de rechtvaardigen in het gelijk, en verheft ze tot eere en heil. Maar, dan moeten wij erop letten dat de Messias hier intreedt, in het verbond der genade.

Deze is de Spruite der gerechtigheid. Het recht doen aan de ellendigen en nooddruftigen is genade en barmhartigheid. Zoo is in den Messias God rechtvaardig omdat Hij heil beschikt aan de godvruchtigen, hen bevestigt, uithelpt, antwoordt, verhoort, levend maakt, vrijspreekt. Zoo is de gerechtigheid Gods verwant met Zijne goedertierenheid. Betooning Zijner gerechtigheid is tegelijk betooning van genade. Zelfs de vergeving der zonden is aan die gerechtigheid te danken. De openbaringen van die gerechtigheid zijn heilsweldaden. Zij brengen redding en verlossing. Vooral bij den profeet Jezaia komt de redding door deze gerechtigheid tot uiting. In den Heere zijn gerechtigheden en sterkte. En die gerechtigheid is niet alleen voor Israël maar ook voor de volken. De Heere zal aan Zijn volk Zijne gerechtigheid schenken, door den Messias, die het recht den heidenen zal voortbrengen. Hij zal een nieuwen hemel en eene nieuwe aarde scheppen waarin gerechtigheid wonen zal.

De gerechtigheid Gods openbaart zich aldus, dat de Heere God door den Messias gerechtigheid komt brengen aan Zijn volk. In Christus biedt de gerechtigheid een zoenmiddel, waardoor Hij zelf rechtvaardig blijkt, als óók kan rechtvaardigen, die uit het geloof van Jezus zijn. En daartoe heeft Hij den Messias ten toon gesteld in zijn bloed. Christus is dus niet slechts openbaring van Gods straffende gerechtigheid, maar openbaring en schenking van gerechtigheid.

De Heere onze gerechtigheid! Hij is de geschonken gerechtigheid Gods in het verbond der genade. Dit sluit natuurlijk niet uit, maar in, dat Hij aan den eisch der gerechtigheid Gods moest genoeg-doen. Doch daarin gaat zijn verschijning niet op. Dan komt er een tegenstelling tusschen Vader en Zoon die niet schriftuurlijk is. Alzoo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijnen eeniggeboren Zoon gezonden heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe. Evenwel moet dan die liefde niet uitgespeeld worden tegen het recht, want het is eene heilige liefde, die in het recht openbaar wordt. God gaf Zijnen Zoon in ons vleesch tot een zoenmiddel, opdat Hij zelf rechtvaardig bleek te zijn, en rechtvaardigen kon dengene, die uit het geloof van Jezus is.

Naar de wet kon God door zijne gerechtigheid alleen veroordeelen en verderven. De gerechtigheid Gods heeft dus ook deze zijde, dat zij in het Evangelie vrijspreekt en rechtvaardigt. God vergeeft rechtvaardiglijk. Sion wordt door recht verlost. De genade door welke de zondaar wordt gerechtvaardigd, werd verwezenlijkt in den weg van recht en gerechtigheid.

De wil Gods.

Voor dit onderwerp moge ik verwijzen naar de reeks artikelen (15) in ons blad (1939). Hier geven wij slechts enkele aan-

wijzingen. God is een Persoon, hebbende verstand en wil. Wij spreken van Gods wil in tweeerlei opzicht, namelijk met betrekking tot Zichzelven en in verhouding tot de schepselen. God wil Zichzelven, God rust in Zichzelven, bemint Zichzelven, is zalig in Zichzelven. Dit noemen wij de wil van het zelfbehagen.

Wanneer wij letten op den wil Gods tot Zijne schepselen dan geldt, dat deze is onafhankelijk, onveranderlijk, eeuwig, oneindig, vrij en krachtdadig.

De wil Gods is de willende God, God is zijn wil.

Verder onderscheiden wij tusschen den wil des besluits en des bevels. Ook gebruiken wij de onderscheiding van verborgen en geopenbaarde wil.

De almacht Gods.

De vrijheid Gods zouden wij nog afzonderlijk kunnen noemen, maar deze is feitelijk opgenomen in den wil Gods.

Daarom willen wij alleen nog iets zeggen van de almacht Gods. Onder de almacht verstaan wij die deugd Gods, waardoor Hij al wat Hij wil in overeenstemming met Zijne natuur, ten uitvoer legt.

De Heere kan zeggen: mijn Raad zal bestaan en Ik zal al mijn welbehagen doen.

Denk ook aan het woord van den Heere Jezus: bij de menschen is dat onmogelijk, maar bij God zijn alle dingen mogelijk.

In de Schrift wordt God genoemd de Almachtige. De Heere schiep, door zijn alvermogen, alle dingen en onderhoudt de schepping en elk schepsel in het bijzonder. Hij spreekt en het is er, gebiedt en het staat er.

Zou voor den Heere iets te wonderlijk

zijn? Hij doet alléén wonderen. De afgoden zijn ijdelheid, maar de Heere heeft de hemelen gemaakt. God is almachtig. Dit zou Hij zijn, óók al had Hij in de schepping deze almacht niet vertoond. Van eeuwigheid tot eeuwigheid is Hij de Almachtige. Maar Gods macht is niet opgebruikt in de schepping en onderhouding. De almacht Gods wordt wel gemanifesteerd in de schepping, maar gaat er niet in op. Indien de almacht uitgeput ware in de schepping, ware deze God. De opmerking is vaak gemaakt, dat God niet meer heeft kunnen doen dan Hij deed. Dit leerden zoowel Burman, Schleirmacher als Schweizer. Maar de Schrift leert ons te onderscheiden tusschen het mogelijke en het werkelijke. Aan Gods almacht mogen wij geen perken stellen zooals Jezus zeide: Want Ik zeg u, dat God zelf uit deze steenen Abraham kinderen kan verwekken

(Matth. 3:9). Maar, al had God meerdere werelden geschapen dan was Zijn almacht nog niet uitgeput. Dit ware pantheïsme. Alleen in den Zoon put de Vader Zijn almacht uit, of neen, deelt Hij zijn almacht mede, wijl hetzelfde goddelijke Wezen deelachtig. Maar dat is geen uitgaande daad Gods, doch inblijvende generatie, mededeeling van het volle Wezen, waarin de almacht is gegeven.

Het is dwaas te vragen of God zou kunnen liegen, enz. ja, eigenlijk godslasterlijk. Ook zijn almacht is zijn Wezen en Hij kan Zichzelven niet verloochenen (2 Tim. 2:13).

Onze God is toch in den hemel en Hij doet al wat Hem behaagt (Ps. 115:3). En Hem behaagt niets wat in strijd zou zijn met zijn Wezen. De almacht mag niet worden gescheiden van de overige deugden Gods. Maar alles wat God wil kan Hij doen.

Nog op iets anders moeten wij wijzen in dit verband. De Heere God bindt zich in het gebruik Zijner almacht aan Zijn Raad en welbehagen. Hij doet niet anders dan wat Hij van eeuwigheid besloot. En die besluiten zijn onveranderlijk.

Met deze almacht hangt onmiddellijk samen de souvereiniteit Gods. Hij is de Heere des hemels en der aarde. Hij is de Heere der Heeren en Koning der Koningen. *

Hebben wij in het kort de deugden Gods besproken, die dus het Wezen Gods raken, en aan de drie Personen gemeen

zijn, nu gaan wij nader onderzoeken de gegevens der Schrift over de personeele namen Gods.

Deze zijn Vader. Zoon en Heilige Geest. God, één in Wezen, drie in Personen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 augustus 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 31 augustus 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's