Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

LI

Zondag 8 vraag 24-25

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

Hebben wij gehandeld over de benoemingsnamen Gods en Zijne deugden, thans st^an wij stil bij de personeele namen Gods, of de Heilige Drieëenheid.

Onze Heidelberger vraagt:

Aangezien er maar één eenig Goddelijk Wezen is, waarom noemt gij den Vader, den Zoon en den Heiligen Geest? (vraag 25). Het antwoord luidt:

Omdat God Zich alzoo in Zijn Woord geopenbaard heeft, dat deze drie onderscheidene Personen de eenige, waarachtige en eeuwige God zijn.

Wordt in de vraag nadruk gelegd op de éénheid van het Wezen Gods, in het antwoord wordt de drieheid der Personen in de eenheid des Wezens ons voorgesteld als geleerd door de Heilige Schrift. Laat ik hier ook overnemen hetgeen onze belijdenis in artikel 8 leert. Dat God eenig is in Wezen en nochtans in drie Personen onderscheiden:

„Volgens deze waarheid en dit Woord Gods, zoo gelooven wij in een eenigen God; die een eenig Wezen is, in hetwelk zijn drie Personen, in der daad en waarheid en van eeuwigheid onderscheiden naar hunne onmededeelbare eigenschappen; namelijk de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.

De Vader is de oorzaak, oorsprong en het begin aller dingen, zoowel zienlijke als onzienlijke. De Zoon is het Woord, de Wijsheid en het Beeld des Vaders.

De Heilige Geest, de eeuwige kracht en mogendheid, uitgaande van den Vader en den Zoon. Alzoo nochtans, dat dit onderscheid niet maakt, dat God in drieën gedeeld zij; aangezien de Heilige Schrifture ons leert, dat de Vader, de Zoon, en de Heilige Geest, elk zijne zelfstandigheid heeft, onderscheiden door hare eigenschappen; doch alzoo, dat deze drie Personen maar een eenig God zijn.

Zoo is het dan openbaar, dat de Vader niet is de Zoon, en dat de Zoon niet is de Vader, dat ook insgelijks de Heilige Geest niet is de Vader, noch de Zoon. Intusschen, deze Personen, zoo onderscheiden, zijn niet gedeeld, noch ook ondereen vermengd. Want de Vader heeft het vleesch niet aangenomen, noch ook de Heilige Geest, maar alleen de Zoon. De Vader is nooit zonder Zijnen Zoon, noch zonder Zijnen Heiligen Geest geweest; want zij zijn alle drie van gelijke eeuwigheid en in eenzelfde Wezen.

Daar is noch eerste, noch laatste; want zij zijn alle drie één in waarheid, in goedheid en barmhartigheid..."

In dit artikel onzer belijdenis wordt, naar de Schrift, op zuivere wijze de verborgenheid der goddelijke drievuldigheid beleden. God is een drie-persoonlijk Wezen.

Voor ons verstand is dit ondoorgrondelijk, zooals wij opgemerkt hebben. Het geloof aanbidt dezen volzaligen drieëenigen God, Vader, Zoon en Heiligen Geest.

Deze leer is geen onvruchtbare speculatie, maar geopenbaarde waarheid Gods.

Zij is voor het leven des geloofs van de grootste beteekenis en beheerscht het wezen van het ware christendom. De rijke beteekenis voor het geloofsleven der Kerk Gods, wordt door onze Belijdenis in artikel 9 nog nader aangewezen.

„Dit alles weten wij, zoo uit de getuigenissen der Heilige Schrifture, als ook uit hunne werkingen en voornamelijk uit degene, die wij in ons gevoelen."

Voor de leer der heilige drieeenheid beroept de Belijdenis zich dus op de Schrift en zegt, dat deze leer der Schrift door de ervaring wordt gekend als rijke troost. Deze leer is van het allergrootste belang ook voor den eenvoudigen geloovige, omdat onze eeuwige zaligheid eraan hangt.

De ervaring van den geloovige leert hem, door den Heiligen Geest, die het getuigenis des Woords doet verstaan, dat God één eenig God is, maar toch onderscheiden in drie Personen. Hij krijgt te doen met den Vader in ontdekking en trekking, want niemand komt tot den Zoon, tenzij de Vader hem trekke.

En niemand komt tot den Vader dan door den Zoon. Zoo komt er onderscheidende kennis des geloofs, dat is ervaringskennis, van Vader en Zoon. En het getuigenis des Geestes in het hart leert Gods kind ook den derden Persoon kennen. Door dien Geest leeren zij roepen: Abba, Vader! Die Geest getuigt met hunnen Geest, dat zij kinderen Gods zijn en die Geest leidt in al de waarheid.

De oude christelijke kerk leefde diep onder den indruk van de openbaringstriniteit. Ook al is deze waarheid verborgenheid, toch is zij werkelijkheid.

Nu gaat het verder om de vraag, hoe kunnen wij deze leer uit de Schrift putten. De leer van de drie Personen! Wij willen nu sanien het Schriftbewijs in het kort nagaan. Het ligt voor de hand, dat in het Nieuwe Testament de klaarste uitspraken zullen te vinden zijn en wij moeten in het oog houden, dat de openbaring Gods is voortgeschreden in den loop der eeuwen.

Welnu, in het Oude Testament wordt reeds bij de schepping gewezen op persoonsonderscheiding in het goddelijke Wezen.

Als God den mensch zal formeeren, lezen wij: n God zeide: aat ons menschen maken naar ons beeld, naar onze gelijkenis (Gen. 1 : 26).

Van ouds was het een strijdvraag hoe het woord ons hier moet worden verstaan. Laat ons menschen maken. Men heeft gemeend, dat God raad hield met de engelen. Een ander heeft gedacht dat wij hier te doen hebben met een majesteitsmeervoud. Doch dit kent het Hebreeuwsch niet.

En naar het beeld der engelen zijn de menschen niet geschapen. Wij hebben hier te doen met een aanduiding van de Drieeenheid Gods. Wel is waar wordt niet het drietal, maar meerderheid van Personen in het goddelijke Wezen aangewezen.

Ook dezen text zien wij in het licht van de gansche openbaring.

God heeft in zijn eenheid een meerheid. En wanneer wij dit in verband brengen met vers 2 waar van den Geest gesproken wordt, dan hebben wij inderdaad reeds in het eerste hoofdstuk der Schrift een getuigenis van de drieëenheid Gods.

Wanneer er sprake is van de schepping en onderhouding der wereld treden zoowel de eenheid van het Wezen als de onderscheiding in Personen aan het licht.

De eenheid van het Wezen: n den beginne schiep God den hemel en de aarde (Gen. 1 : 1). In Psalm 33 lezen wij: oor het Woord des Heeren zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns mond al hun heir (Ps. 33 : 6).

God schept door het Woord, en in den Heiligen Geest.

Het Woord is de eeuwige Wijsheid, een Persoon, onderscheiden van den Vader. De Geest Gods treedt op als een Persoon en niet als een kracht Gods. De Geest Gods heeft mij gemaakt en de adem des Almachtigen heeft mij levend gemaakt (Job 33:4). Het blijkt dus, dat aan het volk der openbaring de onderscheiding van Personen in het goddelijke Wezen onderwezen wordt in voortgaande klaarheid.

Vooral als het werk der herschepping aan de orde komt valt die persoonsonderscheiding op en wordt zij mede in verband gezet met het werk der verlossing.

In het Oude Testament treedt meermalen op de Engel des Verbonds, of de Engel des Heeren. In en door Hem openbaarde God zich. De vromen waren zich bewust in dien Engel des Verbonds met God van doen te hebben. Denk aan Ex. 23:20, 21: Ziet, Ik zend eenen Engel voor uw aangezicht om u te behoeden op dezen weg, en om u te brengen tot de plaats, die Ik bereid heb. Hoedt u voor zijn aangezicht en weest zijner stem gehoorzaam, en verbittert hem niet; want hij zal ulieder overtredingen niet vergeven; want mijn naam is in het binnenste van Hem."

Zoo besluit het verbondsboek. Deze engel zal Israël bewaren en in Kanaan brengen; hun vijanden verslaan. De naam des Heeren is in zijn binnenste, dat wil zeggen: de Heere Zelf in Zijn openbaring is n dien Engel aanwezig. In den Engel des Heeren bewaart en begeleidt de Heere elf zijn volk. Israël moet gehoorzamen an den God des verbonds. Die engel dus s de Engel des Heeren, de bode Gods bij itnemendheid, het Woord, de Zoon des aders.

Dan wordt in het Oude Testament gesproken over een Persoon, die wel niet de Engel des Heeren of des Verbonds wordt genoemd, maar die toch met goddelijk gezag is bekleed. Texten waarin God èn God, Heere èn Heere worden onderscheiden.

Dat wil dus zeggen, waar over meer

dan één Persoon wordt gesproken, die evengelijk God zijn. Niet dezelfde Persoon doch wel dezelfde God. Dit wijst dus op persoonsonderscheiding in het goddelijke Wezen.

Ik toch heb mijnen Koning gezalfd over Sion, den berg mijner heiligheid. Ik zal van het besluit verhalen: e Heere heeft tot mij gezegd: ij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd (Ps. 2:6, 7). Die Koning over Sion is óók God en die is door God gezalfd, dus onderscheiden in Persoon en toch God.

De Messiaskoning wordt sprekend ingevoerd. Want die Koning is er! De andere koningen mogen zich zonen van hun goden noemen, deze is Zoon des Heeren.

Ik wil van des Heeren raadsplan vertellen; Hij heeft tot Mij gezegd: mijn Zoon zijt Gij; Ik, Ik heb u heden gegenereerd! Eisch van Mij dan geef Ik volken tot uw erfdeel, de einden der aarde tot uw bezit."

Hier wordt ons dus een blik gegund achter het gordijn der eeuwigheid, in de onderhandeling tusschen Vader en Zoon, gezalfd tot Messias-Koning.

Ik zal, zoo zegt de Zoon, van het besluit verhalen! Maar, wat is nu het besluit, waarvan Hij verhaalt? Is dit de zinsnede: de Heere heeft tot Mij gezegd: Gij zijt mijn Zoon, heden heb Ik u gegenereerd? Neen, dat is niet 't geval. De generatie is geen zaak van een besluit Gods, vloeit voort uit Gods Wezen. God had kunnen besluiten geen wereld te scheppen maar niet den Zoon te genereeren, dan ware Hij niet God.

Een besluit is een daad van Gods wil, de generatie van Gods W ezen > waartoe Gods wil behoort. Maar wat is dan het besluit waarvan deze Koning verhaalt?

Het besluit gaat over de wereldheerschappij, het recht om de vijanden te vernietigen die zich stellen tegen Sion, waarover Hij ten Koning is gezalfd.

Maar wat zijn dan de woorden: De Heere heeft tot Mij gezegd: Gij zijt mijn Zoon, heden heb ik U gegenereerd?

Dit is aanspraak tot den Zoon. De sluier der eeuwigheid wordt opgetild en wij blikken in de werkkamer des Eeuwigen Gods. Die overeenkomst tusschen Vader en Zoon, aangesteld tot Messias, Zaligmaker, was zeer plechtig gesloten.

De Vader spreekt Hem aan als Zijn Zoon, dien Hij genereert, heden, van eeuwigheid tot eeuwigheid. De Vader legt nadruk op het feit, dat Hij zijn eigen Zoon is. Zoo was God de eerste, die Zich verlustigde in de zaliging der wereld en in hare verplettering bij verzet tegen dien geliefden Zoon.

De Vader onderhandelde met den Zoon, en sprak Hem aan als eigen Zoon. Daarin legt de Vader Zijn hart bloot aan den Zoon, en mogen wij iets opmerken van die wondere daad Gods in de redding der Kerk.

Hebt gij u in dit psalmwoord wel eens verdiept in het geloof? Zijt gij er wel eens in weggezonken met aanbidding? Dat heilgeheim raakt ons, wij waren erin betrokken. Toen de wereld nog sliep in Gods gedachten, dacht Hij aan ons in genade.

Wij beluisteren in die aanspraak het liefdesleven tusschen Vader en Zoon. Hij zendt geen vreemde, maar eigen Zoon ter redding. Weergalooze liefde van Vader en Zoon.

Maar wij zouden gaan mediteeren over dezen text, doch moeten voort.

Verder lezen wij in Psalm 45 vers 8: Daarom heeft U. o God, uw God gezalfd met vreugde-olie. De dichter spreekt den Messias-Koning aan en noemt Hem God. en dan spreekt hij in ontroering, dat God zijn God heeft gezalfd met vreugde-olie.

Deze zalving was dus van eeuwigheid. Weer dezelfde onderscheiding in Personen. Het blijkt ons dus, dat die onderscheiding ons vooral wordt gepredikt in verband met het werk der verlossing.

De Heere heeft tot mijnen Heere gesproken, zit aan mijne rechterhand... (Ps. 110:1). De dichter noemt den Messias zijn Heere en zegt, dat de Heere tot Hem had gesproken: it aan mijne rechterhand.

Maar ook wordt de Vader en de Zoon onderscheiden van den Heiligen Geest, die als de derde Persoon in het goddelijke Wezen wordt voorgesteld aan de Kerk des Heeren.

De Geest des Heeren verleende kunstvaardigheid om den tabernakel te maken naar het voorbeeld dat aan Mozes op den berg was getoond. Hij begiftigde Bezaliël en Aholiab met wijsheid en inzicht om de opdracht te vervullen. De Geest leerde Mozes en viel op de zeventig oudsten om het volk te besturen.

In het leger werd geprofeteerd en Mozes zeide: och, dat al het volk des Heeren profeten ware, dat de Heere Zijnen Geest gave.

Zoo wordt de heilige drievuldigheid ontsloten en aan het bondsvolk geleerd. En als dan die Geest valt op de oudsten weten zij, gevoelen zij in hunne harten de werkingen van dien Geest. Juist de bijzondere werkingen des Geestes in de genade leeren ons belijden, dat God drieeenig is, wijl wij zijne werkingen in onze harten gevoelen. Hierop moeten wij wel letten. Het is geen bloote aanname des verstands, neen, het is geloofsbeleving, dat God drieëenig is; beleving van het mysterie Gods.

Daarom kunnen wij deze belijdenis niet werkelijk belijden zonder den Geest, die in alle waarheid leidt en de diepten Gods onderzoekt.

De Heilige Geest is onderscheiden van Vader en Zoon en bestaat persoonlijk. Maar zij zijn wederspannig geworden en zij hebben zijnen Heiligen Geest smarten aangedaan; daarom is Hij hun in een vijand verkeerd; Hij zelf heeft tegen hen gestreden (Jez. 63 : 10).

Immers, van tegen iemand strijden kan alleen sprake zijn bij een Persoon, evenals iemand smarten aandoen. De Geest streed tegen Israël, openbaarde zijn heilig misnoegen. En dat moesten zij gewaarworden als twisting des Geestes in hunne ziel.

Zoo is het toch nog. Maar wij zouden niet weten wat wij ervaren, indien de Heere in Zijn Woord het niet had geopenbaard. Zoo blijft het leven des geloofs betrokken op het Woord Gods. Meermalen wordt niet alleen van meerdere Personen gesproken, maar worden ze alle drie genoeirfd.

Wij denken aan de hoogepriesterlijke zegenbede. Num. 6 : 24—26. Niet omdat hier driemaal het woord Heere wordt gebruikt, maar omdat onderscheiden spheren van werking worden genoemd, mogen we in dezen zegen, die op het volk werd gelegd, denken aan drie Personen in het goddelijk Wezen.

Zegenen en behoeden; genadig zijn; vrede geven!

In het bijzonder ook denken wij aan Jezaia 61 : 1. De Geest des Heeren Heeren is op Mij, omdat de Heere mij gezalfd heeft, om eene blijde boodschap te brengen den zachtmoedigen; Hij heeft mij gezonden om te verbinden de gebrokenen van hart; om den gevangenen vrijheid uit te roepen, en den gebondenen opening der gevangenis.

Hier worden onderscheiden, de Geest des Heeren, dus twee Personen èn de Messias zegt gezalfd te zijn door den Heere. De Geest van den Algebieder (Adonai) Jehova (Heere HEERE) is op hem. Hij heeft dien Geest omdat de Heere Hem dien geschonken heeft, hem gezalfd heeft. Zoo is de Messias de gezalfde des Heeren, met den Geest.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 september 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 september 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's