Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Llll

Zondag 8 vraag 24-25

HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing.

Over het Vader-zijn van den eersten Persoon in het goddelijke Wezen hebben wij gehandeld. Thans komen wij toe aan, wat wij noemen in de geloofsleer:

De Filiatio.

(Het Zoon-zijn van den tweeden Persoon)

De tweede Persoon in het goddelijke Wezen noemt de Schrift? Zoon, de Zone Gods. Dit is Hij niet door aanneming, maar krachtens eeuwige generatie. Hij is de eeniggeboren Zoon des Vaders. Hij is des Vaders eigen Zoon, Zijner natuur • deelachtig en gelijk-eeuwig met den Vader en den Heiligen Geest.

Nu wordt echter het woord ook gebruikt voor schepselen. Zoon-Gods

Denk maar aan Job 38 : 7: oen de morgensterren tezamen vroolijk zongen en al de kinderen Gods juichten. De zonen Gods juichten. Daarmee zijn zeker wel de engelen bedoeld. Dan lezen wij van Israël: k heb mijn Zoon uit Egypte geroepen (Hoz. 11 : J). Ook van den mensch in het algemeen lezen wij: dam de zoon van God (Luc. 3:38). En dan ten slotte worden ook de geloovigen kinderen of

zonen Gods geheeten. En Ik zal u tofceen Vader zijn, en gij zult mij tot zonen en dochteren zijn, zegt de Heere, de Almachtige (2 Cor. 6 : 18).

Doch, over dit afgeleide kindschap en zoonschap handelen wij hier niet. Het gaat ons nu om het Zoonschap in metaphisischen zin, het Zoonschap op het goddelijk vlak. in wezen onderscheiden van al het schepselmatige, het gewordene, het eindige. Dit Zoonschap komt alleen den tweeden Persoon in het goddelijke Wezen toe.

De personeele eigenschap nu van dezen Zoon is de Filiatio, het Zoon-zijn des Vaders.

Zeker, wij kunnen in die wederkeerige betrekking tusschen Vader en Zoon niet inkomen, wij kunnen die niet doorgronden, slechts bewonderen en aanbidden.

Hij is de eeuwige en natuurlijke Zoon des Vaders. Even volmaakt als het Vaderschap des Vaders is, is ook het Zoonschap van den Zoon. De Zoon is het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid en het uitgedrukte beeld zijner zelfstandigheid (Hebr. 1:3).

Dit is niet de uitstraling zelve, maar het door uitstraling, weerkaatsing bewerkte, of ontstane beeld. Het afschijnsel van des Vaders heerlijkheid is de Zoon. De uitdrukking tevens, de afdruk van de zelfstandigheid, het Wezen des Vaders.

Zoo staat de Zoon in gansch eenige verhouding tot den Vader.

Hij is de geliefde Zoon, in Wien de Vader zijn welbehagen heeft (Matth. 3 : 17). Hij is de Eengeboren Zoon (Joh. 1 : 18) de Eigen Zoon (Rom. 8:32) de Eeuwige Zoon (Joh. 17:5). En de Vader gaf Hem het leven te hebben in Zichzelven (Joh. 5 : 26). Hij is den Vader gelijk in kennis (Matth. 11 : 27) in eer (Joh. 5 : 23) in macht bij schepping en herschepping (Joh. 1:3) in werkzaamheid (Joh. 10:30) in heerschappij (Matth. 11 : 27).

Juist om dit Zijn Zoonschap is Hij veroordeeld tot den dood des kruises (Matth. 26 : 63). Hij was vóór Zijn menschwor^ ding in de gestaltenis (morphè) Gods, Gode evengelijk, bekleed met heerlijkheid bij den Vader eer de wereld was. En door Zijne opstanding en hemelvaart is Hij daarin teruggekeerd. Zoo was en is Hij het beeld des onzienlijken Gods (Coll. 1 : 15). De eerstgeborene aller creaturen, bestaande vóór alle schepsel en niet gemaakt of geschapen. Als adaeqaat beeld Gods staat Hij tot den Vader van eeuwigheid in gansch eenige betrekking.

Daarom moeten wij erop letten, dat Christus alléén als Middelaar wordt voorgesteld als afhankelijk van den Vader en staande onder den Vader. Hij is de Gezondene des Vadert Zijn Knecht om op te richten de stammen Jacobs en weder te brengen de bewaarden in Israël, om een licht te zijn ter verlichting der heidenen. Hij is zoo gehoorzaam tot in den dood des kruises, en zal eenmaal het Koninkrijk den Vader overgeven. Maar, wij moeten wel bedenken, dat dit nooit te kort doet aan zijn wezenseenheid met den Vader. Men heeft wel gewezen op sommige texten, die op wezensondergeschiktheid zouden wijzen. Zoo zegt Jezus in Joh. 14:28, dat Zijn heengaan tot den Vader een oorzaak van vreugde is voor de discipelen, want mijn Vader is meerder dan Ik. zoo voegt Jezus toe.

Daarbij drukt Jezus echter niet uit, dat de Vader meerder is aan macht, wat door Joh. 10 : 28—30 bepaald wordt weersproken. Neen, Hij denkt aan de verhouding waarin Hij thans in Zijne vernedering tot den Vader staat, als Diens Knecht. Maar deze mindere grootte van Jezus zal juist ophouden, wanneer Hij tot den Vader gaat. Hij heeft toch zichzelven vernietigd (ontledigd) de gestaltenis van een dienstknecht aangenomen hebbende. Als Hij tot den Vader gaat houdt zijne vernedering op en daarom moet er blijdschap zijn bij de discipelen over Zijn heengaan.

Hij is juist in wezen en natuur aan den Vader gelijk, ofschoon thans in ambt en stand minder dan de Vader. Hier staan wij voor eene verborgenheid, de verborgenheid der vernedering van den Zoon Gods in het vleesch.

Hij is geen schepsel als Zoon maar was en is en blijft God, boven alles te prijzen in der eeuwigheid (Joh. 1:1, enz.). Het Zoon schap is dus eeuwig, de Filiatio. Deze is een immanente betrekking tot den Vader, is niet louter passief, maar actief.

Ook bij den Zoon is de wijze van werken in overeenstemming met de orde van bestaan. De Vader werkt door den Zoon. Alle dingen zijn door hetzelve gemaakt en zonder hetzelve is geen ding gemaakt dat gemaakt is (Joh. 1:3). En de Zoon doet wat Hij den Vader ziet doen. Het is dus in strijd met de Schrift den naam God, van Christus gebezigd, niet als wezensmaar als ambtsnaam op te vatten. Deze benaming bij Christus ware onwaar, indien Hij niet inderdaad de goddelijke natuur deelachtig is, niet zelf God zij.

De uitgang des Heiligen Geestes van Vader en Zoon. (De Spiratio.)

De derde Persoon in het goddelijke Wezen heet Heilige Geest. Zijn personeele eigenschap is de uitgang (ekporeusis, spiratio, processio).

Het woord spiratio. blazing, wordt daarom gebruikt, omdat de Heilige Geest in de Schrift Geest of Adem heet. Vaak wordt hij met den adem of den wind vergeleken. Evenals onze adem uitgaat uit onzen mond, wordt de Heilige Geest gedacht uit te gaan van den Vader en den Zoon. Vanwege deze personeele eigenschap heet de derde Persoon, Geest (pneuma, van blazen, ademen). Met dit woord Geest toch wordt niet bedoeld, dat Hij een geestelijk onstoffelijk wezen is, want dat geldt evengoed van den Vader en den Zoon. De derde Persoon heet Geest naar de wijze van zijn bestaan. Opgemerkt is: Gelijk de adem des menschen, ofschoon bestendig van hem uitgaande, toch ook, zoolang de mensch leeft, in hem blijft, zoo blijft de Heilige Geest, hoewel uitgaande van den Vader en den Zoon toch in het eeuwig levende goddelijke Wezen.

Door de toevoeging Heilige Geest wordt Hij van alle andere geesten onderscheiden. En verder omdat Hij de auteur is van alle heilig leven. Denk aan Psalm 51 : 13: eem uwen Heiligen Geest niet van mij.

De gegevens nu voor deze verborgenheid moeten worden ontleend aan de Heilige Schrift en ook hier zullen wij groote soberheid moeten betrachten en ons verre houden van koude speculaties of diepzinnige wijsgeerige redeneeringen.

De Spiratio is een eigenschap van Vader en Zoon, geen wilsdaad. Zij behoort tot het Vader en Zoon zijn, vloeit voort uit het Wezen Gods. De wil van Vader en Zoon rust hierin en heeft er een welgevallen in.

Waarin bestaat nu precies het verschil tusschen generatie en spiratie. zoo is vaak gevraagd. Feitelijk kunnen wij dat niet zeggen, alleen kan worden opgemerkt: de Zoon wordt gegenereerd door den Vader, gaat dus alleen uit van den Vader, maar de Heilige Geest gaat uit van den Vader en den Zoon.

De leer van den Heiligen Geest i§ in de Schriften van Oud-en Nieuw verbond gelijk, ook al is er voortgaande openbaringsklaarheid.

Het Nieuwe Testament is zich bewust geen anderen Geest te kennen, dan die eertijds door de profeten sprak, in Noachs dagen getuigde, door Israël werd weerstaan, die het geloof werkte, die op den Messias zou neerdalen en in de gemeente zou wonen.

De Geest wordt genoemd: de Geest Gods, de Geest des Heeren, de Geest des Vaders, de Geest van Christus, de Geest des Zoons.

Wij wezen op den uitgang des Geestes van Vader en Zoon. De Schrift gebruikt verschillende uitdrukkingen, waarvan wij de meest bekende hier willen noemen.

De Geest is gezonden of gegeven; uitgegoten of uitgestort. Van God nedergedaald, in het midden van Israël gesteld.

De Geest wordt op iemand gelegd; enz.

Dus dan treedt op den voorgrond hetgeen God doet met den Geest. Meer de pq^sieve zijde van de zaak. Maar óók wordt gezegd, dat de Geest uitgaat van den Vader. Bepaaldelijk had dit plaats in de heilsbedeeling op den Pinksterdag.

Daarom treedt de persoonlijkheid des Geestes van nu voortaan zeer duidelijk op. Zeker is er in het Oude Testament onderscheid tusschen God en Zijn Geest, maar dat onderscheid blijft duister, wordt nog niet opgeklaard in de openbaring zooals met en na Pinksteren. Zoo lezen wij: e Geest was nog niet, overmits Christus nog niet was verheerlijkt (Joli. 7:39).

Nu wordt van den Geest zeer uitdrukkelijk gesproken als van een Persoon, die ook van zichzelven spreekt in den eersten persoon (Hand. 13:2). Hem worden allerlei persoonlijke vermogens en werkzaamheden toegeschreven, als onderzoeken, oordeelen, hooren, spreken, willen, leeren, bidden, getuigen. Met den Vader en den Zoon wordt de Geest gecoördineerd en op ééne lijn geplaatst. Uit dit alles blijkt dus de waarachtige godheid des Geestes. Het personeele onderscheid gaat gepaard met de wezenseenheid. Aan den Geest worden allerlei goddelijke ei-

genschappen toegeschreven evenals aan den Vader en den Zoon.

Ook daaruit blijkt, dat de Geest Wezenséén is met Vader en Zoon. De goddelijke werken van schepping en herschepping worden Hem toegeschreven. Hierin komt Zijne Godheid vooral duidelijk uit.

De Geest bekwaamde Christus tot zijn ambt, ruskde apostelen toe voor hun ambtelijke bediening, verleent aan de geloovigen allerlei gaven en krachten en doet in de gemeente wonen de volheid van Christus. De Heilige Geest staat tot Christus in dezelfde verhouding als deze tot den Vader. Gelijk de Zoon niets heeft en niets doet en niets spreekt van zichzelven, maar alles ontvangt van den Vader (Joh. 5 : 26) zoo neemt de Heilige Geest alles uit Christus. Gelijk de Zoon van den Vader getuigt en Hem verheerlijkt, zoo op zijn beurt de Heilige Geest den Zoon. Gelijk niemand tot den Vader komt dan door den Zoon, zoo kan niemand zeggen Jezus den Heere te zijn, dan door den Heiligen Geest.

Er is geen gemeenschap met God dan door den Geest.

Nu en dan vloeide onze behandeling van de Wezenstriniteit in de huishoudelijke bedeeling, de oeconomische triniteit in. Hierover nog een enkel woord.

De wijze van wérken der drie goddelijke Personen is in overeenstemming met de orde van bestaan. De Vader werkt van Zichzelven door den Zoon in den Heiligen Geest. Dit onderscheid komt duidelijk uit in de voorzetsels die gebruikt worden bij het werken der drie onderscheiden Personen. Als van den Vader wordt gesproken lezen wij: ochtans hebben wij maar één God, den Vader uit welken alle dihgen zijn, en wij tot Hem; en maar eenen Heere Jezus Christus, door welke alle dingen zijn, en wij door Hem. Bij den Vader staat dus uit. bij den Zoon door (1 Cor. 8:6). En bij den Heiligen Geest irt: én God en Vader van allen, die daar is boven allen, en door allen, en in u allen.

De Heilige Geest nu schenkt gemeenschap met God. En deze Geest deelt al de weldaden des verbonds mee aan den gekenden zondaar, die Christus heeft verworven. De wedergeboorte, overtuiging van zonden, het kindschap, de vernieuwing, de liefde Gods stort Hij uit in de harten. Allerlei geestelijke vruchten deelt Hij mee. De verzegeling is Zijn werk. Door den Geest is rechtstreeksche gemeenschap met den Vader en den Zoon. De Heilige Geest is God Zelf in ons (Joh. 14:23, Gal. 2:20, enz.).

Zoo wordt ook den Geest goddelijke eere toegebracht met den Vader en den Zoon. De gemeente wordt gewaarschuwd hem te bedroeven, en de lastering tegen dien Geest is onvergeeflijk.

Het leerstuk der heilige drieëenheid is van uitermate groot gewicht.

Het doet ons kennen den eenigen waarachtigen God. Alleen een drieëenig God kan ons verlossen uit de zee van ellende waarin wij ons moedwillig hebben geworpen. De christen heeft een God boven en voor en in zich. Dien God zij eere in eeuwigheid.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 september 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 september 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's