Catechismus-verklaring
LVI
Zondag 9 vraag 26
HET ANDERE DEEL Van des menschen verlossing. ,
Van dien eeuwigen Vader onzes Heeren Jezus Christus zegt nu ons antwoord: dat Hij om Zijns Zoons Christus' wille mijn God en mijn Vader zij.
Hier is een belijdenis des geloofs. Zoo komen wij tot een nieuwe openbaring van het vaderschap Gods. Immers, hier is sprake van aangenomen kinderen, niet door eenheid van wezen, maar in de gemeenschap des Geestes. Niet kind of zoon zooals die eeniggeboren Zoon des Vaders, maar door de aanneming van vele broederen, uit God geboren. Adam was zoon Gods door schepping naar Gods beeld, de geloovigen worden kinderen Gods gerekend door aanneming, maar ook door wedergeboorte in de herschepping naar het evenbeeld des Zoons door den Heiligen Geest in beginsel kinderen Gods gemaakt.
Het vaderschap lag reeds ten deele in de schepping van den mensch verwezenlijkt. De evangelist Lucas noemt Adam uitdrukkelijk": de zoon van God.
Dit doelde op tweeërlei: In de eerste plaats wordt erdoor uitgesproken, dat Adam geen aardschen vader had, maar van God onmiddellijk was geschapen.
En ten tweede wordt erdoor gezegd, dat Adam een zekere gelijkvormigheid v^toonde met zijn Schepper. Vader is men meer naardat in het kind eigen wezen sterker uitkomt. Een vader zet als het ware zijn leven voort in zijn kinderen. Nu was naar aanleg en bedoeling de mensch kind, zoon Gods, als zijn beelddrager. Naar zijn beeld en gelijkenis schiep Hij hem. Hoe rijk" beweldadigd stond de mensch in den morgenstond der schepping voor Gods aangezicht in den hof van Eden; paradijskind vol van vrede en zaligheid. Als de mensch inkeerde tot zichzelven, eigen wezen doorschouwde, ontmoette Hij zijn God als Vader, als geschapen naar zijn beeld.
De mensch stond in kinderbetrekking tot zijn Maker. In die betrekking ging de Heere God met hem om, behandelde herti als zoen Gods, schonk hem zijn liefde en genieenschap. Deze zoon Gods was Gode aangenaam in den staat der rechtheid.
Maar gij weet, hoe wij allen gevallen zijn in ons hondshoofd Adam. Zoo kwamen wij onder den vloek, en werden misdadiger. Zoo is dan van nature niemand meer zoon Gods zooals de eerste mensch was. Wij zijn uit den zoons-stand uitgevallen en derven de heerlijkheid Gods. Het beeld Gods is versplinterd, ook al bleef het in ruimeren zin behouden, wij bleven mensch. Zoo blijft er toch nog, zooals Calvijn daarop nadruk legde, een va der betrekking Gods op den gevallen mensch als schepsel Gods. De Heere Jezus slingerde de* rariz.eeërs in het aangezicht: ijlieden zijt uit den yader den duivel en wilt zijne begeerten doen (Joh. 8:44).
De Heere Jezus stelde tegenover elkander Abrahams zaad en de kinderen des duivels. Jezus wijst hun aanspraak van zonen Abrahams af en hun voorgewend kindschap van God. God is onze Vader, ' zoo zeiden de Joden, en wij zijn Abrahams zaad, dus zonen Abrahams. Dan zegt Jezus wie wel hun geestelijke vader is, namelijk de duivel. Zijn beeld immers vertoonen zij. Zij doen wat zij gehoord hebben van hun vader en hebben dezelfde begeerten als hij. Zij wilden Jezus dooden, en de duivel was menschenmoorder van den beginne, door de nfenschen te verleiden tot zonde... Zoo brengt hij den dood over hen (Rom. 5 : 12; Hebr. 2 : 14).%En het tweede wezenlijke van den duivel is, dat hij in de waarheid niet staat: e leugen behoort tot zijn bestaan, liegen is zijn natuur. De leugen is zijn kind. In dien zin zijn de menschen uit den vader, den duivel. Slangenzaad, noemt de Schrift hen. Moordlust en waarheidshaat kenmerken den mensch in zijn afval van God. Men zou hier kunnen vragen of dit woord van Jezus een algemeene typeering is van den gevallen mensch, dan wel, dat Hij het bijzondere geval teekent van menschen, die op weg zijn naar of gevallen in de lastering van den Heiligen Geest. Echt duivelsche menschen, in wier ziel ook de spranken van Gods beeld zijn uitgebluscht. ik denk aan hed> woord van Paulus tot Elymas, den toovenaar te Antiochië. Paulus, vervuld met den Heiligen Geest, hield de oogen op hem en zeide: , gij kind des duivels, vol van alle bedrog en van alle arglistigheid, vijand van alle gerechtigheid! zult gij niet ophouden te verkeeren de rechte wegen des Heeren (Hand. 13 : 10).
Elymas is een zoon des duivels, hij staat aan de zijde van den Booze en strijdt voor hem. Een bijzonder oordeel treft hem, hij wordt mét blindheid geslagen, En die blindheid predikt de macht Gods.
Het is wel duidelijk, dat dit zijn uit den vader, den duivel, dit zoon-des-duivelszijn ziet op de bijzondere betrekking tot den vader der leugenen, zonder dat bedoeld is uit den duivel te zijn voortgekomen. Wij zijn allen vervreemd van God, onzen Maker, die de psalmen geeft in den nacht. Maar nu is hier aan de orde, in verband met het Vaderschap Gods, dat Hij om zijns Zoons Christus wille, mijn God en mijn Vader is.
Hier wordt, dus gesproken over het nieuwe kindschap, het gesteld worden in den zoonsstand door aanneming om Christus' wille.
Zoovelen Hem aangenomen hebben, die eeft Hij macht gegeven kinderen Gods e worden, namelijk die in zijnen naam geooven. Het geestelijke kindschap ligt dus erankerd in Christus, de Zone Gods in e't vleesch. Aangenomen kind in den erbondsmiddelaar Jezus. De Geest der anneming doet ons roepen: Abba, Vader.
Alleen door het geloof in den Heere Jezus, door den Heiligen Geest, kunnen wij ons kinderen Gods weten en noemen, zonder heiligschennis.
Het doet soms aan als ging een zaag langs een spijker, wanneer wij door onbesneden lippen dien Vader-naam hooren uitspreken, als ware God onze buurman, als sprak het vanzelf, dat wij God onzen Vader mogen noemen. En toch, hier is een goddelijk wonder van genade en altijd weer wordt ons hart ontroerd tot in het diepste diep, wanneer wij dien naam mogen uitspreken en noemen met bewustheid voor onze ziel. Want, wij waren kinderen des toorns gelijk ook de anderen. Wat onderscheidt ons? Maar het is toch ook weer een vorm van vleeschelijke vroomheid dit alles te hoog te vinden. Laat men liever staan naar die weldaden, die ons nabij brengen door het bloed van Christus; ons met Hem vereenigen op het nauwste en ons door Hem tot den Vader doen gaan als verzoend in Hem. Om daar te komen moeten van allen waan ontdaan, niet slechts in theorie maar in practijk gansch ontledigd, opdat wij vervuld worden met Hem, die ons leven is.
Dit kindschap heeft twee zijden. Onze natuur wordt veranderd en onze betrekking tot God wordt eene andere. Zij zijn niet geboren uit den wil des mans noch uit den bloede, maar uit God geboren uit water en Geest. Dit is de ééne zijde, maar verbonden met de aanneming in Christus als zonen, gerekend in Heg, gehuld in den mantel zijner gerechtigheid, begiftigd met den Geest der aanneming.
De verlorene wordt gered, en blijft gered; de doode wordt levend en blijft levend en leven, als een rank in den wijnstok, zijn levenssappen betrekkend uit Christus.
Zonder dat leven kan ik de aanneming nooit kennen, en door de aanneming wordt mijn leven als echt openbaar. Maar hierover behoeven wij nu niet in den breede te spreken. Gij herinnert u de meditatie's over deze levenskwestie der Kerk.
Zoo wij dan ééne plante met Hem zijn geworden in de gelijkmaking zijns doods, zoo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking zijner wederopstanding, dit wetende, dat onze oude mensch met Hem gekruisigd is.
Op één zaak moeten wij nog de aandacht vestigen. De Catechismus gaat ongemerkt over van den Vader als eerste Persoon tot God-drieëenig als onze Vader in Christus.
Immers wij zijn geen zoon van den Vader alleen, maar kind van God drieëenig. Onze Vader, die in de hemelen is... dan gaat het niet over den eersten Persoon maar om God-drieëenig in de betrekking der liefde en des vredes tot Zijne kinderen. En toch spreekt de onderwijzer hier Schriftuurlijk, want de Vader is Rechter in de trekking door den Geest en de Geest leidt tot Jezus als de Christus, de Advocaat, en die beide tot den Vader, opdat deze ons de vrijspraak des levens schenke in Zijnen Zoon door den Heiligen Geest. Zoo worden wij verzoend in de toepassing met God-driëenig, te prijzen in der eeuwigheid.
Nu ken ik den Vader in de aanvaarding van het offer des Zoons, in wien Hij mij aannam en mij vrede, schonk, mijne zonde uitdelgend, als had ik nooit zonde gehad of gedaan. Nu ken ik den Zoon als schuldovernemende Borg, die staat tusschen mij en den Vader en in wien ik tot God mag naderen als verzoend en bevredigd, langs den verschen en levenden weg van des Middelaars bloed. Nu ken ik den Geest als mijn eeuwigen Trooster, die het uit den Zoon neemt en het ons schenkt, mede den Vader verheerlijkend in ons hart.
Die om Zijns Zoons Christus' wille, mijn God en mijn Vader zij.
Vanuit die kinderbetrekking spreekt nu de onderwijzer verder over de rijke vruchten van dit kindschap. Zeker, hij doet dat in een bepaald verband en somt niet alle vruchten op, maar hij laat zien en gevoelen ^velke rijke troost hierin ligt opgesloten en door het geloof wordt genoten.
Luister maar naar het verdere van het antwoord:
Op welken ik alzoo vertrouw, dat ik niet twijfel of Hij zal mij met alle nooddruft des lichaams en der ziel verzorgen, en ook het kwaad, dat Hij mij in dit jammerdal toeschikt, mij ten beste keeren, want Hij zulks doen kan als een almachtig God en ook doen wil als een getrouw Vader.
De catechismus verbindt dus de scheppersalmacht met de vaderlijke liefde Gods, Gaat uit van den eersten Persoon, naar de huishouding Gods en komt uit in den drieëenigen God als Vader Zijner kinderen. In dat almachtig en vaderlijk bestel weet hij zich opgenomen, daaruit leeft hij, daarvan verwacht hij alles in leven en sterven. Zalige troost in al onze ellende moeite en verdriet, bij alle teleurstelling, tegenvallen van onszelven.' Eerlijk, ik begrijp steeds minder hoe men preeken kan met een vooropgezette theorie van verloren-behouden en toch verloren blijvend, nooit ingaand in de verlossing, altijd terugvallend, na een oogenblik te hebben gehoopt... Hier wringt iets, is veel niet in orde.
Wij zoeken ons nu te laven aan de bron die hier de catechismus aanwijst. Het is als een milde regen, die onze ziel besproeit.
Ja, zoo mogen wij het gaarne hooren als belijdenis des geloofs, belijdenis van het beoefenend geloof. Lezer, is God uw Vader in Christus? Kent gij Hem in de verzoening, de betrekking des vredes, dat Hij niet meer zal toornen noch schelden in der eeuwigheid? Want, wij weten, dat noch dood noch leven, noch engelen, noch overheden, noch machten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen ons zal kunrifen scheiden van de liefde Gods, die daar is in Christus Jezus onzen Heere.
Nu kennen wij pas goed het Evangelie, omdat wij waarlijk verloren gingen met onszelven. Deze kinderbetrekking is levend; geen doode leer. Wie door mij ingaat zal behouden worden, en hij zal ingaan en uitgaan en weide vinden.
Eerst dus wijst ons antwoord erop, dat het aandeel in Christus, het kind zijn van God. vast staat. Zoo begon de catechismus ons den christen te toonen als een mensch wiens eenige troost in leven en sterven is het eigendom van Christus te zijn. Laat ieder zich nu toetsen aan dit schriftuurlijk beeld van het kindschap Gods. Daar ligt onze vastigheid, het steunpunt onzer ziel. Temidden van alles wat wisselt en wankelt in ons en rondom ons, is hier vastheid des levens. Ons levensschip heeft ijzer aan de kiel. ook als het stormt slaat het niet out.
Dit was de kracht der reformatie, dat mannen met rotsvast geloof, uitgingen om te spreken wat zij wisten en waarlijk geloofden voor zichzelven.
Gelukkig, dat in die eeuw ons leerboek is opgesteld, wat zouden de arme halzen van tegenwoordig, die leiding geven in het kerkelijk leven, ervan terecht brengen.
Geen kunstig in elkaar geknutselde stellingen hebben wij noodig om het kerkelijk gesprek op gang te brengen, maar mannen vol des geloofs en des Heiligen Geestes, zij zitten zoo midden in hun onderwerp, zij weten de dingen, die ons van God zijn geschonken, en staan met de kracht der eeuwigheid in dezen jammerlijken tijd. Die vinden zich in de belijdenis der reformatie, en bekennen, dat hun opnieuw belijden, ook kerkelijk, niet beter kan geschieden dan in de klassieke, levende belijdenis onzer vaderen. Het leven, dat daarin klopt erkennen zij als hun leven. Zij willen geen schatten verliezen, die zij hebben, om de wereld een genoegen te doen, maar hunkeren om op dat hooge plan van belijden te mogen staan, wat de kracht der reformatie was. Indien de Kerk de vlag strijkt voor de wereld in de Kerk en buiten de Kerk, versmaadt zij haren Maker en Koning.
Hiertegen ga ons vlammend protest uit. Zou Farel zich bijna dood hebben laten slaan als het Evangelie zoo twijfelachtig voor hem was geweest als het heden voor velen blijkt te zijn? Het waren mannen van het verzet, kwamen op tegen het nazidom, zegt ge, in de bezettingsjaren. Zou dit heroïsme bij de meesten iets te maken hebben met het zaligmakend geloof en de kennis Gods in Christus?
Hoe kunnen zij dan het modernisme nu vleien en Gods gemeente trappen, die het houdt met de belijdenis onzer vaderen? ook al weten zij, dat die belijdenis staat onder Gods Woord. Zij zijn op zoek naar de waarheid en wij hebben haar reeds, door genade. Neen, hier zit heel iets anders achter. Maar genoeg, ons .hart wordt ontstoken tegen al dit ijdel gepraat zonder wezen, waarin God niet wordt verheerlijkt, noch Gods gemeente gebouwd, integendeel bedroefd. Stukken en brokken van de catechismus vallen in den smaak, maar het fundament en het verband wordt weggerukt.
Wat gelooft gij met deze woorden? zoo vraagt dft onderwijzer zijn leerling die moet antwoorden voor de Kerk. Het is zoo noodzakelijk, dat wij dit antwoord Jcunnen geven op die vraag als tot ons persoonlijk gericht. Het gaat niet om de vraag wat een ander*'gelooft, maar dat gij. Jan, Pieter, Johanna en Maria, gelooft. En dan: ik heb geloofd, daarom sprak ik. Van een kind der duisternis een kind des lichts geworden, van een verlorene een gevondene, van een doode een levende. De booswicht wierd tot kind. Sprak Jezus niet, die Mij lief heeft, zal van mijnen Vader geliefd worden! Verzoend met God door den dood des Zoons. En overmits gij kinderen zijt, heeft God den Geest Zijns Zoons uitgezonden in uwe harten, door welken wij roepen: Abba, Vader.
Deze God en Vader van onzen Heere Jezus Christus handelt vaderlijk, met zijne kinderen. In Zondag 10 wordt hier nog meer opzettelijk over gesproken.
Hij is de almachtige Schepper, zegenende en vernielende machten staan gelijkelijk onder zijn bewind en alles vloeit toe uit een hand, waarin de namen der zijnen staan gegraveerd. Zou Hij, die de oceanen in de holligheid zijner hand draagt, verlegen zijn met een drop, die aan den emmer hangt?
Hij wendt Zijne almacht vaderlijk aan voor Zijne kinderen, in wier hart de vreeze Zijn? naams woont, die geleid worden door den Heiligen Geest.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1946
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van zaterdag 12 oktober 1946
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's