Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

VROEGE GODSVRUCHT

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VROEGE GODSVRUCHT

18 minuten leestijd Arcering uitzetten

1

1 Koningen 18 vers 12slot: Ik. Uw knecht, nu vreeze den Heere van mijne jonkheid af.

Staan wij eerst stil bij het verband van onzen text. Lees het hoofdstuk eens na om de geschiedenis, waaruit onze text is genomen, in u op te nemen. Obadja spreekt tot Elia den profeet en zegt: Ik, uw knecht, nu vrees den Heere van mijne jonkheid af. En in vers 3 lezen wij, dat de Heilige Geest dit getuigenis van dezen jongen man geeft: en Obadja was den Heere zeer vreezende.

Hooger getuigenis is niet mogelijk. Hier is het goddelijke zegel der godsvrucht van Obadja. Zullen wij den troost, die daarin ligt, genieten, zoo is ons hetzelfde noodig, want de Geest getuigt, dat de Geest de waarheid is.

Het was dan ten tijde vai den goddeloozen koning Achab, dat wij dezen Obadja plotseling ontmoeten. Evenals Elia treedt hij zóómaar opeens vóór ons, zonder aangekondigd te zijn. De tijd was zeer bang. Zware hongersnood teisterde de bevolking van Samaria, het noordelijke rijk, terwijl in Juda als koning regeerde Asa, een nazaat van David, den gezalfde des Heeren.

Deze Obadja is een van de elf, die in de Schrift met dezen naam zijn genoemd. Hij was aan het hof van den goddeloozen koning Achab en zijn niet minder goddelooze vrouw Izébel, de Sidonische.

De honger nam toe in het land, zelfs voor het vee was geen gras meer te vinden. Want het woord des Heeren, tot Elia gesproken, moest worden vervuld.

Waar bevond zich de profeet thans? Meer dan twee jaren was hij te Zarfath geweest. Elia leefde daar in heilige afzondering. Doch... daar komt het bevel tot hem: Ga heen, vertoon u aan Achab. Dit was een-zware last, niet waar? En toch, hij moest gaan, want de Heere beval het. Achab had den profeet overal nagespeurd, evenals in vroeger eeuw Saul Da~y vid najoeg als een veldhoen op de bergen.

Maar ja, als God ons verbergt kan niemand ons vinden. God heeft ook zijn onderduikers en die zijn wel bewaard. De Heere volbracht zijn woord, dat het niet zou regenen. En dan kan het niet regenen.

De wolken mogen zich niet samenpakken, het zwerk blijft strak gespannen...

Maar, nu moet Elia zich opmaken en zich aan Achab vertoonen... want, zoo zegt de Heere, Ik zal regen geven op de aarde.

Gij vraagt, maar had de Heere den profeet noodig bij dat regen geven? Ja zeker, Hij kon den hemel niet ontsluiten buiten Elia om, want Hij had hem laten zeggen tot Achab: Zoo waarachtig als de Heere, de God Israëls leeft... indien deze jaren dauw of regen zijn zal, tenzij naar Mijn woord! Elia moest het zeggen, dat had de God Israëls bevolen. En Elia moet wachten tot de Heere hem gebiedt te spreken. De toezeggingen des Heeren zijn als ketenen in welke Hij zich aan zijne kinderen als gevangene overgeeft. Die ketenen kan zelfs Zijn almacht niet verbreken.

Kent gij dat binden des Heeren door de banden, die Hij u in handen gaf, door Zijne beloften? Daar is geloofskracht voor noodig en veel worsteling. Neen Heere, dat kan niet zijn. Gij hebt het beloofd; doe, gelijk Gij hebt gesproken.

In den geest zien wij Elia zich opmaken van Zarfath in de richting van Samaria. Hij aanvaardt den tocht naar het Zuiden. Onderweg zal het plan rijpen, door aanwijzing des Heeren, wat er gebeuren moet.

Zonder dat hij iets weet van Elia noch van de bedoelingen des Heeren. heeft Achab óók een reisplan ontworpen. Nu had Achab een paleisvoogd, onze Obadja. die den God zijner vaderen vreesde. De latere Joodsche overlevering stelde hem gelijk met den profeet Obadja en met den hoofdman over vijftig in 2 Koningen 1. Ook maakte zij de weduwe in 2 Koningen 4 tot zijne vrouw. Zijn graf werd later naast dat van Johannes den Dooper en dat van Elisa te Samaria aangewezen. Dit alles bewijst in elk geval, dat er een groote roep is uitgegaan van Obadja's godsvrucht. Toen Isébel de profeten des Heeren uitroeide, had Obadja honderd profeten genomen, ze verborgen, vijftig in één spelonk, en ze voortdurend onderhouden met brood en water. Toch heeft Achab. aan wien dit moeilijk verborgen kan zijn gebleven, hem als paleisvoogd gehandhaafd. In spelonken, waar het Karmelgebergte zoo rijk aan is, hield Obadja deze profeten verborgen.

Achab zegt tot hem: komaan, laat ons het land omtrekken. De koning gaat zelf mee op pad. Hij wil nog een laatste maal naar bronnen gaan speuren. In de omgeving van zulk een bron groeit, ook bij de grootste droogte, nog gras en ander gewas. En verder wil hij gaan zien of er nog niet een paar vergeten beekdalen zijn met stroomend water en plantengroei. Als het niet gelukt voedsel te vinden voor paarden en muildieren, zal men er noodgedwongen toe over moeten gaan, ze, gedeeltelijk althans, af te maken. Achab en Obadja verdeelen het terrein. Ze gaan in verschillende richting uiteen. Zeker hebben beiden eenige ondergeschikten meegenomen. Zoo wil ons de Heilige Schrift de omstandigheden teekenen waardoor de ontmoeting van Achab en Elia werd voorbereid.

Daar trekt Obadja door de verzengde vlakten van het land. Zijn hart heeft zeker gebloed. Zijn hart, dat treurde over Isrels ongeval, en geschokt was door den algemeenen afval en de verharding. Daar op éénmaal staat Obadja verbaasd, onthutst, stil... Elia! Hij brengt een eerbiedigen groet, Zijt gij mijn heer Elia? En de profeet, kort als hij steeds was, zegt: Ik ben het: ga heen, zeg uwen heer: Elia is hier!

Een gesprek ontwikkeld zich, - waarin Obadja zwakheid toont, maar waarin hij ook zijn vreeze Gods openbaart. Blijkbaar is Elia reeds dicht bij Samaria en kan Obadja straks Achab gemakkelijk vinden om zijn boodschap over te brengen.

Obadja werpt zich aanstonds ter aarde, vol eerbied voor het profetisch gezag van den godsman. Elia's antwoord was kort en krachtig. Hoe reageert onze Obadja op het bevel van Elia? Hij vreest! Is dit niet hem overleveren aan Achab? Zal hij niet ter dood worden gebracht? En waaraan

heeft hij dat verdiend? Door welk misdrijf heeft hij zich zulk een opdracht waardig gemaakt? Achab brandde van verlangen om Elia in handen te krijgen. Overal had hij laten navragen, tot in de omliggende landen toe. En als zij zeiden: hij is hier niet, dan liet Achab hen een eed doen, dat men hem met den besten wil niet kon vinden.

En nu zegt gij: Ga heen, zeg tot uw meester, daar is Elia!

Obadja denkt, Elia kon wel even plotseling als hij verschijnt ook weer verdwijnen en dan ben ik kind des doods. En dan brengt Obadja zijn godsvrucht in het midden, die toch wel aan Elia moet bekend zijn geweest. Op die ware uitspraak gaan we ons bezinnen.

Ik uw knecht, nu vrees den Heere van mijne jonkheid af.

Obadja getuigt van vroege godsvrucht, en wij wezen er reeds op, dat de Heilige Geest dit getuigenis had gegeven (vs. 3). Heden willen wij daar nader bij stil staan. Het mocht zijn nut hebben, ouders, voor uwe kinderen. Gij moet zeggen: toe, Jan, Johanna, lees dit nu eens, dat is echt iets voor jullie. Die grijze dominé bemoeit zich ook met de jeugd, kijk maar, hij schrijft over vroege godsvrucht.

Inderdaad lezers, ik heb niet alleen van David geleerd, wat het is leerling-leeraar te zijn, maar ook van hem vernomen: komt kinderen, hoort naar mij en ik zal u des Heeren vreeze leeren. Wij gaan straks heen, den weg van alle vleesch, dan moet er toch een opkomend geslacht zijn, dat de banier der waarheid voortdraagt in het midden der wereld; een geslacht dat een sieraad is voor de Kerk des Heeren en den lof Gods verkondigt. Wij leven niet onszelven en wij sterven niet onszelven. Dus ouders, gij haalt er uw kinderen bij, en als zij het niet lezen, lees het dan maar voor. Want uw godsvrucht gaat toch zeker niet buiten uw kinderen om? Het kon óók zijn, dat net uw buurjongen of verwant binnen komt loopen, wijs erop. Dat verzuimt gij wellicht maar al te veel.

Vroege godsvrucht, een sieraad, een schat, een weldaad. Nu is de hofmeester Obadja al wat ouder, maar hij wijst hier op zijn jeugd en zegt tot Elia, ik uw knecht, nu vreeze den Heere van mijne jonkheid af.

Maar, dat was wel dubbel wonderlijk, aan het hof van Achab, den Heere vreezen. Temidden van de goddeloosheid vast houden aan den dienst van den God van Israël.

De Heere vreezen op de fabriek, in het leger... waar zoovelen, die van huis uit zijn opgevoed in de waarheid, zoo schandelijk hun opvoeding vergeten en... afdolen, op de paden der zonde. Den Heere vreezen in uw gesprek met den communist. Wie weet toch welke kansen gij nog krijgt in de toekomst! Daarom, wij ouderen, dragen wij het het opkomend geslacht, het zaad der gemeente, waar wij mede verantwoordelijk voor zijn, wel op ons hart; leggen wij hen wel neer voor den troon der genade! Het is niet genoeg te klagen over den boozen tijd waarin wij leven, den afval van de jeugd. Zijn soms de ouderen niet evenzeer verleugend in de jaren, die achter ons liggen! De vreeze Gods kwam vaak in het gedrang niet waar? Of zoekt gij dat te vergeten? Vroege godsvrucht aangewezen in Obadja.

Wij zien, dat er in de wereld altijd menschen zijn, die voor den Heere getuigen.

In Sodom zelfs woonde nog een Lot, wel niet een van de diepste en fijnste naturen maar dan toch wel een man, die den Heere vreesde.

Welk een afschuwelijk verblijf moet het hof van Achab zijn geweest! Zijn vrouw, de heidensche Izébel kon met Achab doen wat zij wilde; hij was haar werktuig. Ach ja, die gemengde huwelijken ook. Trek geen juk aan met de ongeloovigen! Verbeeld u niet, dat hij of zij straks wel met u meegaat. In den regel sleurt de een den ander mee naar den verkeerden kant. Het is uitzondering als het anders is. Toen Gods zonen de dochteren der menschen aanzagen, dat zij schoon waren en ze zich tot vrouwen namen... werd de weg naar den zondvloed gebaand. Obadja zal van het huwelijk, aan het hof, geen hooge gedachten hebben gekregen. Hij was nog vrijgezel, hofmeester, paleis-voogd. Achab was minder fel tegenover de dienaars des Heeren dan zijn vrouw, maar zijn huwelijk sleepte hem ten verderve.

En zie daar nu aan het hof Obadja, die den Heere zeer vreesde.

Jozef vreesde God aan het hof van Farao. Daniël was een vertrouwd raadsman van den werelheerscher Nebukadnazar. Mordechai verkeerde aan de poort van Ahasveros. En gij weet hoe hij pleitte voor zijn volk, dat uitgemoord dreigde te worden. Zoo heeft de Heere overal nog enkele getuigen.

Hebt gij wel eens ongemerkt dat deze bijzondere getuigen dikwijls in hun jeugd reeds zijn toegebracht, den Heere vreezen? De Koning schijnt er wel behagen in te hebben hen tot banierdragers te maken ten dage des krijgs. Zij hebben bijzondere voorrechten, maar aparte kruisen. Vroege godsvrucht aangewezen.

Denk eens aan Samuël. Let op David; neem koning Josia. Als zesjarige kroonprins liet hij de altaren van Baal verbreken en verbrandde de beenderen der Baaispriesters. Kom, wij ouderen, hebben wij nu heelemaal geen geloof meer, dat de Heere hier en daar heden nog een kleine Daniël of Samuël of Maria of Debora op den schoot zijner moeder heeft, die groot zal zijn voor Jezus. Ik kan met al dat armoedig geklaag toch niet meedoen, al weet ik zeer wel, dat genade geen erfgoed is. Hebben wij toch goedertieren gedachten van den Heere en... volharden in den gebede, den Heere bepalende bij Zijn Woord en verbond. Dit is Hem zeer aangenaam! De tijden zijn duister en onheilspellend. Dat zijn ze, maar de God van Elia leeft nog, even dezelfde! En nog heeft de Heere zijn zeven duizend, die de knie voor Baal niet hebben gebogen en daaronder moeten jongeren zijn, het kan niet anders. Ja waarlijk, wij hebben toch hoop, ziende op den Heere!

Kom moeders en vaders, hebt gij den Heere nooit gebeden of Hij uw kinderen wil aannemen in Zijn dienst, als ze nog jong zijn?

Ja, de tijden zijn duister, zooals ook blijkt uit het gezegde van een kind, dat op mijn vraag — opstraat huisbezoek doen en evangeliseeren is ook nuttig — of zij wel eens bad, antwoordde: dat wil moeder niet hebben... Kom eens hier, wil moeder dat niet hebben? Toch doen hoor en óók voor moeder bidden!

Zijn wij in de opvoeding niet veel te schoolsch en overrechtzinnig zonder vreeze Gods? Wonderlijk kan het jaren later blijken wat de Heere deed met een vriendelijke opmerking, een liefdevol woord tot de jeugd, die opgroeit temidden van ontzaglijke gevaren! Kom, kijk niet al te donker, Gods zaak en zaad zijn veilig.

Zijn naam zal van kind tot kind voortgeplant worden.

Vandaag spreek ik nu niet met u over uw Absalom. Alles op zijn tijd. Christus zal niet falen noch ontmoedigd worden. God begraaft zijn arbeiders, zijn werk blijft leven. Is er in het paleis geen koning, die God vreest, dan is er een hofmeester, die den God Israëls dient in oprechtheid, en reeds jong den Heere kende. Als mevrouw niet aan den dienst des Heeren doet, dan wellicht het dienstmeisje, dat het dochtertje van mevrouw voorleest uit den Bijbel en meeneemt naar de Kerk. In dien zin zeg ik ook: grijp de kan-• senl

Wie kan met Obadja zeggen: ik vrees den Heere van mijne jonkheid af.

Hoe zou die jonge man toch zijn toegebracht, want hij zal toch wel niet bekeerd zijn geboren? Ik weet dat niet en kan het dus ook niet zeggen, maar de Geest zegt, dat Hij den Heere zeer was vreezende van zijne jeugd. Wroet daar nu niet teveel in, neem geen leerstellige sleutel om dit slot open te draaien.

Wel weten wij, dat óók voor dezen jongen man van kracht was: tenzij iemand wederom geboren wordt, hij kan het Koninkrijk Gods niet zien.

Maar daar moeten wij straks nog op terug komen. Thans wijzen wij de vroege godsvrucht nog maar aan. Er is grond om aan te nemen, dat deze Obadja godvreezende ouders heeft gehad. Zijn naam beteekent: Dienaar van Jehova! Zouden de ouders wellicht hun geloof hebben uitgesproken in den naam van hun kind. De gezindheid van zijn ouders was in zijn jeugd al de zijne. En deze gezindheid heeft hij later in daden getoond. Hoe aantrekkelijk is kinderlijke vroomheid. Een kind dat verloren kan gaan kan ook behouden worden! Behandel hen niet met achterdocht, doch waak in het gebed en geef leiding, word een kind om met een kind over den Heere te spreken. Als het tegendeel blijkt van hetgeen gij hadt gehoopt bij het opgroeien, is het erg genoeg en... nog niet volstrekt hopeloos, hoewel zeer smartelijk. Geef geen vergif aan een stervende, nog minder aan een pas ontluikend leven. Kom vaders, mo eders, wellicht liggen uw kinderen te bed, als gij deze overdenking leest. Ga naar boven en maak ze wakker en vertel van Jezus, die zeide: laat de kinderkens tot Mij komen. Wie weet, wat de Heere doet.

Obadja, dienaar des Heeren. De vervolging woedde fel, de kalverendienst te Dan en te Bethel bloeide in die dagen. Ongeloovige ouders hadden het kind eerder knecht van Baal of Kamos genoemd, dan Obadja. Dat zij dien naam kozen kan erop wijzen, dat zij leefden op Gods belofte aan vader Abraham. Dat de begeerte in hen leefde om hun kind voor den Heere op te voeden.

Gelukkig, bevoorrecht kind, dat op moeders schoot of vaders knie hoort spreken en zingen van den God onzer vaderen. Arme kinderen, die opgroeien in een verpeste dampkring van ongeloof en revolutiegeest, van ruwe woorden en krakeel.

De Heere kan Zich lof bereiden uit den mond der zuigelingen, zelfs nog vóór ze geboren zijn. Ik denk aan Hanna, die bad om een kind — dat gebeurt niet zoo dikwijls — en, zij mag een kleine Samuël (God verhoort) koesteren aan haar borst en brengen naar Eli, opdat hij in het huis des Heeren zou verkeeren, zoolang hij leven zou. Ze heeft hem maar kort thuis gehad... Hij was van en voor den Heere.

Nóg zeggen wij vaak: kinderen: wie heeft lust den Heere te vreezen? En de kleine Samuël, die nog maar enkele jaren oud was, bad den Heere aan. Neen, hij kende den Heere nog niet in zijn profe-. tische openbaringen, maar de vreeze Gods was toch in zijn jeugdig gemoed als een zaad Gods.

Wat zal die Hanna hem gewezen hebben op het altaar der verzoening, de tafel der toonbrooden en de gewijde ark des verbonds.

Wij denken aan Timotheus van wien Paulus getuigde: ik ben zeer begeerig u te zien... als ik mij in gedachtenis breng het ongeveinsd geloof, dat in u is, hetwelk eerst gewoond heeft in uwe grootmoeder Loïs en uwe moeder Eunicé en ik ben verzekerd, dat het ook in u woont. Ja, Paulus kende Timotheus in den Heere, door het geloof.

Hebt gij niet een godvruchtig leeraar gehad, of hebt dien misschien nog, die u zoo dikwijls liefdevol vermaande? Is daar niet een godvruchtige schoolmeester, die zoo kinderlijk met zijn leerlingen kon bidden en... het zaad heeft gestrooid.

De Heere heeft middelen en wegen genoeg om te vergaderen tot den schaapsstal van Jezus. Zijt gij ook zulk een middel, naar de roeping Gods en uw eed en belofte? Laat ons toch volharden in het aanwenden der middelen. *

lk, uw knecht, nu vrees den Heere van mijne jonkheid af.

En de Heilige Geest zegt: Obadja was den Heere zeer vreezende.

Obadja was zich dus bewust van zijn prille jeugd den Heere te hebben gevreesd, en de Geest verklaart, dat hij óók toen, aan het hof van Achab diezelfde vreeze Gods bleef openbaren. Wel een bewijs, dat die vreeze Gods een werk des Geestes was in zijn hart. Anders toch wordt de schijn der jeugd ontbloot door de werkelijkheid van het latere leven, zooals veel teleurgestelde ouders in hun kinderen, in wier jeugd zij vreeze des Heeren meenden op te merken, moeten zien, dat zij de wereld ingaan en die wereld lief hebben. Daaruit blijkt, dat de liefde des Vaders niet in hen is.

Vroege godsvrucht, echte vreeze des Heeren, woonde in Obadja's hart en werd onderhouden, kwam ook tot ontplooiing en openbaring door denzelfden Geest, die haar in het hart had geplant in zijn kindsche dagen.

Dit is nog iets anders dan velen van Gods kinderen kennen. Indrukken in hun jeugd, die hun bijbleven toen zij in den dienst der wereld zich verloren. Soms sprak de consciëntie luide, maar... zij bleven toch onbekeerd al gingen zij tegen hun jeugdindrukken en overtuigingen van later in. Zeker, ook toen heeft de groote herder der schapen hen nagegaan als zij waadden in de poelen der ijdelheid, trokken over bergen van zonde. Zij zijn nimmer van onder het oog zijner liefde uit geweest en van Zijn bewarende genade. Maar... zij vreesden den Heere toch niet. Ze waren niet wedergeboren uit water en Geest.

Maar, zóó was het bij onze Obadja niet. Van zijne jonkheid lag de vreeze des Heeren in zijn hart. En blijkbaar is hij zonder al te groote schokken in zijn zieleleven opgegroeid en ziet de vaste lijn in zijn leven, die koers gaf bij het opwassen. Zeker is hij toegenomen in de kennis en de genade van den God van Israël. Zijn hem de verborgenheden des heils ontsloten.

Hij heeft niet alleen herinneringen aan zijn jeugd, maar weet, dat hij den Heere vreesde van toen af, als hij terugziet op zijn leven.

Dit is een zalig voorrecht, nooit te overschatten. Hoeveel jaren betreuren de meeste van Gods kinderen, toen zij in de zonde leefden of dood-recktzinnig zich toch om het heil hunner ziel niet bekommerden! Dit kan wel worden verzoend, maar niet hersteld. Voorbij is voorbij! Daarom, gij jonkheid, gedenk aan uwen schepper in de dagen uwer jongelingschap eer de kwade dagen komen.

Vroege godsvrucht is een hemelsche plant, besproeid door den dauw der genade. Hoe jong kan Gods Geest een mensch vernieuwen. Van moeders lijf aan was Johannes de Dooper vervuld met den Geest des Heeren. Soms in de prille jeugd zijn verstand en genegenheden zeer sterk ontwikkeld en geheiligd. Vaak zijn deze kinderen bestemd om vroeg Thuis te worden gehaald. Op kinderlijke wijze spreken zij van hemelsche dingen. Sommigen hebben hun dagwerk volbracht nog eer zij den kinderleeftijd te boven zijn. De heidenen hadden een spreekwoord: „die door de goden bemind worden, sterven jong." Jonge rozenknop, in jeugdige pracht en geur afgeplukt om te prijken op Jezus' boezem. Maar gelukkig gaan zij niet altijd jong heen, doch wil de Heere hen soms een langen dag geven in zijn dienst. Gelukkig, wie jong den linnen lijfrok mag dragen, en als priester den Heere dienen in zijn jeugd. Vroeg in den morgen schittert de dauw op de bladeren. Wie niet bijtijds opstaat kan geen getuige zijn van de geboorte van den dag, als de zon zich verheft boven de Oosterkimme.

Ach, dat gij vóór uwe meerderjarigheid mannen in Christus wierd.

De jongelingen en jonge dochters zullen profeteeren, zoo luidde de Pinksterbelofte bij Joël den profeet.

Hoe is het onder onze jeugd, onder onze kinderen, het zaad der gemeente? En hoe is het met ons, ouderen en ouders?

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

VROEGE GODSVRUCHT

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 26 oktober 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's