Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Het krijgen van TEXTEN

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het krijgen van TEXTEN

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Wij hebben gezien, dat het vraagstuk van de verhouding van Woord en Geest in den reformatietijd aan de orde was. Hoe loste men deze vraag op? Om het niet te ingewikkeld te maken, zullen wij de Luthersche opvatting alleen noemen, maar verder niet bespreken. De Lutherschen sluiten den Geest op in het Woord, maken het Woord eigenlijk magisch. Maar deze verhouding van Woord en Geest kan toch niet als de Schriftuurlijke worden aanvaard. De Gereformeerde opvatting is een andere, hoe nauw ook de band van Woord en Geest wordt geacht. De Geest paart zich met het Woord, maar is niet opgesloten in het Woord. De zaak is deze. De Heilige Schrift is Gods Woord, niet slechts een menschelijk getuigenis van de openbaring. De heilige mannen zijn door den Geest verlicht, geïnspireerd, zoodat de Schrift door die tweede oorzaken heen, als instrumenten, werk des Geestes is. Maar, nu laat de Geest het Woord niet los, doch blijft ermee verbonden in samenhang met de Kerk, in wier midden Hij woont en werkt. Er is dus eene bediening des Geestes in Gods gemeente, door middel van het Woord Gods. De Geest paart zich met het Woord, als Zijn Woord, Zijn getuigenis.

Het is waar, dat het Woord Gods levendig en krachtig is, scherp als een tweesnijdend zwaard, zooals het zelf getuigt. En dat Woord doet altijd zijn werking, keert nooit ledig weder, maar doet wat den Heere behaagt. Het Evangelie is een kracht Gods tot zaligheid, een iegelijk die gelooft. De prediking des Woords is een reuke des levens ten leven, of des doods ten doode. Het Evangelie is bedekt in degenen die verloren gaan, welker zinnen de god dezer eeuw heeft verblind.

De Schrift in haar zelfgetuigenis — dat is het getuigenis van den Geest — neemt dus een gansch eenige plaats in.

En de Geest zal in dit en het toekomstige leven dit zelfgetuigenis des Woords zeker handhaven. Maar nu is het niet zóó, dat die kracht, door goddelijke beschikking, er zóó ingelegd is, in opgenomen, en er zóó onafscheidelijk mee verbonden is, dat zij in het Woord inzit vóór en buiten alle wettig gebruik, evenals de hand des menschen, ook al werkt zij niet, toch altijd de kracht tot werken behoudt. Dan zou dus het Woord, evenals bij Rome het sacrament, automatisch werken, als de Kerk het hanteert.

Dit is echter niet het geval, zooals het Woord zelf leert. Wij lezen: het Woord deed hun geen nut, omdat het met het geloof niet was vermengd. Het Woord kan worden verworpen, ook al vallen wij dan onder het oordeel, dat hare verwerpers treft, naar het getuigenis dier Schrift.

Het Woord Gods is een kracht tot zaligheid, levend en blijvend, een licht schijnende in eene duistere plaats, geest en leven, een zaad, dat gestrooid wordt in de harten, opwast, na wortel te hebben geschoten en vrucht draagt. Het wordt genoemd een scherp, tweesnijdend, zwaard, dat doorgaat tot de verdeeling der ziel.

Het is dan ook nooit ledig en ijdel, maar werkt in degenen die gelooven, wedergeboorte, geloof, verlichting, onderwijzing, vertroosting; het geeft leiding, en is een lamp voor den voet en een licht op het pad.

Op dit alles moet vollen nadruk worden gelegd. Ook in degenen, die verloren gaan, werkt het op onderscheiden wijze, tot een val, ergernis, of tot een zekere verlichting, smaak van het Evangelie, enz.

De tegenstelling geestelijk en stoffelijk, scheede en zwaard, van de Dooperschen, wezen en vorm, stamt dan ook uit een valsche wijsbegeerte, is in strijd met het zelfgetuigenis der Schrift en randt den Heiligen Geest aan.

Wij kunnen het dus zóó zeggen: het Woord Gods, de Schrift, is nooit los van God, want het is Zijn eigen Woord; nooit los van Christus, want het is vrucht van zijn profetischen arbeid. Nooit los ook van den Heiligen Geest, die het inspireerde.

Zóó ligt het Woord Gods in het midden der gemeente, die door den Geest wordt geleid, in verbondenheid met het Woord, in wier midden Christus tegenwoordig is, naar Zijn genade, majesteit en Geest, als de Christus der Schriften, met den Vader, als de God des Woords.

Het mag dus niet deïstisch van zijn auteur worden gescheiden. De Schrift, het

Woord Gods, dat in den schoot der Kerk is neergelegd, die dit pand moet bewaren, en den inhoud moet prediken in wet en Evangelie, en uitdragen in de wereld, wordt voortdurend door den Geest gedragen, bewaard, krachtig gemaakt. Daarom is niet hooren en gelooven ongehoorzaamheid, verachting Gods.

Door de Schrift spreekt God tot allen, die onder het Woord leven, in den kring van het genadeverbond, naar kern en omtrek onderscheiden, en aan de sprake Gods zullen wij worden gehouden en ernaar geoordeeld worden.

In de prediking spreekt Hij Zijn Woord, door den mond zijner dienaren. Zoo zijn wij dan gezanten van Christus wege, bedienaren des goddelijken Woords.

En naar het woord van den Heere Christus tot zijne discipelen geldt: wie u hoort, hoort Mij en wie Mij hoort, hoort dengene, die Mij gezonden heeft. Daarentegen, wie u verwerpt, verwerpt Mij, en wie Mij verwerpt, verwerpt dengene die Mij gezonden heeft. Zoo legt Jezus de verbanden van Woord en God Drieëenig, van Woord en Kerk en dienst des Woords. Dit is een organische eenheid.

Zoo krijgen wij allen vele woorden Gods te hooren, en spreekt God tot ons. Profeteer, gij menschenkind, hetzij, dat zij het hooren zullen, hetzij dat zij het laten zullen, profeteer! De last van het Woord des Heeren!

Het laten liggen van dat Woord, het niet lezen, het niet willen hooren, is eene zonde der afvalligheid en Godsverzaking. Evenals wij den naam des Heeren niet mogen laten liggen, maar hem moeten opnemen en ermee werken, zoo is het met het Woord oods, met de Schrift. Dit woorden krijgen benadrukt de Schrift zeer sterk. Ik heb geroepen, maar zij hebben niet geantwoord. Ik zal lachen als hun vreeze komt!

Gods Woord is als een hamer en een vuur. Het is dus zóó, dat wij in de roeping door het Woord Gods, de aanbieding des heils, enz., wezenlijk woorden krijgen. Dat God tot ons spreekt door Zijn Woord, opdat wij zouden hooren, wat de Geest tot de gemeente zegt. En in dit alles is inderdaad de Geest werkzaam, ten leven of ten doode. Daarom moet een kind des Heeren op dit getuigenis des Geestes acht geven, het in zich opnemen, gehoorzamen, den troost indrinken. Dit wil dus zeggen, dat het krijgen van woorden, in het spreken Gods door Zijn Woord, naar het getuigenis des Geestes, juist zóó breed moet worden genomen, en niet teruggedrongen tot het zoo nu en dan een woord krijgen. Wat zeker wel bestaat, zooals ons nader zal blijken, maar volstrekt niet uitzonderlijk het spreken Gods mag worden geacht. Dan verengen en verarmen wij het geestelijke leven, omdat het is een bedroeven van den Geest, en zóó komen wij in het dorre terecht. Als wij Gods Woord lezen, het hooren prediken, spreekt God tot Zijn volk, en als dan de Geest het indrukt in onze zielen, hebben wij inderdaad „woorden gekregen". En dat moet nu bij een gezond geestelijk leven regel zijn! Zegt gij: ja, maar... geen jamaars, want dit is eisch en belofte des Woords. Als het anders is, dan is dit ons ongeloof, het bedroeven van den Geest, dat wij geen acht nemen op Zijne stem en sprake door het Woord. Hoe moet dit ons dringen tot vurig gebed om zóó te mogen hooren, wat de Geest tot de gemeente zegt.

Zoo komt ook de prediking des Woords op het vlak te liggen, waarop de Koning der Kerk verheerlijkt wordt. Zalig, wekelijksche bediening te hebben. God te ontmoeten in Zijn Woord, dan leven wij van rustdag tot rustdag, den eeuwigen sabbath tegemoet, ja, vangen dien nu reeds aan. Dit is ook volgens onzen catechismus de eisch van het vierde gebod.

Dat ik op den rustdag tot de gemeente Gods naarstiglijk kome, om Gods Woord te hooren, de sacramenten te gebruiken, God den Heere openlijk aan te roepen en den armen christelijke handreiking te doen; ten andere, dat ik alle de dagen mijns levens van mijn booze werken viere, den Heere door zijnen Geest in mij werken late, en alzoo den eeuwigen sabbath in dit leven aanvange. (Antw. 103).

De lezer gevoelt, hoe anders de zaak ligt dan vaak wordt gedacht en besproken. Alleen op dit vlak kan er gezond worden gehandeld over het krijgen van woorden in den engeren zin, waar wij er thans over spreken.

Anders missen wij het fundament en den samenhang met het geheel. Wanneer wij op dit alles grooten nadruk hebben gelegd, wijzen wij op iets anders.

Het kan niet worden ontkend, dat het Woord Gods als aanspraak niet altijd dezelfde werking heeft. In zekeren zin is het altijd werkend van aard (efficax), het is nooit krachteloos. Vaak wordt de text 2 Cor. 3 vers 6 geheel verkeerd uitgelegd. De letter doodt, maar de Geest maakt levend. Men schept dan een tegenstelling tusschen letter en Geest. Het woord is dood, zegt men, de Geest maakt levend. Maar, dat staat er juist niet. Integendeel, de Geest drukt hier zoo sterk mogelijk uit, dat het woord geen doode letter is, want de letter is niet dood, maar zij doodt — werkt dus zeer krachtig — zij werkt toorn, vloek en dood.

De vraag is nu, wanneer het Woord in dezen zin efficax, daadwerkelijk, is, dat het bekeering en geloof werkt en versterkt. Wanneer alzoo de Geest door en met het Woord, zaligmakend werkzaam is, zaligmakende bediening brengt. Hier is de vrijmacht van den Geest. Daarover hebben wij niet te beschikken. En die vrijmacht van den Geest is verbonden met de vrijmacht van Vader en Zoon, de vrijmacht van God-drieëenig.

Wij kunnen nog wel dit er aan toevoegen, dat door het bedroeven van den Geest deze zwijgt! Soms ook twist, dan weer neerslaat. Maar toch blijft die vrijmacht van den Geest in zijn werking door en met het Woord. Hoe komt het, dat de één gedurig mag verkeeren aan den boezem van Immanuël, de ander spaarzamelijk den Koning ontmoet? Het één is genade, het ander onze schuld. Maar verklaring van de vrijmacht is niet mogelijk, dan wordt zij opgeheven. Nu is vrijmacht zeker geen willekeur, maar dan toch vrijmacht en niet in onze macht.

De Heilige Geest oefent eene begeleidende werking uit met het Woord, zoodat het van kracht wordt op onze zielen. Maar die kracht op onze zielen is onderscheiden. Er is eene algemeene werking des Geestes door het Woord, en eene bijzondere. Wie deze onderscheiding ook van in-en uitwendige roeping naar het erf des Doopersche ideeën overbrengt, werpt Calvijn en Luther in den Dooperschen vergaarbak en kan de vrije genade nooit handhaven.

Maar dat niet alleen. Twee kinderen Gods zullen naast elkaar zitten in de Kerk, zielsverbonden door het Woord in den Christus en de één zal door den Geest worden toegesproken zóó, dat het Woord geest en leven is voor zijn hart, en de ander zal ongeroerd blijven. Het is onmogelijk dit verschil te verklaren uit beider gesteldheid op dit oogenblik, al kan die voor den één een aanklacht zijn en voor den ander een zaak van verwondering worden, dat de Geest in vrijmacht hem bedient in genade.

De Geest werkt derhalve in vrijmacht door en met het Woord, doch niet zonder het Woord, dat zijn instrument is, het ge-

nademiddel Gods.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Het krijgen van TEXTEN

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 2 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's