Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Guillaume Farel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Guillaume Farel

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Evangelist Strijder Hervormer

13

„Wat zou ik liever willen, want het brandt reeds" Zinspreuk van Farel.

Onrustig trekkersleven

Farel bekleedde te Neuchatel het ambt van stadspredikant; daarbenevens reisde hij in dienst der Reformatie overal heen.

In December 1540 werd hem door zijn vrienden opgedragen om de zaak der vervolgde Fransche Protestanten te Bern, Bazel, Straatsburg en Warms te behartigen. Te Worms maakte Farel kennis met elanchthon.

Het volgende jaar ontving hij van de n de Provence en Dauphiné wonende eloofsgenooten het verzoek, zijn zorg te ijden aan de Protestanten, die in geheel rankrijk fel vervolgd werden; zoo ging ij alweer op reis en bezocht Bazel, Bern, ürich, Constanz, Mülhausen en Straatsurg.

Overal drong men er op aan, dat Farel traatsburg ernstig zou verzoeken om den edelegeerden dezer stad, bestemd voor en rijksdag te Regensburg, op te dragen ich te verstaan met de prinsen en de Herormde steden, opdat bij koning Frans I tappen werden ondernomen ten gunste er verdrukten.

De verbreiding van het Evangelie in rankrijk lag onzen Hervormer zeer na an het hart; vandaar, dat hij de terugkeer an Calvijn naar Genève noodzakelijk chtte.

De vrienden der Reformatie aldaar hadden al ras met leedwezen ingezien, wat zij door de uitwijzing der Hervormers verloren hadden.

Toen het Farel geboodschapt werd, dat de Raad van Genève Calvijn terugriep, reisde hij onverwijld naar Straatsburg, om zijn vriend dringend te vragen naar de Rhönestad weder te keeren.

Terug in Neuchatel, schreef hij den nog aarzelenden Calvijn:

„Ge moest al lang weggevlogen zijn, want zij roepen allen om U. Wilt ge wachten totdat de steenen schreeuwen? Zelfs de vijanden moeten toegeven, dat ge door God geroepen zijt en dat ge niet anders handelen kunt, als ge niet tegen den Heere zelf wilt strijden!"

Op 13 September ging dan Calvijn naar Genève terug.

Farel handhaafde in Neuchatel een streng regiment; hij stond op orde en tucht en streed voortdurend tegen het zedenbederf. Ook te Neuchatel was de schare van werkelijk geloovigen maar heel klein; de massa had weinig belangstelling voor religieuze dingen. Vooral het onwaardig gebruik des Avondmaals veroorzaakte den Reformator veel zorg. Zoo schreef hij op 30 Mpril 1541 in een brief aan de Kerk van Zürich:

„Het zoo heilige Avondmaal wordt aan de meest wereldsche, meest goddelooze lieden uitgedeeld. Het scheelt niet veel. of men zou het den honden niet eens weigeren!"

Het was Farels wensch in dit opzicht het voorschrift des Evangelies in acht te nemen, zooals het in Matth. 18:15 —18 opgeteekend staat.

Op zekeren dag kwam hem ter oore, dat een dochter van gouverneur George de Rive haar echtgenoot verlaten had en naar haar ouders te Neuchatel teruggekeerd was. Farel oordeelde het noodig om de ontrouwe vrouw terecht te wijzen en haar de eisch voor te houden weder naar haar echtgenoot te gaan, daar de mensch niet mag scheiden wat God samengevoegd heeft. Toen de vrouw den Hervormer niet wilde gehoorzamen, wendde hij zich tot de stedelijke Raad, echter zonder gevolg. Nadat ook de Groote Raad, daartoe gelast door de Bernsche regeering, tevergeefs aan George de Rive verzocht had om zijn dochter terug te zenden, ging Farel zwaarder geschut gebruiken. In zijn prediking van 31 Juli trok hij op de kansel van leer tegen het zedenbederf en tegen de lauwheid der regeerders.

Zulks zette kwaad bloed. De meest verbitterde tegenstanders der Hervorming eischten, dat Farel Neuchatel zou verlaten. Doch de Hervormer was het daar niet mee eens.

De roeping, door welke ik in een goddelijke weg met deze kerk verbonden ben, is zoo zeker, dat ik mijn post niet met een vrij geweten kan verlaten, zonder den Heere te beleedigen, vooral onder dergelijke verwarde omstandigheden", verklaarde Farel. „Ben ik niet hierheen geroepen door de Raad, door het volk, en met goedkeuring der overige geestelijkheid? Het tumult, tegen mij verwekt, is onrechtvaardig en wordt door slechts enkelen veroorzaakt, door menschen, die God niet vreezen en Zijn Woord niet gehoorzamen. Tot nu toe heeft niemand beweerd, dat mij het welzijn der Kerk niet meer ter harte gaat. Integendeel: de meesten willen mij-hier houden. Mijn heengaan zou een onteering van Gods Woord, zou een triomf der pausgezinden, maar ook de ondergang van het predikants-en leeraarsambt wezen. Mijn taak is klaar en duidelijk: ik moet te Neuchatel in mijn ambt blijven.

Ook Bullinger in Zürich trok partij voor Farel; hij schreef hem bemoedigende brieven en richtte tot de Hervormden van Neuchatel de volgende woorden:

„Wij zijn overtuigd, dat gij de ongelukkigste menschen zoudt wezen, wanneer Farel zóó was, gelijk sommige van U hem wenschen. Is hij niet als een vader, gloeiend van liefde voor zijn kinderen, vol plichtsbesef in al zijn handelingen, niet in staat tot pluimstrijkerij? '

Deze brief maakte te Neuchatel groote indruk; hij werkte op de vrienden der Reformatie verlichtend, vertroostend en bemoedigend. De strijd werd weliswaar nog hevig, doch Farel behaalde de overwinning.

Uit warme sympathie voor den Hervormer noodigde de Geneefsche regeering hem uit naar Genève te komen, hetgeen Farel niet afsloeg. Hij vertoefde een maand in de Rhönestad, verheugde zich zeer over de opbloeiende hervormingsarbeid en keerde gesterkt terug tot zijn taak in Neuchatel.

In Augustus 1542 was Farel te Metz, waar hij reeds vroeger verkeerd had. Voor een talrijk gehoor predikte hij op den 3den September op het Dominicanerkerkhof. Kloosterbroeders wilden hem tot zwijgen brengen, evenals drie partijgangers. Farel antwoordde hun echter, dat hij niet zwijgen zou, ook al werd zijn leven bedreigd. Op den volgenden dag verzamelden zich weer drieduizend menschen, om Farel te hooren preeken, doch de overheid had maatregelen getroffen om hem het spreken te beletten.

Voor de stedelijke Raad gebracht, waar hij verklaren moest, wie hem naar Metz geroepen had, antwoordde Farel: „Ik ben op bevel van Jezus Christus en Zijn Apostelen hierheen gekomen!"

Op 2 October vereenigden zich in den vroegen morgen vierhonderd Hervormden, om Farel nogmaals te hooren. Een lid van de stedelijke Raad voerde hen buiten de stad naar het kasteel Montigny, waar de Reformator den ganschen dag het Evangelie verkondigde aan een groote schare.

Met Paschen, 25 Maart 1543, begaven zich tweehonderd menschen uit Metz met Farel naar het dorp Gorze ter godsdienstoefening. Nadat zij 's morgens vroeg Avondmaal gehouden hadden, verzamelden zij zich om tien uur op het kasteel, om kerkdienst te houden. Op dat tijdstip echter werd het dorp overvallen'door soldaten van hertog de Guise, die de opdracht hadden om het dorp van Protestanten te zuiveren. Eenige der dorpelingen werden gedood; twee vluchtende vrouwen verdronken in de rivier. Den anderen gelukte het om het slot te bereiken, dat door een klein garnizoen dapper verdedigd werd. Farel sterkte zijn lotgenooten door vurige gebeden en bemoedigende vermaningen, terwijl meermalen gemeenschappelijk psalmgezang opklonk. Na drie dagen echter moest het garnizoen zich overgeven, nadat den Metzer Protestanten vrije aftocht was toegezegd. Men had het voornamelijk op Farel voorzien; men wilde hem vangen, op wiens hoofd een prijs was gesteld. Het gelukte Farel echter om verkleed op een ziekenwagen te ontkomen, waarna hij ten slotte onder allerlei ontberingen, moede en uitgeput de wijk kon nemen naar Straatsburg.

Van Neuchatel uit, waarheen hij terugkeerde, schreef de Hervormer aan de vervolgde geloofsgenooten te Metz een aangrijpende brief, waarin hij hun de verzekering gaf, dat hij dag en nacht, ja ieder uur aan hen dacht, zooals een moeder aan haar kinderen.

Deels door zijn bemiddeling verkregen de Hervormden aldaar ten laatste toch het recht om vrij samen te komen.

Te Neuchatel had Farel groote zorgen te dragen. Reeds in de loop van 1543 werd de last hem zoo zwaar, dat hij er bijkans toe kwam het werk neder te leggen. Gelukkig vond hij in den jongen Christoffel Fabri een flinken, geestverwanten helper.

In de lente van 1553 werd Farel doodelijk ziek; Calvijn en zijn getrouwen kwamen met spoed van Genève naar Neuchatel, om van hun medestrijder afscheid te nemen. Tot aller vreugde genas de kranke en kon hij weer werkzaam zijn in Gods dienst.

In October 1553 zag Farel zich een treurige taak toegewezen: de zielszorg voor den Spaanschen arts Michel Servet, die ter dood veroordeeld was wegens een geschrift tegen de grondslagen van het Christelijk geloof. Naar de opvatting dier dagen was de schrijver des doods schuldig.

Trots toenemende ouderdom woonde in Farel nog immer jeugdige ondernemingsgeest. Met Viret samen begaf hij zich op groote evangelisatie-reizen in de streken van Gruyè re en naar Pruntrut, waar zij een vriendelijke ontvangst vonden. Uit Pruntrut kon Farel berichten:

„Nog nooit zijn wij in een plaats gekomen, waar wij zóó vriendelijk en met meerder eer ontvangen werden. Toen wij ons bekend maakten en verklaarden, dat wij bereid waren ons bloed en ons leven te geven voor Christus en het Evangelie, en voor hun eigen heil en dat dergenen, die God hun had toevertrouwd, hoorden de Raadsleden ons met de grootste opmerkzaamheid aan, en, zooals hun gezicht verried, met groote ontroering en welwillendheid. De gelegenheid tot spreken was buitengemeen gunstig."

Naast zulke verheugende ervaringen werd Farel zeer verontrust door het lijden, dat de Hervormden in menig gebied doormaakten. Zoo richtte hij in 1553 aan de jonge predikers, die in Lyon den marteldood stierven, alsook aan de vijf jonge Franschen, die later in Chambéry ter dood veroordeeld werden, aangrijpende en bemoedigende brieven.

Voor de Hervormden, die uit Locarno verdreven waren en te Zürich een toevlucht gevonden hadden, organiseerde hij in het gansche land een collecte, en schreef op 16 April 1555 aan Bullinger:

„Welke Christen, die hoort vertellen van de daden Gods aan de Locarners, zou den Vader der barmhartigheid niet danken? Ondanks zijn groote inspanning heeft de duivel geen macht gehad over de harten van deze dappere menschen. Hoe gelukkig zijn zij, het Evangelie verkozen te hebben boven alle voordeelen dezer wereld! Waar het reeds een zielsgenoegen is voor degenen, die Christus liefhebben, van deze dingen te hooren vertellen, hoeveel te meer moet het dat niet wezen voor hen, die met eigen oogen konden zien, hoe daar een vader om des Woords Gods wil zijn kinderen verliet, hoe daar een kind den Heiland meer beminde dan zijn vader en moeder; hoe meisjes eerder hun vader, moeder, broers en zusters, die zij zoo liefhadden, verlieten, dan het Evangelie ontrouw te worden! Welke farao, welke hardvochtige zou bij het aanschouwen van zulk een waarachtig Christendom niet ontroerd zijn geworden? "

In 1557 begaf Farel zich, tezamen met Theodorus van Beza, naar Bern, Zürich, Bazel en Schaffhausen, om er in deze ste-

den op aan te dringen boodschappers te zenden naar koning Hendrik III van Frankrijk ten gunste der hevig vervolgde Waldenzen in Piëmont.

Ook trok Farel zich het lot aan der Fransche vluchtelingen, die zich in 1559 gevestigd hadden in het gebied van graaf Adolf van iNassau-Saarbrücken; hij bezocht hen, organiseerde hun kerk en gaf hun Johann Hoquet tot zielszorger.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Guillaume Farel

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 9 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's