Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Guillaume Farel

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Guillaume Farel

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Evangelist Strijder Hervormer

, , Wat zou ik liever willen, want het brandt reeds" Zinspreuk van Farel.

14

Laatste dagen.

Eindelijk echter dacht Farel ook aan het welzijn van zijn eigen, ouder-wordende persoon. Laat, bijna al te laat, ging hij beseffen, dat het niet goed is, — vooral in den ouderdom niet — wanneer de mensch alleen blijft, maar dat God een hulpe voor hem geschapen heeft. Farel had in zijn huis toevlucht geboden aan twee vluchtelingen uit Frankrijk, de weduwe Thorel uit Rouen met haar bekoorlijke, godvruchtige dochter Marie.

Deze dochter verkoor de 69-jarige Godsman zich tot echtgenoote, tot niet geringe verwondering van al zijn vrienden. Het huwelijk vond plaats te Neuchatel op 20 December 1558. In Juni 1564 werd het echtpaar verblijd met de geboorte van een zoon, die echter slechts 4 jaar oud geworden is.

In 1561 ontving Farel bezoek van eenige Waldenzer predikanten, die in Zwitserland geld wilden verzamelen voor hun vervolgde broederen in Piëmont. Op verzoek der overheid begeleidde de Reformator hen naar Biel, Baz.el, Mülhausen, Stuttgart en Schaffhausen.

In hetzelfde jaar noodigde de Raad van Genève Farel uit naar Genèye te verhuizen en daar op kosten der stad rustig en onbezorgd zijn laatste dagen te slijten.

Farel sloeg dit vriendelijk aanbod echter af; hij wenschte zijn ambt nog niet néér te leggen.

In dien tijd gaf hij een geschrift uit: „Over het ware gebruik van het kruis van Jezus Christus , waarin hij aantoonde, dat het kruis op zichzelf geen waarde bezit, doch dat het Jezus Christus is, de Bewerker van ons eeuwig heil, die aan het kruis waardij verleent en Wien alleen vereering moet toekomen.

Ook in den ouderdom klopte Farels hart nog warm voor zijn geboortestreek in Zuid-Frankrijk.

Toen omstreeks Nieuwjaar 1561 afge-

vaardigden van Gap in Neuchatel kwamen, om hem voor eenigen tijd ter Evangelisatie naar Gap te roepen, gaf Farel bereidwillig gehoor aan hun verzoek. Evenwel, de overheid daar legde zijn werk vele moeilijkheden in den weg, omdat de prediking van het Evangelie volgens de wet alleen in particuliere woningen was veroorloofd.

Doch Farel verklaarde onverschrokken: , , Reeds zoo lang heeft men de geloovigen in de duisternis en op doolwegen gelaten, dat het nu tijd is om hun het licht des Evangelies en den weg der waarheid te toonen. Zoo lang er in Gap twee menschen zijn, die mij willen aanhooren, zal ik liever gedood worden, dan dat ik mij in het prediken laat hinderen.''

Trots het verbod ging hij met preeken voort en de schare zijner toehoorders wies gedurig.

Nog maar kort terug in Neuchatel, ontving Farel een brief van Calvijn. In dit briefje, gedateerd 2 Mei 1564, nam Calvijn afscheid van zijn boezemvriend met deze aangrijpende woorden:

, .Vaarwel, mijn beste vriend en trouwste broeder, vaarwel! Daar de Heere wil, dat gij blijft en dat ik ga, vergeet nooit onze vriendschap, welke eeuwige vruchten dragen zal, voorzoover zij nuttig geweest is voor de Kerk. Neem niet de moeite mij te bezoeken, zoo vraag ik U.

Ik kan nog slechts met moeite ademen en ik verwacht ieder oogenblik het einde. Ik weet, dat ik in Jezus Christus ben, of ik leef danwel sterf. Nogmaals, vaarwel, gij en de broeders!"

Onmiddellijk haastte de 75-jarige Farel zich naar het sterfbed van zijn .vriend te Genève; nog enkele dagen kon hij met hem samen zijn, met hem bidden en de vragen omtrent Gods Koninkrijk bespreken.

Op 21 Mei 1564 stierf Calvijn.

Weer in Neuchatel teruggekomen, ondernam Farel nog een laatste reis naar zijn geliefde stad Metz, van welke hij hard ziek terugkeerde. De grijze pelgrim naderde zijn vaderland. Vrienden, die hem bezochten, vermaande hij vriendelijk en zachtmoedig, God dankende voor al diens goedheid. Op 13 September 1565 ontsliep Farel in vrede, in den ouderdom van 76 jaar. Zijn lichaam werd begraven in de kapel St. Guillaume te Neuchatel, weinige schreden verwijderd van de plaats, waar heden zijn gedenkteeken staat.

Hij stierf arm, zooals een Luther, een Calvijn, een John Wesley.

Tot Farels opvolger te Neuchatel werd eerst Viret beroepen, die evenwel bedankte; daarop richtten zich de blikken op Fabri, den vroegeren helper van den Reformator, die reeds 16 jaar in Neuchatel gearbeid had; deze nam het beroep aan.

Hij werkte daar nog 23 jaar, 1565 tot aan zijn dood in 1588.

Over het lot van Farels echtgenoote verkeert men in het onzekere.

Farels geloof.

Farels geloof berustte op persoonlijke heilservaring. Het was niet alleen diep gegrond en bestènd tegen storm, doch ook innige overtuiging, vrede, kracht en vrede in de vereeniging met Christus.

..Het is beter dit bij ervaring te kennen dan slechts uit de boeken! betuigde hij. Wel had hij voorheen de grootste moeite gekend, om zich van zijn dwalingen, vooral de mis, te scheiden, doch later hing hij met geen enkele draad meer aan zijn Roomsch verleden. Zijn ommekeer was een volledige, een besliste, een definitieve.

Als Evangelist nu kon Farel geen ingewikkelde, zwaarwichtige dogmatiek gebruiken; zijn geloofsleer moest eenvoudig en duidelijk zijn, opdat het volk haar gemakkelijk kon begrijpen. Zijn dogmatiek was enkel en alleen Gods Woord. Daaruit had hij zijn gansche theologische uitrusting betrokken. Voor wetenschappelijk onderzoek en allerlei haarkloverijen had hij geen tijd.

Al zijn kennis putte hij enkel uit de H. Schrift. Deze bood hem alles, wat zijn geest noodig had; op de Schrift alleen concentreerden zich zijn blikken; de Bijbel alleen was hem in alle omstandigheden het onfeilbare richtsnoer. Niet in het schitteren met menschelijke wijsheid, maar in het volkomen vertrouwd zijn met het Woord Gods lag het geheim van zijn groote invloed. De beeldhouwer Charles Frangois iguel heett Farel zuiver gegrepen, toen hij in 1875 diens standbeeld schiep, hetwelk vandaag nog staat bij de domkerk te Neuchatel. De Reformator staat daar met hoog opgeheven armen, het volk den geopenden Bijbel voorhoudend.

De H. Schrift was zijn gansche wapenrusting, zijn zwaard en geweer; met haar bevocht hij zege op zege. Hij leefde geheel in den geest van de Schrift; deze was hem zóó vertrouwd en hij gevoelde zich zóó met haar verbonden, dat hij soms sprak met de woorden van een Elia of een Ezechiël.

Den Bijbel achtte hij een leider voor ieder.

Farel heeft zijn religieuze beginselen neergelegd in ongeveer twee dozijn geschriften, welke eens groote opmerkzaamheid trokken, en welker handschriften nog heden in de verschillende bibliotheken en archieven van Zwitserland, Frankrijk en Engeland te vinden zijn.

Zijn grootste werk is de kleine volksdogmatiek , , Le Sommaire", op aansporen van Oecolampadius en andere vrienden door Farel in 1524 te Montbéliard geschreven; in 1552 verscheen de 6de druk.

Veel waardeering vond ook zijn in 1533 verschenen Kerk-liturgie , , La manière et fagon".

Gedurende zijn arbeid te Metz in 1542-'43 schreef Farel voor de geloovigen aldaar het kleine, van innige vroomheid overvloeiende boekje over het gebed: , , Oraison trés dévote".

In 1553 gaf Farel zijn boekje over het Avondmaal in het licht , , De la Sainte Cène" en in 1560 verscheen als laatste werk zijn verhandeling over het rechte gebruik van het kruis van Jezus Christus

„Du vrai usage de la croix de Jésus Christ" een thema, dat hem sinds zijn vriendschap met Le Fèvre had beziggehouden.

In plaats van de bloot uitwendige vroomheid, zooals destijds bij het Roomsche volk veelal gevonden werd, was het Farel te doen om innerlijke, geestelijke, echter ook om moreele vroomheid. Hij wilde niet slechts Protestanten, die protesteerden tegen alles wat on-bijbelsch is, zooals men vandaag zoo veelvuldig aantreft, maar levende, diepgeloovige. evangelische Christenen. Hij verlangde, dat de menschen gehoorzaam zijn aan „de trekking des Vaders tot den Zoon", dat zij den goddelijken Heiland in hun harten opnemen en Hem in zich laten wonen en heerschen, zooals de Heere Christus het zoo kostelijk beloofd heeft: „Zoo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken."

Vriend van gezonde mystiek, kende Farel somtijds oogenblikken van buitengewone verheffing der ziel, een behoefte om Christus te aanbidden, zooals dit slechts mogelijk is bij hen, die innig met Christus verbonden zijn. Het klinkt als een heerlijk Magnificat, wanneer hij b.v. aan het slot van zijn „Sommaire" schrijft: „Ik groet U, Jezus Christus, Koning der barmhartigheid! Ik groet U, Gij ons Leven, onze Beminnelijke, onze Hope!

Als verbannen zonen van Eva schreien wij tot U! Wij smachten, wij zuchten en weenen tot U in dit jammerdal! O, vriendelijke Jezus, toon ons het aangezicht Uws Vaders na dezen tijd, waarin wij zoo ver van God zijn! O, goedgunstige, erbarmingsvolle, o, zoete Jezus! Help Gij ons, Jezus, in al onze droefenis en angst, Gij, ons Heil en onze Roem!"

Tegenover de Roomsche begrippen van mis, boetedoeningen, biecht, vasten, goede werken, lippengebed, heiligenvereering en aflaat stelt Farel de in de diepte dringende vroomheid des Evangelies. Boete beteekent voor hem: verandering van hart, van wil, van leven. Hij geeft geen voorschriften voor het vasten, maar verklaart, dat een iegelijk, die Gods Geest heeft, weet, wanneer en hoe hij zijn vleesch moet beteugelen. Met het oog op het gebed schrijft hij:

„Bidden is een vurig spreken met God, hetwelk meer uit het hart dan uit de mond komt. De ware godsdienst bestaat daarin, dat wij Gode ons hart geheel en al geven!"

De oorzaak, dat de Kerk op doolwegen gekomen is, zag Farel grootendeels in het feit, dat de Christenen te eenzijdige aandacht aan het Oude Testament geschonken hadden:

„Er zouden niet zoovele dwalingen zijn, indien men niet zulk een ruim gebruik van het Oude Testament gemaakt had. hetwelk zoo veelvuldig spreekt .omtrent altaren, offers en dergelijke dingen.

De gestalten en personen van het Oude Testament zijn op den achtergrond getreden, toen Jezus Christus verscheen, want Hij is de werkelijkheid, terwijl al die andere gestalten slechts Zijn schaduw \fcaren!"

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Guillaume Farel

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 16 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's