Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Catechismus-verklaring

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Catechismus-verklaring

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

LXII

HET ANDERE DEEL Van des measchen verlosising

Zondag 10 vraag 27-28

En als voorspoed het deel des menschen is, wat zegt hij dan? Ik ben gelukkig geweest, of: men moet maar geluk hebben. Dat zei ook Hitier, toen hij er het leven afbracht bij een treinongeluk. Daar zijt gij fortuinlijk mee geweest, merkt men op. Of wel: dat loopt niet mee vandaag.

Maar, waar is het beleven van het woord: wie weet niet uit alle deze, dat de hand des Heeren dit doet?

Het is ook niet zóó, dat God zich alleen met het groote en niet met het kleine zou bemoeien. Daarin zou de fortuin regeeren. Niets daarvan. Wat is groot en wat is klein? Zou God zich inlaten met de mug, die zoemt boven den waterplas? Met de vlieg, die tegen het glas oploopt? Zou de richting, die hij neemt, iets te maken hebben met Gods voorzienigheid? Ja zeker, deze gaat over alle dingen. Die vlieg kan zich niet bewegen zonder Gods directieve kracht.

Het lot van volken en staten is in zijn hand, maar ook het allerkleinste bestuurt en leidt Hij. Ook de haren van ons hoofd zijn alle geteld. Dit is een werkelijkheid in de voorzienigheid Gods, geen poëtische inkleeding.

Machtige oorlogen ontstaan soms door kleine voorvallen. Wat had de verkoop van Jozef te beteekenen in het groote wereldgebeuren? Zeer veel, het was de weg Gods om een groot volk in het leven te behouden.

De slapelooze nacht van Ahasveros was van importantie voor het lot der Joden. Een Syrisch soldaat treft Achab, zonder bepaald op hem aan te leggen. Hier was de vinger Gods.

Daar is ook nog de afgod natuur, vijand der goddelijke voorzienigheid. Ook de vaderen kenden dezen gevaarlijken vijand, vandaar dat onze catechismus er op wijst: dat loof en gras, regen en droogte, gezondheid en krankheid, ons niet bij geval, maar van zijn vaderhand toekomen. Niet bij geval. Dat is de fortuin, die wij reeds bestreden en afwezen. Zijn vaderhand is gesteld tegenover het noodlot. De breede opsomming van loof en gras enz. tegen de verheerlijking en vergoddelijking der natuur.

Er is oorzaak dezen vijand des geloofs te bestrijden. De natuurvorscher bespiedt het gansche heelal. Met microscoop en telescoop doorvorscht hij het oneindig kleine en het oneindig groote. In de natuur is groote verscheidenheid. Hoe komt dit alles zoo? Het ongeloof zegt: dat gaat natuurnoodwendig. Het geloof zegt: hier is de alwerkzaamheid Gods. Heft uwe oogen omhoog en ziet wie alle deze geschapen heeft! Ook het aanschijn des hemels wisselt af met dag en nacht. De sterren volgen hun baan. Dit alles geschiedt naar vaste regelmaat. En nu zegt men: dat zijn de natuurwetten. En dan stelt men die natuurwetten boven de natuur. Hoe moeten wij hierover godvruchtig denken? Is die vaste orde er niet? Zeer zeker wel, maar hierin is de goddelijke rede in de schepping. Zijn werken in die schepping is openbaring zijner rede, en daarom voor den redelijken mensch te onderzoeken. Zoo zijn die natuurwetten niets anders dan, door onderzoek verkregen, vaststelling van de bestaande orde in de schepping. Maar zij geven geen verklaring van die orde. God bespeelt zijn wereldklavier en hoort de muziek met eigen oor. Wij kunnen slechts nadenken over het denken Gods. Niet alleen storm en onweder, watervloed en spuwende vulkaan zijn zijn werk, maar ook loof en gras brengt Hij voort. De natuur heeft geen zelfstandig bestaan. Zij is niet zonder God. De natuurwet is niets anders dan onze uitdrukking van de regelmaat en de orde van Gods werken in en door de natuur.

, , Wat verstaat gij door de voorzienigheid Gods?

De alomtegenwoordige, almachtige kracht Gods, door welke Hij hemel en aarde mitsgaders alle schepselen, gelijk als met zijne hand onderhoudt en regeert, dat loof en gras, regen en droogte, vruchtbare en onvruchtbare jaren, spijze en drank, gezondheid en krankheid, rijkdom en armoede, en alle dingen niet bij geval, maar van zijne vaderlijke hand ons •toekomen."

Als ik uwen hemel aanzie, het werk uwer handen, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt, wat is de mensch, dat Gij zijner gedenkt?

Zoo moeten wij in verwondering worden gebracht, als wij opzien naar den hemel, vanwaar ons het licht toekomt, als uit Gods hand.

De hemel vertoont Gods naam in lichtende trekken. De hemel, met zijn onafzienbare ruimten, en de in oneindig verschiet zich verliezende ontelbare sterren, waaraan de Heere hun plaats heeft toegewezen, aan het met kunst gevormde gewelf des hemels. Als we opzien, met de bril des geloofs, om met Calvijn te spreken, dan moet de gedachte ons aangrijpen: wat is de mensch, , dat Gij zijner gedenkt? Die God laat zich in met het armoedige stof der aarde, met ons dwalende sterren, die bovendien hun glans hebben verloren. De hemelen vertellen Gods eer en het uitspansel verkondigt zijner handen werk. De dag aan den dag stort overvloedig sprake uit, de nacht aan den nacht toont wetenschap. Geene spraak en geen woorden zijn er — het is geen menschelijke taal daar hunne stem niet wordt gehoord. En de aarde? De aarde is des Heeren, mitsgaders hare volheid, de wereld en die daarop wonen. Hij heeft hare pilaren vastgesteld. Hij hangt de aarde aan een niet. Hij beweegt de aarde uit hare plaats, dat hare pilaren schudden.

En alle schepselen, zegt de Catechismus. Alle schepselen op en onder de aarde, al wat wriemelt in de zeeën. De jonge leeuwen gaan uit om een roof. De kraan en de ooievaar nemen den *tijd van hun aankomst waar. Des ooievaars huis zijn de denneboomen; de steenrots is het vertrek voor de konijnen.

Als het gaat sneeuwen, zegt de Schrift: zendt Hij zijn bevel op aarde, dan loopt zijn woord zeer snel. Hij geeft de sneeuw als wol en strooit den rijm als asch. Hij stremt de stroomen, zoodat zij met een gladden ijsspiegel worden overdekt. Hij werpt zijn ijs daarheen als stukken. Zijn ijs! Als Hij spreekt, zoo doet Hij een stormwind opstaan, die de golven der zee omhoog verheft. Hij brengt de winden voort uit zijne schatkameren. De God der eere dondert; Hij is op de groote wateren; Hij breekt de cederen en houwt er vlammen vuurs uit. Ja, de Heere zit als Koning over den watervloed.

God, zoo zegt "Elihu, dondert met zijne stem zeer wonderlijk en Hij doet groote dingen.

Loof en gras.

Hij doet het gras uit de aarde voortspruiten, maar ook het gras verdort en de bloem valt af als de Geest des Heeren daarin blaast, voorwaar het volk is gras. God spreidt zijn majesteit over de velden. De velden zijn bedekt met koren, zij juichen, ook zingen zij.

Regen en droogte.

Laat ons nu den Heere, onzen God, vreezen, die den regen geeft, zoo vroegen als spaden regen, die de weken en de gezette tijden des oogstes bewaart.

Ja, Hij, geeft regen op de aarde. Hij is de machtige, die zijn koren en zijn most kan wegnemen, om de inwoners der aarde te bezoeken met honger en ellende. Denk aan de dagen van Elia. En door Amos zegt de Heere: daartoe heb Ik ook den regen geweerd. En de twee getuigen ontvangen macht om den hemel te sluiten, opdat er geen regen regene op de aarde in de dagen hunner profeteering.

Telkens komt de profetie hierop wijzen, dat de Heere regen en droogte beschikt, mede om zijn zegen of oordeel te openbaren.

De Heere zal u slaan met droogte; ja, Ik heb eene droogte geroepen. Wie maakt den regen, of wie baart de druppelen van den dauw? Zoo worden wij erbij bepaald om in het natuurgebeuren te letten op Gods voorzienig bestel. Acht te geven op de sprake, die ervan uitgaat tot de menschenkinderen.

Ook vruchtbare en onvruchtbare jaren ontvangen wij uit zijne hand.

Ik zal den hemel verhooren en die zal de aarde verhooren en de aarde zal het koren en de most en de olie verhooren. Ja, de Heere zegt bij Maleachi: beproef Mij nu hierin, of Ik u niet de schuren des hemels zal opendoen. De onderwijzer wil er ons bij bepalen, dat alles ons toekomt uit de hand des Heeren. Dat geen toeval ons levenslot bepaalt.

Ook gezondheid en krankheid beschikt de Heere in zijn voorzienig bestel. Hij wondt en Zijne handen heelen. Ik ben de Heere uw Heelmeester.

Wij ontvangen beide, gezondheid en krankheid, uit zijne hand. Hij beschikt over beide. Zijt gij het ermee eens. dat gij neerligt op uw krankbed en den slaap niet kunt vatten vanwege de pijnen des lichaams? Kunt gij het den Heere gewonnen geven, dat uw hoofd vermoeid is en gij nauwelijks kunt denken en spreken? Moogt gij door genade zeggen: het is goed, wat de Heere doet?

Gij waart aan de beterende hand, maar valt weer terug, stort weer in. Een diepe teleurstelling maakt zich van u meester, en gij meendet nog wel, dat uw krankheid genezen was. Och, als de zon schijnt gaat het wel, maar als storm en onweer over ons komt, dan wordt gewoonlijk openbaar wat in ons hart woont. En toch, het geloof ontvangt ook gezondheid en krankheid als uit de hand des Heeren.

Dit sluit geen worsteling uit. maar in, want onze natuur is het nooit met God eens. Ik zal u de gezondheid doen rijzen. Maar daar staat ook geschreven: bereid uw huis, want gij zult sterven. Hoor eens naar Paulus: hetzij dan, dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren. Wat denkt gij van die levenshouding? De levenshouding des geloofs. Van nature verstaan wij daar niets van en als wij mogen gelooven in Hem, die ook onze krankheden op zich nam, is het een worsteling Hem te laten beschikken over onze gezondheid en krankheid. Maar... het kan toch wel, en onderwerping geeft rust.

Alles is afgewogen in de weegschalen des Heiligdoms. Hij legt nooit te veel op. Onze gezondheid uit Zijne hand ontvangen wil zeggen: er zelf niet over willen beschikken; onze krachten in dienst stellen van Zijn Koninkrijk. Anders zijn wij geen rentmeester maar willen eigenaar zijn, ook van die weldaad. Wiens ik ben, en dien ik dien. Kom, werp uw twee penningskes in de schatkist van Jezus, onzen Heere. Meen niet te spoedig, dat gij wel dankbaar zijt voor uwe gezondheid, want ook daarbij is ons hart zeer bedriegelijk. Alléén als wij die gezondheid den Heere wijden, zijn wij op onze plaats, en anders is het maar schijndankbaarheid.

Wij hebben nergens over te beschikken, want wat hebben wij, hetgeen wij niet hebben ontvangen? En indien wij het hebben ontvangen, wat roemt gij als had gij het niet ontvangen. Stel uwe leden Gode tot wapenen der gerechtigheid. Ken Hem in al uwe wegen en Hij zal uwe paden recht maken.

Gezondheid en krankheid ontvangen wij uit zijne hand! De Heere denkt aan mij! In beide. Hoe zalig Hem in kranke dagen te ontmoeten. Den Heere geen ongerijmde dingen toe te schrijven, maar onderworpen te zijn in alles wat Hij beschikt. Dan stellen wij ons vertrouwen niet op den geneesheer, gelijk Asa, noch houden onze gezondheid voor eigen bezit, waarover wij hebben te beschikken.

De voorzienigheid Gods gaat over ons gansche leven en lotsbedeeling. Toch is het goed, Heere, wat Gij doet. Ik heb niets te zeggen, alleen ootmoedig te vragen. Maar Gij weet beter wat goed voor mij is dan ik zelf, want ik zou verkeerd kiezen tusschen gezondheid en krankheid. Doe, wat goed is in uwe oogen. Alleen, onthoud mij uwe gunst en gemeenschap niet, want die hebt Gij toegezegd.

Maar, gelijk nu de Heere beschikt over gezondheid en krankheid van den enkeling, kan Hij ook volksepidemieën doen komen over velen. Hij kan bezoeken met pest en besmettelijke ziekten, naar zijn welgevallen.

Hij kan waar maken in ons leven: Hij zal u redden van de pestilentie, die in de donkerheid wandelt en van het verderf, dat op den middag verwoest.

Aan uwe zijde zullen er duizend vallen, tienduizend aan uwe rechterhand, tot u zal het niet genaken. Krankheid kan ons een zegen zijn en gezondheid een vloek. Wij weten niet wat goed voor ons is. Laat de Heere beslissen.

Maar wij gaan verder. De catechismus noemt rijkdom en armoede, die ons toekomen van, zijne hand. De Heere maakt arm en Hij maakt rijk. Rijken en armen ontmoeten elkander, de Heere heeft ze beide gemaakt.

Wij spreken nu niet over allerlei misstanden in het sociale leven, die dringend verandering behoeven, maar over het persoonlijk levenslot.

En alle dingen, zoo voegt de onderwijzer nog toe, om in zijn opsomming niets uit te sluiten.

De gedachten en raadslagen der menschenkinderen zijn in de hand des Heeren. Het hart des konings is in de hand des Heeren als waterbeken. Hij neigt het tot hetgeen Hij wil. De Heere verbreekt den raad der heidenen en keert de gedachten der volken om. Is het zoo niet geweest in den oorlog en heden?

De mensch overdenkt zijn weg, maar de Heere bestuurt zijn gang. Hoe vaak gaan de dingen anders dan wij hadden gedacht of gehoopt. Staan wij dan voor een mislukking? Neen, alleen voor onze verkeerde gedachten. Wij brengen ons in veel verlegenheid door te willen regeeren inplaats van geregeerd te willen worden. Wij willen wijs zijn en worden dwazen bevonden. De mensch heeft schikkingen des harten, maar het heele beleid daarvan is van den Heere.

Alles ligt in Gods hand. Het lot van het menschelijke geslacht is in zijn hand. Het opkomen en verzinken van volken en geslachten beheerscht Hij, naar zijn souverein welbehagen. De wereldgeschiedenis is wel geen wereldgericht, maar wel zijn Gods gerichten in die geschiedenis. Op den bodem aller vragen ligt der wereld zondeschuld.

Alle dingen komen ons toe uit die hand. Hij heeft uit eenen bloede het gansche menschelijke geslacht gemaakt, om op den geheelen aardbodem te , wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hunne woning. Hij leidt de geschiedenis Zijner Kerk; roept Abraham uit Ur der Chaldeeën. Maakt zijn zaad tot een groot volk. Leidt Israël in Kanaan. Gebruikt Egyptenaren, Assyriërs, Babyloniërs, Grieken en - Romeinen als tuchtroeden in zijn hand, als • instrumenten zijns raads.

Maar, het ligt au niet op onzen weg op dit alles nader in te gaan. Genoeg de groote lijnen te hebben getrokken van de voorzienigheid Gods. Naar die voorzienigheid gaat ook de zending uit in de wereld. Gij zult mijne getuigen zijn, zoo te Jeruzalem als in geheel Judea en Samaria, en tot aan het einde der aarde.

In die voorzienigheid is aan den Heere Christus een plaats gegeven, zoodat Hij het Boek van Gods raadsbesluiten in handen heeft en de gansche voorzienigheid verschijnt in het licht van het welzijn der Kerk Gods.

De Kerk des Heeren leeft niet op een eiland, ergens in de wereldzeeën, staat niet als Gods kudde in een eenzame woestijn, om los van de menschheid te worden onderhouden en geregeerd. Neen, zij verkeert in het midden der wereld, ook al is zij niet van de wereld. De Kerk ziet en beleeft de voorzienigheid vanuit Christus, wien is gegeven alle macht in den hemel en op aarde.

De Kerk staat in Gods voorzienigheid centraal. De wereld is groot, de Kerk klein en toch, die bij ons zijn, zijn meer dan die bij hen zijn!

De Heere der Heeren doet ons triumpheeren, Hij geducht in macht. Wij zullen met Hem de wereld oordeelen. De koninkrijken der aarde zijn geworden onzes Gods en van zijnen Christus, en Hij zal regeeren in alle eeuwigheid. Gij nu zijt de gezegende des Heeren, die den hemel en de aarde gemaakt heeft. De engel des Heeren legert zich rondom degenen die Hem vreezen en rukt hen uit. Ja, zou God geen recht doen zijnen uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen? In zes benauwdheden heeft Hij verlost en in de zevende zal Hij niet achterblijven; de Heere regeert!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's

Catechismus-verklaring

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 23 november 1946

Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's